Alan Woods & Ted Grant

Lenin en Trotski: hun ware ideeën


1. Inleiding

“Een volledige discussie tussen marxisten over de politieke posities en rollen van zowel Stalin als Trotski had reeds lang moeten plaatsvinden. Omdat het een beoordeling betekent van het voornaamste beleid en de belangrijkste gebeurtenissen met betrekking tot de Russische en internationale arbeidersbeweging gedurende meer dan veertig jaar, zal zo'n debat veelomvattend, ingewikkeld maar ook bijzonder leerzaam zijn.”

Cogito, p. 6

Dit is Monty Johnstones belofte aan de lezers van het blad van de Young Communist League (Cogito). Alle oprechte leden van de Y.C.L. en de Communist Party zullen dit verwelkomen. Velen van hen zullen zich waarschijnlijk afvragen waarom deze belangrijke discussie zo lang werd uitgesteld.

Tot voor kort zou een discussie in de YCL en de CP over het trotskisme ondenkbaar geweest zijn. Veertig jaar lang zijn de werken van Trotski ‘verboden literatuur’ geweest voor de meerderheid van de CP-leden, wiens vragen en twijfels beantwoord werden met een constante stroom van antitrotskistische ‘onthullingen’, gebaseerd op vervormde verklaringen over de geschiedenis van het bolsjewisme en de Russische revolutie. De meest recente poging om in het openbaar af te rekenen met de kwestie van het trotskisme, vond nog geen vier jaar geleden plaats in het artikel van Betty Reid in Marxism Today, dat onder andere stelde dat de processen van Moskou [1] enkel nog een onderwerp voor geschiedkundig onderzoek zijn! Dat soort materiaal kan geenszins voldoen aan de eisen van die communisten die waarheidsgetrouwe verslagen en een analyse van de betrokken kwesties willen. Aan deze kameraden kunnen we, samen met kameraad Johnstone, zeggen:

“We hopen (...) dat ze zich niet tevreden zullen stellen met de uiterst selectieve en ingedikte geschiedenis van de internationale arbeidersbeweging en met de eenzijdige weergave van het communisme, die in hun bladen en vormingen wordt gegeven.”

Cogito, p. 3.

Samen met kameraad Johnstone halen we de woorden aan die Lenin tot de Russische Jonge Communisten richtte, namelijk dat het nodig is "de totale som te maken van de menselijke kennis (...) op zo'n manier, dat het communisme niet iets zal zijn dat mechanisch uit het hoofd wordt geleerd, maar iets dat jullie zelf hebben doordacht, dat een onvermijdelijke conclusie is vanuit het gezichtspunt van de moderne ontwikkeling.”

Voor een discussie heb je twee partijen nodig. Kameraad Johnstone roept zijn tegenstanders op zijn standpunt te weerleggen. We zullen zien in welke mate hij en de leiding van de CP en de YCL bereid zullen zijn de ‘volledige discussie’ voort te zetten wanneer de fundamentele theoretische vraagstukken ook onder de aandacht van de gewone leden van hun organisaties gebracht worden.

Op het eerste gezicht lijkt Monty Johnstones benadering van het onderwerp bijzonder redelijk en objectief. Hij wil ten allen prijze benadrukken dat hij met niemand een appeltje te schillen heeft, dat hij tussen de twee extremen staat:

‘Zo'n werk zou (...) volledig steriel zijn wanneer het wordt ondernomen vanuit de oude standpunten van onwrikbare steun voor Stalin of voor Trotski. Geen geloofsbelijdenis of demonologie, maar enkel de marxistische methode van objectieve en kritische analyse in het licht van de historische ervaring is nodig om tot een evenwichtige beoordeling te komen.”

Cogito, p. 2.

Dit is de basis van Johnstones hooghartige objectiviteit. Hij belooft geen onwrikbare steun te geven aan de oude standpunten van Stalin, dus waarom zouden zijn tegenstanders volharden in het verdedigen van Trotski’s ideeën? Dit is de onweerlegbare logica van Johnstones argumentatie: niemand verdedigt nog de ‘oude positie’ van Dühring [2], dus waarom zouden we de ideeën van Engels steunen? Niemand gelooft nog dat God de wereld in zeven dagen heeft geschapen, dus waarom de eenzijdige ‘cultus’ van Einstein en Darwin volhouden?

In werkelijkheid heeft Johnstone de vraag op een geheel onmarxistische wijze gesteld. De vraag is niet of we Stalin of Trotski of wie dan ook onwrikbare steun verlenen. De vraag is of we nog steeds de basisideeën van het marxisme zelf verdedigen, ideeën die wetenschappelijk zijn uitgewerkt, waaraan dingen zijn toegevoegd door historische ervaring, maar die op essentiële punten dezelfde gebleven zijn. De fundamentele kwestie die Johnstone probeert te omzeilen, maar die schuilgaat achter elk van de punten die hij maakt, is juist of de ‘oude standpunten’ van het marxisme nog gelden voor wezenlijke vraagstukken als het internationalisme, de rol van de arbeidersklasse in de strijd voor het socialisme, de aard van de socialistische maatschappij enzovoort. Alle grote marxisten verdedigden deze basisideeën tegen alle pogingen in van opportunisten, die zichzelf ‘socialisten’ of ‘communisten’ noemden, om die ideeën te verzwakken, te herzien en te reduceren tot reformistische impotentie. Onder het mom ‘modern’, ‘wetenschappelijk’ en ‘objectief’ te zijn poogt Monty Johnstone deze ideeën te isoleren als ‘trotskistisch’, iets wat vreemd zou zijn aan de tradities en opvattingen van het marxisme. Al doende keert hij terug tot de oude standpunten van... Bernstein, Kautstky en de mensjewieken. [3]

Johnstones beroep op de marxistische methode is niets waard aangezien deze methode zich eerst en vooral baseert op nauwgezette eerlijkheid wanneer je ingaat op de geschriften van je tegenstanders. In alle polemische werken van Marx, Engels, Lenin en Trotski vinden we angstvallige juistheid in het citeren. Deze grote marxisten hadden geen nood aan het verkeerd citeren en het vervormen van wat hun tegenstanders zeiden. De polemiek was voor hen juist een middel om de fundamentele ideologische kwesties naar voren te brengen en om het politieke niveau van de leden te verhogen, niet om een paar armzalige punten te scoren in een debat. Zij verlaagden zich niet tot persoonlijke aanvallen als een vervangingsmiddel voor argumenten, maar ze lieten ook niet na een idioot een idioot te noemen. Ook niet als poging om aan hun geschriften het schijnheilige aureool van ‘wetenschappelijk onpartijdigheid’ te geven.

Op de derde pagina van zijn artikel schrijft Monty Johnstone: “Dit is een politieke zaak. Persoonlijke aanvallen en laster komen er niet in voor.”

Het is waar dat er geen spoor te vinden is van al de oude vuilspuiterij die tientallen jaren door de collega’s van Johnstone werden gebruikt, zoals ‘Trotski-fascisten’, ‘politieke bastaarden’, ‘agenten van Hitler’ en meer van dat soort onzin. Laten we eens proeven van Johnstone’s verheven objectiviteit:

“De prachtig geschreven, maar uiterst tendentieuze polemische werken van Trotski”; “blufferige retoriek en op hol slaande fantasie in plaats van een rustig onderzoek van zijn tegenstander”; “voegde hij er bevoogdend aan toe”; “schelden aan de zijkant”; “oppervlakkig plausibele redenering”; “wensdenken en ingenomen met de revolutionaire frase”, “opgeblazen en overtrokken generalisaties in plaats van een evenwichtig onderzoek”, “Trotski’s dogmatische credo”, enzovoort.

Kameraad Johnstone is er inderdaad op vooruitgegaan sinds de dagen van zijn voorgangers en hun ‘evenwichtige, marxistische analyse’ van het Trotski-fascisme. De vooruitgang bestaat erin dat hij de riooltaal vervangt door de zoetsappige scheldwoorden en de laster van de collegezaal.

Persoonsverheerlijking

“Door het vernietigen van de aanbidding van Stalin opent het 20e congres de weg voor zo'n aanpak in de internationale communistische beweging (...) Oude sektarische gewoontes en houdingen en bureaucratisch verzet hebben het tegengehouden, maar op dat gebied veranderen de dingen in veel communistische partijen.”

Met deze woorden legt kameraad Johnstone de salto mortale uit, die de leiders van de internationale ‘communistische’ beweging gemaakt hebben wat betreft de positie van Stalin, een positie die ze dertig jaar lang enthousiast hebben verdedigd en die het laatste, het essentiële, geloofsartikel was, waarmee je een communist van een ‘Trotski-fascist’ kon onderscheiden. Nadat hij heeft toegegeven dat een discussie over de fundamentele ontwikkelingen in de Russische en internationale arbeidersbeweging gedurende tientallen jaren werd onderdrukt, prijst Monty Johnstone het twintigste congres [4] aan als een soort magische sleutel die alle deuren op weg naar kennis opent. Wacht eens, kameraad Johnstone, hoe staat het met de “marxistische methode van objectieve en kritische analyse in het licht van de historische ervaring”? Hoe staat het met Lenins woorden over “de totale som van de menselijke kennis” en het “mechanisch van buiten leren”? Het twintigste congres onthulde aan de internationale ‘communistische’ beweging, dat gedurende dertig jaar, een hele historische periode, alle leiders, de meest gerespecteerde theoretici, de meest getalenteerde journalisten, een standpunt hebben ingenomen dat niet alleen onjuist was, maar vanuit het standpunt van de Russische en de internationale arbeidersklasse zelfs misdadig was. Je vraagt communisten om dat zonder protest te aanvaarden, om het te slikken en geen vragen te stellen? Dat is toch juist datgene waartegen Lenin de Russische jonge communisten waarschuwde?

De eerste vraag die bij elke denkende communist zal opkomen is: waarom? Waarom is het gebeurd? Hoe kon het gebeuren? We zijn ons ervan bewust dat iemand volmaakt is, dat zelfs de grootste marxist soms fouten maakt... Maar zulke fouten maken en ze zo lang volhouden?

Dat is monsterachtig. Dat vereist uitleg!

Er komt geen uitleg van Monty Johnstone. In plaats daarvan verwijst hij naar de toespraak van Chroestjov over Stalin op het twintigste congres. Maar het heeft geen zin te zoeken naar de Moskouse uitgave. De toespraak, die achter gesloten deuren werd gegeven, is in Rusland niet gepubliceerd. Johnstone is genoodzaakt de tekst van dit meesterwerk van modern marxistisch denken te citeren uit... de Manchester Guardian!

Wat is de analyse van het stalinisme in het materiaal dat door Moskou werd gepubliceerd? De beroemde ‘theorie’ van de ‘persoonsverheerlijking’. Het blijkt dat gedurende een hele historische periode de ‘Socialistische Staat’ geregeerd werd door een bonapartistische [5] dictator die miljoenen mensen voor dwangarbeid naar Siberië stuurde, hele volkeren uitroeide en de hele oude bolsjewistische leiding uitmoordde na de meest monsterlijke schijnprocessen uit de geschiedenis — en dat alles op de kracht van zijn persoonlijkheid?! Wat een bespotting van het marxisme en de marxistische analysemethode! De leden van de YCL en de CP zijn geen kinderen, kameraad Johnstone, die in sprookjes geloven, zelfs als die sprookjes in het Kremlin of in King Street verzonnen worden.

Voor een marxist zou het niet mogelijk zijn de vraag op die manier te stellen. De marxistische methode verklaart de geschiedenis niet in termen van het individuele genie of de individuele schurk, in termen van grillen en ‘persoonlijkheid’, maar op basis van sociale klassen en groepen, hun belangen en hun onderlinge verbanden. Het is volstrekt ondenkbaar dat één mens in staat kan zijn zijn ideeën op te leggen aan de hele maatschappij. Marx had lang geleden al uiteengezet dat als een idee, zelfs een verkeerd idee, steun vindt en invloed heeft op het leven van de mensen, dat dat idee de belangen van een deel van de samenleving moet vertegenwoordigen. Als de verwijzingen van Johnstone naar de marxistische methode iets meer zijn dan een stilistische truc, een leuke woordspeling, dan staan we erop dat hij een directe vraag beantwoordt: wiens belangen vertegenwoordigde Stalin? Zijn eigenbelang?

We zeiden dat elke eerlijke communist een grondig debat over stalinisme en trotskisme zal verwelkomen. Wij verwelkomen dus ook de bijdrage van Monty Johnstone. Maar welke marxistische analyse is het die, ondanks hoogdravende verwijzingen naar de marxistische methode, elke poging schuwt de fundamentele sociale processen te analyseren, het enige wat in staat is licht te werpen op de ideeën die op verschillende momenten door Trotski en Lenin verwoord werden? Zonder een uiteenzetting van deze historische processen, wordt de hele zaak twijfelachtig, beperkt tot een ketting van geïsoleerde citaten uit de werken van Lenin en Trotski, uit hun verband gerukt en kunstmatig tegenover elkaar gesteld om dit of dat te ‘bewijzen’. Natuurlijk is dat, kameraad Johnstone, de essentie van de ‘marxistische methode’ zoals de stalinisten gedurende tientallen jaren gebruikten om elke koerswending te verantwoorden met een toepasselijke zin van Lenin. Zo'n methode heeft weinig te maken met marxisme, maar eerder met de wetenschappelijke methode van... de jezuïeten.


Voetnoten

[1] Processen van Moskou: reeks schijnprocessen in 1936 en ‘37 waarin Stalin zijn laatste tegenstanders via psychologische martelingen tot de meest groteske ‘bekentenissen’ dwong.

[2] Dühring, Eugen (1833-1921): Duits positivistisch filosoof (positivisme: ware kennis wordt slechts verworven door observatie van natuurlijke fenomenen), ontwikkelde een reeks ‘vulgair-materialistische’ theorieën, die door Friedrich Engels de grond in geboord werden in zijn Anti-Dühring (1877-78). Dit werk is nog steeds de beste synthese van het dialectisch materialisme (de marxistische filosofie).

[3] Bernstein, Eduard (1850-1932): Duitse sociaal-democraat die probeerde Marx’ stellingen te ‘herzien’, waardoor zijn leer de naam ‘revisionisme’ kreeg. Bernstein ontkende dat het kapitalisme eens zou vallen en dat er een revolutie nodig was, en steunde het privé-initiatief met woord en daad. De meeste sociaal-democratische partijen baseerden zich lange tijd op zijn theorieën.
Kautsky, Karl (1854-1938): Duitse socialist, aanvankelijk marxistische theoreticus en één van de leiders van de Duitse sociaal-democratie, schommelde daarna tussen het marxisme en de ideeën van Bernstein (de ‘evolutionaire weg’ naar het socialisme), veroordeelde de Russische revolutie van bij het begin. Lenin viel hem aan als ‘de renegaat Kautsky’
Mensjewieken: reformistische (hervormende, antirevolutionaire) vleugel van de Russische sociaal-democraten, letterlijk: ‘de minderheid’. Ze stonden tegenover de bolsjewieken (‘de meerderheid’) op het tweede congres (1903) van de Russische Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (RSDAP) maar er waren nog verschillende andere fracties en groepen, waaronder die van Trotski, die op een verzoeningsgezinde lijn stond. Stalinisten stellen het graag simplistisch voor alsof er slechts twee groepen en twee meningen zouden zijn geweest. In werkelijkheid waren er voortdurend fracties, scheuringen, herenigingen enzovoort over de meest uiteenlopende ideologische en tactische kwesties. Ook de bolsjewieken zelf ontsnapten hier niet aan, Zo waren er op het vijfde congres in 1907 discussies over deelname aan de Doema, waarbij Lenin de ‘boycotters’ onder leiding van Bogdanov scherp veroordeelde en laatstgenoemde in 1909 uit de partij deed zetten. De mensjewieken wilden vooral geen arbeidersrevolutie maar een burgerlijke revolutie. Na steun aan de witte legers en verschillende openlijke oproepen tot revolte en sabotage werden ze in 1922 definitief verboden.

[4] Het 20ste partijcongres (24 en 25 februari 1958) veroordeelde onder leiding van Chroetsjov bepaalde ‘excessen’ en de ‘personencultus’ onder Stalin, stond een klein beetje meer vrijheid van meningsuiting toe en liet een groot aantal politieke gevangen vrij. Fundamenteel veranderde er echter niets; dezelfde bureaucratische kaste bleef de staat controleren en uitzuigen.

[5] Bonapartisme gaat terug op de Franse revolutie, toen Napoleon Bonaparte in 1799 de macht greep, het economisch systeem dat de revolutie had gevestigd behield maar een aantal privileges voor de feodale bovenlaag herinvoerde onder zijn persoonlijke dictatuur. Stalin is dus t.o.v. 1917 een ‘bonapartist’. Lees ook het artikel Arbeidersstaat, thermidor en bonapartisme.