“Wanneer de trotskisten Trotski afschilderen als de strijdmakker van Lenin en de werkelijke vertegenwoordiger van het leninisme na diens dood, dan is het belangrijk te weten dat Trotski in werkelijkheid slechts gedurende zes jaar (1917-1923) met Lenin in de bolsjewistische partij samenwerkte.”
Cogito, p.4.
De rekenkunde van Johnstones argumentatie lijkt onberispelijk. Maar laat ons ook eens kijken wat die zes jaar vertegenwoordigden. Deze periode omvat de Oktoberrevolutie, waarin Trotski “een rol speelde als tweede na Lenin”, de burgeroorlog toen Trotski Commissaris voor Oorlog was (een post die hij tot 1925 bezette), verantwoordelijk voor de opbouw van het Rode Leger uit vrijwel niets, de vorming van de Derde Internationale waarvoor Trotski de manifesten en veel van de belangrijkste beleidsuitspraken van de eerste vijf congressen schreef, de periode van de economische wederopbouw toen Trotski het ontwrichte spoorstelsel van de USSR reorganiseerde. Dat zijn maar een paar van de kleine karweitjes waarmee Trotski zich bezighield tijdens zijn ‘korte oponthoud’ in de Bolsjewistische Partij.
Monty Johnstone wordt echter niet uit het veld geslagen door dergelijke details. Hij gaat liever in op de veel interessantere periode van 1903-1917 (dertien of veertien jaar, niet minder...), toen Trotski zich buiten de Bolsjewistische Partij bevond. Wat Johnstone niet duidelijk maakt, is dat de Bolsjewistische Partij zelf niet werd gesticht in 1903, maar in 1912. Tot die tijd beschouwden zowel de bolsjewieken als de mensjewieken zich als vleugels van dezelfde partij, de Russische Sociaal-Democratische Arbeiderspartij. Door dubbelzinnige bewoordingen en door het weglaten van tijdstippen bij verschillende citaten geeft Johnstone de indruk dat de Bolsjewistische Partij in 1903, geheel gevormd en bewapend, op het toneel van de geschiedenis sprong, net als Minerva uit het hoofd van Zeus.
Op de zesde bladzijde van zijn artikel praat kameraad Johnstone over de splitsing tussen de bolsjewieken en de mensjewieken in 1912, toen
"de bolsjewieken zich uiteindelijk afsplitsten van de mensjewieken en hun eigen onafhankelijke partij vormden”.
Maar op de bladzijde ervoor schrijft hij:
"In 1904 verliet hij [Trotski] de mensjewieken, en hoewel hij voor hun pers bleef schrijven en zelfs de gelegenheid kreeg in het buitenland namens hen op te treden, zou hij van dan af tot 1917 formeel buiten beide partijen staan”.
Cogito, p. 5.
De lezer krabt zich van verbazing in het haar. Hoe kon Trotski “formeel buiten beide partijen” staan van 1904 tot 1912? We zullen later op deze periode ingaan en de redenen geven voor de vreemde verzwijgingen van kameraad Johnstone.
“De basis voor deze tegenstelling was Trotski’s heftige oppositie tegen Lenins strijd om een stabiele, gecentraliseerde en gedisciplineerde marxistische partij op te bouwen. Toen op het Tweede Congres van de Russische Sociaal-Democratische Partij een splitsing plaatsvond tussen de bolsjewieken (...) die voor zo'n partij waren, en de mensjewieken (...) die een veel lossere vorm van organisatie wensten, koos Trotski de kant van de laatsten (...)”
Deze formulering van Johnstone bevat een grove vervalsing van de geschiedenis van het bolsjewisme. De splitsing op het Londense Congres van 1903 vond niet plaats, zoals Johnstone stelt, over de kwestie van een “stabiele, gecentraliseerde en gedisciplineerde marxistische partij” maar over de samenstelling van de centrale lichamen van de partij en over een punt uit de statuten van de partij. De verschillen kwamen pas tijdens de tweeëntwintigste zitting naar voren. Voordien was er op geen enkel politiek en tactisch punt een meningsverschil tussen Lenin en de ‘minderheid’ van Martov. [6]
Johnstones voorstelling van de verschillen als een duidelijke splitsing tussen bolsjewistische ‘centralisten’ en mensjewistische ‘anticentralisten’ is een puur verzinsel, dat zijn oorsprong vindt in de laster die de mensjewieken verspreidden na het congres. Over het beroemde punt in de statuten van de partij merkte Lenin zelf op:
“Ik zou graag gehoor geven aan deze oproep [d.w.z. voor een verzoening met de ‘mensjewieken’] want ik vind onze meningsverschillen helemaal niet zo belangrijk dat het een kwestie van leven of dood van de partij is. We zullen zeker niet ten onder gaan vanwege een ongelukkig punt in de statuten”.
Na het congres, toen Martov en zijn aanhang weigerden deel te nemen aan het werk van de redactie van Iskra [7], schreef Lenin:
“Als ik het gedrag bekijk van de aanhangers van Martov sinds het congres, hun weigering om in het Centraal Comité te werken, en voeg daar hun propaganda voor een boycot aan toe, dan kan ik enkel zeggen dat dit een zinloze poging is, partijleden onwaardig, om de partij in verwarring te brengen. En waarom? Alleen omdat ze niet tevreden zijn met de samenstelling van de centrale lichamen, want, wanneer je het objectief bekijkt, scheiden enkel daar onze wegen (...)”
Works, deel 7, p. 34.
Keer op keer benadrukte Lenin dat er tussen hemzelf en de ‘minderheid’ van Martov geen principiële verschillen waren, geen verschillen die zo belangrijk waren dat ze een splitsing moesten veroorzaken. Daarom schreef Lenin toen Plechanov [8] overliep naar Martov:
“Laat me om te beginnen zeggen dat ik vind dat de schrijver van het artikel [Plechanov] duizend maal gelijk heeft wanneer hij benadrukt dat het essentieel is de eenheid van de partij te beschermen en nieuwe splitsingen te vermijden — vooral over verschillen die niet belangrijk geacht kunnen worden. De oproep tot vredelievendheid, mildheid en bereidheid concessies te doen is op elk moment prijzenswaardig in een leider en vooral op het huidige moment”.
Works, deel 7, p. 115.
Lenin keert zich vervolgens tegen uitsluitingen van groepen uit de partij en stelt voor de partijpers te openen voor het verwoorden van de verschillen “om deze groepjes in staat te stellen zich te uiten en de hele partij de kans te geven om het belang of het ontbreken van belang van deze verschillen af te wegen en vast te stellen waar precies, hoe en door wie inconsequentie wordt getoond.”
Ibid., deel 7, p. 116.
Dat was altijd Lenins benadering tegenover verschillen binnen de partij: bereidheid tot discussie, flexibiliteit, verdraagzaamheid, en voor alles een nauwgezette eerlijkheid tegenover zijn tegenstanders. Helaas kan nauwelijks hetzelfde gezegd worden over de leiders van de ‘communistische’ partij vandaag! Monty Johnstone is er bewust op uit een verkeerde indruk te geven van de splitsing tussen de twee vleugels van de Russische sociaal-democratie op het Tweede Congres. Hiertoe selecteert hij citaten van Lenins Geselecteerde Werken (de oude stalinistische editie in twaalf delen), die het meeste materiaal over dit punt en andere weglaat. Waarom verwijst hij niet naar de volledige Moskouse editie? Of is die te duur voor King Street? Of gaat het er alleen om indruk te maken op het gemiddelde YCL-lid dat misschien niet de tijd en de gelegenheid heeft om het origineel ernaast te leggen? Johnstone heeft, hier en elders in zijn werk, getoond dat hij onvermoeibaar is in het vinden van geïsoleerde uitdrukkingen en zinnen in Een stap voorwaarts, twee stappen achterwaarts. Alleen al een blik op de erop betrekking hebbende delen van Lenins Verzamelde Werken onthult de valsheid van Johnstones voorstelling van de feiten. Zo lezen we in Een stap voorwaarts, twee stappen achterwaarts:
“Kameraad Luxemburg [9] zegt bijvoorbeeld dat de opvatting, die hier [in Een stap voorwaarts, twee stappen achterwaarts] op een duidelijke en uitvoerige wijze tot uitdrukking is gebracht, een ‘niets ontziend centralisme’ is. Kameraad Luxemburg is dus van mening, dat ik het ene organisatiesysteem tegenover het andere verdedig. De werkelijkheid is echter anders. In het hele boek, van de eerste tot aan de laatste bladzijde, verdedig ik de elementaire grondbeginselen van elk systeem van elke mogelijke partijorganisatie. Mijn boek houdt zich niet bezig met het verschil tussen de ene of het andere organisatiesysteem, maar met de vraag, op welke wijze men welk systeem dan ook moet handhaven, bekritiseren en corrigeren, zonder in strijd te komen met het partijbeginsel”.
Works, deel 7, p. 474
In werkelijkheid waren de verschillen tussen bolsjewisme en mensjewisme in 1903 helemaal niet duidelijk, hoewel de discussie verschillende tendensen onthulde van verzoeningsgezindheid onder de mensjewieken, of ‘zachten’ zoals ze genoemd werden. De verschillende stromingen kristalliseerden zich pas later onder invloed van gebeurtenissen. Ze bereikten het definitieve breekpunt niet voor 1912.
De periode van Johnstones fameuze “dertien of veertien jaar” bestonden niet uit een duidelijke scheiding tussen twee politieke partijen. De geschiedenis van het bolsjewisme tot 1912 is integendeel de geschiedenis van talloze pogingen de partij te verenigen op een principiële basis. Bovendien waren de verschillen tussen bolsjewieken en mensjewieken niet beperkt tot de kwestie van de partijorganisatie, zoals je zou veronderstellen na het lezen van Johnstone, maar ze gingen over elke fundamentele politieke vraag die voortvloeit uit de analyse van de aard van de Russische revolutie zelf.
Voor zover Johnstone probeert verschillen op te sporen, slaagt hij daar zeker niet in. Met een verbazingwekkende zelfzekerheid neemt hij Trotski onder handen voor diens kritiek op het idee dat in Lenins Wat te doen? naar voren wordt gebracht, namelijk dat de arbeidersklasse, aan zichzelf overgelaten, alleen in staat zou zijn een ‘vakbondsbewustzijn’ te verwerven, d.w.z. het bewustzijn van de noodzaak om voor economische eisen te vechten onder het kapitalisme. Johnstone is er zich, net als de leiders van de CP, niet bewust van dat Lenin zelf later deze uitspraak introk omdat die een overdrijving was die voortkwam uit zijn polemiek tegen de economisten, een stroming die de arbeidersstrijd wilde beperken tot het niveau van zuiver economische eisen. Hiernaar verwijzend legde Lenin uit dat “de economisten de stok naar een kant bogen. Om de stok weer recht te maken was het nodig hem in de andere richting te buigen”.
Lenin stond helemaal niet achter het idee, onder stalinisten verspreid, dat de arbeidersklasse bestaat uit klei die door de ‘intellectuele’ leiding gekneed kan worden zoals het hun goeddunkt.
Wat is de bedoeling van Monty Johnstones verdraaiing van de geschiedenis van het bolsjewisme? Het antwoord wordt duidelijk uit de rest van zijn werk. Johnstone wil het stalinistische sprookje van de eensgezinde Bolsjewistische Partij, die sinds 1903 een apart bestaan had, nieuw leven inblazen. Wanneer hij dat eenmaal ‘vastgesteld’ heeft, dan kan hij Trotski duidelijk ‘buiten’ die partij plaatsen als een ongedisciplineerde, zij het talentvolle intellectueel. Het decor is dan klaar om over te gaan naar de voornaamste vervalsing: om ‘het trotskisme’ af te schilderen als een vreemde en aparte politieke ideologie, vijandig aan het leninisme.
Het is waar dat Trotski zich op het congres van 1903 op een aantal punten in het kamp van Lenins tegenstanders bevond. Het is ook waar dat Plechanov, de toekomstige sociaal-patriot [10], aan Lenins kant stond. Het was een feit dat de verschillen iedereen verrasten, ook Lenin zelf, die in het begin de betekenis ervan niet besefte. Het werkelijke punt dat aan de orde was op het congres, was de overgang van een kleine propagandagroep naar een echte partij. In latere jaren gaf Trotski, die altijd eerlijk was over zijn fouten, zonder terughoudendheid deze fout toe. Hij verklaarde dat Lenin op dit punt altijd gelijk heeft gehad. Monty Johnstone citeert Trotski’s uitspraak, terwijl hij elders beweert dat Trotski nooit bereid was zijn vroegere fouten toe te geven!
Maar Johnstone zit dubbel fout wanneer hij de zaak afschildert alsof alleen Trotski de positie van Lenin verkeerd begreep. De splitsing werd door de partijactivisten in 1903 en ook later in het algemeen gezien als niet meer dan een ruzietje onder emigranten, dat geen praktische betekenis had of als — om Stalins niet te onnavolgbare uitdrukking te citeren — ‘een storm in een glas water’. Laat ons een kenmerkende passage citeren uit een werk dat kameraad Johnstone ook graag aanhaalt, Lunacharski’s [11] Revolutionaire silhouetten.
"(...) het nieuws van de splitsing trof ons als een donderslag bij heldere hemel. We wisten dat het tweede congres getuige zou zijn van de laatste zetten in de strijd tegen de ‘Arbeiderszaak’ (de economisten), maar dat de scheiding een wending zou nemen die Martov en Lenin in tegenovergestelde kampen zou doen belanden en dat Plechanov zich halverwege de twee zou ‘afsplitsen’ — niets daarvan was in onze hoofden opgekomen.
“Het eerste punt uit de statuten van de partij (...) was dat echt iets wat een splitsing rechtvaardigde? Een herverdeling van baantjes in de redactie... Wat is er aan de hand met die mensen in het buitenland, zijn ze gek geworden?”
Lenins correspondentie uit deze periode geeft aan dat de meerderheid van de partij de splitsing niet begreep en zich ertegen verzette. Alleen Monty Johnstone kan 65 jaar later de zaken kristalhelder zien. Op het punt van het Tweede Congres is hij niet de gelijke van Lenin, maar zelfs superieur! Van de hooghartige hoogte van het tweede deel van zijn Geselecteerde Werken spreekt Johnstone een vernietigend oordeel over Trotski uit, die,
“met een pennenstreek (...) de datum van het ontstaan van het bolsjewisme en het mensjewisme als afzonderlijke stromingen veranderde van 1903 naar 1904 zodat hij zich kon voordoen als iemand die nooit tot de mensjewieken had behoord en eraan kon toevoegen dat zijn lijn ‘op elk fundamenteel punt’ overeenkwam met die van Lenin.”
Om te beginnen moet de lezer noteren dat Johnstone in de eraan grenzende zin verklaart dat van 1904 tot 1917 Trotski “formeel (...) buiten beide partijen bleef”, en zo “met een pennenstreek” de datum van het ontstaan van het bolsjewisme, niet als stroming, maar als partij verandert van 1912 naar 1904!
Wat is de betekenis van Trotski’s uitspraak dat zijn lijn op alle fundamentele punten overeenkwam met die van Lenin? De lezer van Monty Johnstones ‘uiterst selectieve en stereotiepe geschiedenis’ van het bolsjewisme moet door zo'n uitspraak in verwarring gebracht worden. Maar die verwarring kan niet op rekening van Trotski worden geschreven, maar op die van Johnstone, die opzettelijk citaten uit hun verband rukt om te suggereren dat Trotski’s weergave van zijn verhouding met Lenin onjuist is. De vervalsing komt geheel van Johnstones kant, die — zoals we zullen zien — voor de lezer de echte politieke verschillen verbergt tussen bolsjewisme en mensjewisme, waar Trotski in het bovenstaande citaat naar verwijst.
We hebben al de onbetrouwbaarheid aangetoond van Johnstones weergave van het Londense Congres van 1903. Zijn stelling dat het bolsjewisme en het mensjewisme als aparte stromingen in de politieke betekenis van het woord in 1903 waren ontstaan, raakt kant noch wal. Indien dat waar zou zijn, dan is Lenin zelf schuldig aan de aartstrotskistische zonde van verzoeningsgezindheid bij zijn herhaalde pogingen de mensjewieken zo ver te krijgen dat ze samenwerkten aan het werk van de partij, maanden na het congres. Pas laat in 1904 gaf Lenin het bestaan van twee stromingen in de partij toe en organiseerde hij het Bureau van Meerderheidscomités (bolsjewieken).
Het cruciale verschil tussen bolsjewisme en mensjewisme — de houding tegenover de liberale kapitalistenklasse — kwam pas in de loop van 1904 naar voren. Het was deze politieke kwestie, en niet een of andere ruzie over de partijstatuten, die de ontwikkeling van de twee stromingen in de richting van een onherroepelijke splitsing besliste en die leidde tot de uiteindelijke overgang van het mensjewisme naar de kant van de Witte Legers in 1918. Het was precies door deze kwestie dat Trotski in 1904 met de mensjewieken brak. Maar kameraad Johnstone zwijgt hierover. We zullen de reden voor zijn zwijgen zien in een later deel van dit werk.
[6] Martov, L. (pseudoniem van Yuly Osipovitsj Tsederbaum, 1873-1923): mensjewistisch leider, oorspronkelijk lid van de Bund, een joodse socialistische groep in Rusland, Polen en Litouwen (opgericht in 1897, bestond voornamelijk uit halfproletarische joodse handwerkers). Hij was tegen de Oktoberrevolutie, maar verdedigde toch de strijd tegen de witte en buitenlandse legers, verliet de Sovjetunie in 1920.
[7] Iskra: ‘de Vonk’, illegaal bolsjewistisch blad, vanaf 1900 onder leiding van Lenin in achtereenvolgens Duitsland, Engeland en Zwitserland uitgegeven. De Iskra werd het centrum van de partij in ballingschap, op het tweede congres van 1903 werd het het officiële partijorgaan in handen van de bolsjewieken. Later namen de mensjewieken het over.
[8] Plechanov, Georgy Valentinovitsj (1856-1918): marxistisch theoreticus, stichter van de Russische marxisten (1883), schreef een aantal lezenswaardige werken zoals ‘De rol van de persoonlijkheid in de geschiedenis’ en ‘Fundamentele vraagstukken van het marxisme’. Kwam, na aanvankelijke steun aan Lenin in het kamp van de mensjewieken en werd steeds rechtser (hij steunde de Russische deelname aan de Eerste Wereldoorlog). In 1918 kwam hij bij straatrellen om het leven.
[9] Luxemburg, Rosa (1871-1919): Poolse marxiste. Medestichter van de Poolse Socialistische Partij. Later werd ze actief in de Duitse arbeidersbeweging. Ze behoorde tot de linkerzijde van de Duitse sociaal-democratie en ze speelde een belangrijke rol in de stichting van de Spartakusbund (die uitgroeide in de Duitse KP). Ondanks meningsverschillen over de nationaliteitenkwestie (Luxemburg steunde het recht op zelfbeschikking van de volkeren niet) en de rol van een revolutionaire partij (waarvan ze hoopte dat ze spontaan uit de massa-acties zou groeien) beschouwden Lenin en Trotski haar als een uitstekende revolutionaire en marxiste. Ze werd vermoord op bevel van de Duitse sociaal-democraten onder leiding van Ebert en Noske.
[10] Sociaal-patriotten noemde men de stroming in de Tweede Socialistische Internationale (de meerderheid ervan) die in 1914 verraad pleegde aan het socialistisch internationalisme door de oorlogskredieten voor de Eerste Wereldoorlog te stemmen in de nationale parlementen en zo de arbeiders tegenover elkaar in de loopgraven van de grote imperialistische oorlog te zetten.
[11] Lunacharski, Anatoly Vasiljevitsj (1875-1933): bolsjewiek, aangesloten in maart 1917 (behoorde voorheen tot de groep van Trotski), werd volkscommissaris van onderwijs, in 1933 ambassadeur in Spanje.