De titel van het hoofdstuk ‘Het debat over het socialisme in één land’ waarschuwt de lezer welke aanpak Monty Johnstone in deze kwestie zal gebruiken. Hij begint met een ernstige waarschuwing:
“De grote historische controverse over de mogelijkheid van de opbouw van het socialisme in Rusland wordt vandaag nog steeds in nevelen gehuld door tientallen jaren vervalsingen en verkeerde voorstellingen. Zo presenteren de trotskisten Stalin alsof hij sinds 1924, toen hij voor de eerste keer zijn theorie formuleerde, het socialisme in één land plaatste tegenover het uitbreiden van de revolutie naar andere landen. Aan de andere kant presenteren Sovjethistorici Trotski’s oppositie tegen Stalins theorie nog steeds als verzet tegen de socialistische industrialisatie van de Sovjetunie ten gunste van een export van de revolutie met wapens. Beide versies zijn even onjuist.”
Cogito, p. 24.
Nadat hij twee vogelverschrikkers heeft opgebouwd en ze zonder moeite heeft verslagen, kan Johnstone zijn gebruikelijke comfortabele positie ‘halverwege de twee uitersten’ innemen. (Zo'n comfortabele ‘objectiviteit’ wordt geacht de essentie van de marxistische methode te zijn!) Monty Johnstone vervolgt zijn lezing:
“Stalins stelling was dat de uitbreiding van de revolutie naar het Westen duidelijk het meest wenselijke was, maar dat Rusland door de vertraging hiervan geen andere keuze had dan zichzelf tot doel te stellen het socialisme op te bouwen in het vertrouwen dat het over alles beschikte dat nodig was om dat te voltooien."
Cogito, p. 24.
Na een paar toepasselijke citaten van Stalin eraan toegevoegd te hebben, constateert Johnstone dan triomfantelijk:
“De loop van de revoluties in de wereld, die vandaag een groeiend socialistisch kamp ziet dat het oude imperialistische uitdaagt, heeft in niet geringe mate Stalins algemeen perspectief bevestigd.”
Cogito, p. 24
Hoe kwam Stalin ertoe dit “algemene perspectief uit te werken dat de geschiedenis zo triomfantelijk bevestigd heeft? In 1924 vatte Stalin in zijn Fundamenten van het leninisme Lenins kijk op het opbouwen van het socialisme met de volgende woorden samen:
“De omverwerping van de macht van de kapitalistische klasse en de vestiging van een arbeidersregering in één land garandeert nog niet de volledige overwinning van het socialisme. De voornaamste taak van het socialisme — het organiseren van de socialistische productie — ligt nog voor ons. Kan dit bereikt worden, kan de uiteindelijke overwinning van het socialisme in één land bereikt worden, zonder de gezamenlijke inspanningen van de arbeidersklassen van verscheidene ontwikkelde landen? Neen, dat is onmogelijk. Om de kapitalistische klasse omver te werpen zijn de inspanningen van één land voldoende — de geschiedenis van onze revolutie bevestigt dit. Voor de uiteindelijke overwinning van het socialisme, zijn de inspanningen van een enkel land, met name van zo'n boerenland als Rusland, niet voldoende. Hiervoor zijn de inspanningen van de arbeiders van verschillende ontwikkelde landen nodig. Dat zijn, in het algemeen, de kenmerkende trekken van de leninistische theorie van de arbeidersrevolutie.”
Dat dit precies de “kenmerkende trekken van de leninistische theorie van de arbeidersrevolutie” waren, werd tot aan de eerste helft van 1924 nergens betwist. Ze waren keer op keer herhaald in honderden toespraken, artikels en documenten van Lenin sinds 1905. We hebben al voldoende voorbeelden geciteerd: ze kunnen naar believen worden uitgebreid. En toch werd tegen het einde van ‘24 Stalins boek herzien en werd precies het omgekeerde ervoor in de plaats gezet. Tegen november ‘26 zei Stalin zonder blikken of blozen:
“De partij nam altijd als uitgangspunt het idee dat de overwinning van het socialisme in één land bereikt kan worden met de krachten van één enkel land.”
Verstrikt in bewondering voor Stalins ‘algemene perspectieven’ die de geschiedenis ‘in het algemeen’ bevestigd heeft, kan Johnstone alleen maar doortraptheid en ‘onderschatting van de interne krachten van het Russische socialisme’ zien in Trotski’s verzet tegen de ‘theorie’ van het socialisme in één land. Johnstone legt dit ‘dogmatische toverwoord’ van Trotski uit:
“Voortgesproten uit zijn theorie van de ‘permanente revolutie’ die we hiervoor hebben besproken [!] was het in feite een uitdrukking van zijn ongeloof in het vermogen van de Sovjetunie om zelfs maar te blijven bestaan als een arbeidersstaat wanneer de revolutie zich niet uitbreidde tot meer ontwikkelde landen.”
Cogito, p. 26
Trotski had in 1906 geschreven dat
“zonder de directe staatssteun van de Europese arbeidersklasse de arbeidersklasse van Rusland zijn tijdelijke overheersing niet [kan] veranderen in een blijvende socialistische dictatuur. Hier kan geen twijfel over bestaan (...) Overgelaten aan zijn eigen hulpbronnen zal de arbeidersklasse van Rusland onvermijdelijk worden verpletterd door de contrarevolutie op het moment dat de boerenstand haar de rug toekeert.”
Vloeide deze prognose alleen voort uit de theorie van de permanente revolutie? Lenin die, naar wij aangetoond hebben, in die tijd niet dezelfde positie innam als Trotski, schreef in 1905:
“De arbeidersklasse strijdt al om de democratische verworvenheden te bewaren voor de zaak van de socialistische revolutie. Deze strijd zou bijna hopeloos zijn voor de Russische arbeidersklasse alleen, en de nederlaag ervan zou onvermijdelijk zijn (...) wanneer de Europese socialistische arbeidersklasse de Russische arbeiders niet te hulp kwam (...) In die fase zullen de liberale kapitalistische klasse en de gegoede boerenstand (plus een deel van de middelste laag) een contrarevolutie organiseren. In deze omstandigheden kan de Russische arbeidersklasse een tweede overwinning boeken. De zaak is dan niet verloren. De tweede overwinning zal de socialistische revolutie in Europa zijn. De Europese arbeiders zullen ons tonen ‘hoe het gedaan moet worden’.”
Lenins standpunt, dat helemaal niet “voortkwam uit de theorie van de permanente revolutie” is heel duidelijk. Maar laat ons een andere autoriteit citeren die ook licht in deze zaak kan brengen. Op een conferentie die in mei 1905 werd gehouden, werd het volgende standpunt goedgekeurd:
“Alleen in één geval zou de sociaal-democratie op eigen initiatief zijn pogingen richten op het verwerven van de macht en die zo lang mogelijk vasthouden, namelijk in het geval dat de revolutie uitspreidt naar ontwikkelde landen van West-Europa, waar de voorwaarden voor het realiseren van het socialisme al een zekere rijpheid hebben bereikt. In dit geval kunnen de beperkte historische grenzen van de Russische revolutie aanzienlijk worden verlegd en zal de mogelijkheid zich voordoen voort te schrijden op het pad van de socialistische transformatie.”
De genoemde conferentie was die van de Russische mensjewieken, de stroming die het verst van allemaal van de theorie van de permanente revolutie verwijderd was!
De lezer kan, los van verschillen op andere punten, zien dat elk van de stromingen van het Russische marxisme het over één ding eens was: de onmogelijkheid om de socialistische transformatie in Rusland tot stand te brengen zonder een socialistische revolutie in het Westen.
Op dit punt was Lenin uitgesprokener dan Trotski. Terwijl Trotski in 1905 de mogelijkheid voorzag van de dictatuur van de arbeidersklasse in Rusland vóór de arbeidersrevolutie in het Westen, baseerde Lenin zijn perspectief op de socialistische revolutie in Rusland die volgde op de revolutie in West-Europa.
Monty Johnstone weet niet wat hij wil. Eerst besteedt hij de helft van zijn werk aan het ‘bewijzen’ van Lenins onverzettelijke vijandigheid tegenover de theorie van de permanente revolutie en dan besteedt hij de andere helft aan het ‘bewijzen’ dat de positie die alle stromingen van het Russische marxisme aanvaardden zonder enige twijfel voortkomen uit de theorie van de permanente revolutie! In werkelijkheid ontsprong de houding van Trotski, de bolsjewieken en de mensjewieken tegenover de onmogelijkheid om het socialisme op te bouwen in Rusland alleen (niemand durfde tot ‘24 die mogelijkheid ook maar te noemen) niet uit de theorie van de permanente revolutie alleen, maar uit de fundamentele ideeën van het marxisme zelf.
Marx en Engels legden uit dat de meest fundamentele factor van de kapitalistische ontwikkeling de steeds toenemende concentratie van de productiemiddelen is die de smalle marges van het kapitalisme doorbreekt: aan de ene kant de particuliere eigendom van de productiemiddelen, aan de andere kant de nationale grenzen, die veranderden van progressieve elementen die economische groei aanmoedigden, tot reactionaire remmen op de productiekrachten. Vandaag zijn die processen, die theoretisch al uitgewerkt werden in het Communistisch Manifest, de overheersende factor geworden van het moderne leven. Anderzijds heeft het kapitalisme de hele aardbol in één enkel, onderling verbonden, onderling afhankelijk geheel verenigd. Het bankroet van het ‘nationale kapitalisme’ wordt treffend onthuld door het feit dat een Amerikaanse onderneming, General Motors, kapitaal tot zijn beschikking heeft dat het overheidsbudget van België te boven gaat, dat de kapitalistische klassen van West-Europa gedwongen zijn zich in een gemeenschappelijke markt aan elkaar vast te klampen in een wanhopige poging te overleven. Zo probeert zelfs de burgerij, hoe inadequaat ook, de beperkingen van de nationale markt te overwinnen.
Twee catastrofale wereldoorlogen zouden het ook voor de dikste schedels duidelijk hebben moeten maken dat er een onontkoombare tegenspraak is tussen het bestaan van verouderde nationale staten en de ontwikkeling van de productiekrachten van de planeet, die het meest volledige en vrije gebruik vereisen van de rijkdommen van alle landen. De ontwikkeling van gigantische internationale ondernemingen die de continenten aan zich onderwerpen, zorgen ervoor dat de arbeiders van verschillende landen een gemeenschappelijke vijand hebben. Nu geldt meer dan ooit het internationalisme van het Communistisch Manifest als de enige weg vooruit voor de mensheid en als het enige programma voor een echt socialistische beweging. Socialistisch internationalisme is niet gebaseerd op utopisme en sentimentaliteit, maar op de ontwikkeling van de kapitalistische productie op wereldschaal.
Monty Johnstone probeert de strijd van de Linkse Oppositie tegen het stalinistische uitgangspunt van ‘het socialisme in één land’ af te schilderen als een academische discussie, zonder praktische betekenis. Om een respectabele autoriteit aan zijn stelling toe te voegen, maakt Johnstone gebruik van een klassiek stuk Deutscherisme: het ‘debat’ over ‘socialisme in één land’ was als een “discussie over de vraag of het mogelijk zou zijn om een gebouw te voorzien van een dak waarin beide kanten ervoor zijn om met het werk te beginnen en het al eens zijn over de vorm en de te gebruiken materialen”.
Het zou moeilijk zijn, zelfs in de stapel van theoretische onrijpheden en halve waarheden die Deutscher in overvloed verschaft, een nog dommere karakterisering te vinden. De verschillen tussen de Linkse Oppositie en de stalinistische bureaucratie gingen helemaal niet over de noodzaak de economie van de Sovjetunie langs socialistische lijnen te ontwikkelen. In feite was het (voor zover die kwestie aan de orde kwam) de Oppositie die strijd voerde voor een programma van planning en industrialisatie en waren het de voorstanders van ‘het socialisme in één land’ die dat tot 1929 verwierpen en er de voorkeur aan gaven te steunen op de koelakken en NEP-mensen. Het was de Oppositie die onverzettelijk was in zijn steun voor de internationalistische perspectieven van het bolsjewisme en duidelijk stond voor de socialistische opbouw in Rusland. En dat was geen toeval.
De conflicten die in deze tijd in Rusland ontstonden, waren helemaal geen academische ‘debatten’, maar hadden te maken met vitale kwesties over de levens en het welzijn van de Russische arbeidersklasse en de toekomst van de Russische en de internationale revolutie. We hebben de processen al geschetst die toen in Rusland plaatsvonden. We hebben laten zien dat het idee van het ‘socialisme in Rusland alleen’ de stemming van reactie en cynisme verwoordde van die maatschappelijke laag die goed geboerd had door de revolutie en nu een rem wilde zetten op het proces dat in oktober 1917 in gang was gezet om zodoende het ‘evenwicht ‘te herstellen. De strijd van de Linkse Oppositie tegen deze theorie was een onlosmakelijk onderdeel van de strijd van het bolsjewisme-leninisme om zich staande te houden tegenover de kleinburgerlijke en bureaucratische reactie tegen Oktober.
De stalinistische bureaucratie had zijn wortels in de economische en culturele onderontwikkeldheid die de revolutie van het tsarisme geërfd had. Het voedde zich met elke nederlaag van de internationale arbeidersklasse, die als enige in staat geweest zou zijn de Sovjetstaat de hulpbronnen te leveren om de chronische problemen van onontwikkeldheid te overwinnen en de volledige omvorming van de samenleving langs socialistische lijnen door te voeren. De bureaucratie steunde op de meest onontwikkelde, antisocialistische elementen binnen Rusland (de rijke boeren en NEP-speculanten) om slagen toe te brengen aan de arbeidersklasse en haar voorhoede, de Linkse Oppositie. Anderzijds werkte ze, door het volledig gebrek aan vertrouwen in het vermogen van de westerse arbeiders om een revolutie uit te voeren, als een rem op de ontwikkeling van de jonge, onrijpe partijen van de Communistische Internationale.
De geest van revolutionair optimisme waarmee de geschriften van Lenin en Trotski zijn doordrenkt, is een weerspiegeling van hun vertrouwen in het vermogen van de arbeidersklasse om de samenleving te veranderen. De oprichting van de Derde (Communistische) Internationale, na de machtsovername in Rusland, was de hoogste uitdrukking van het bolsjewistische idee van de revolutie, niet als een nationaal verschijnsel, geldig alleen binnen de grenzen van het vroegere tsaristische rijk, maar als een internationale gebeurtenis. Vanaf het begin zagen Lenin en de bolsjewieken Oktober als het begin van de wereldrevolutie. Zonder dat perspectief zou de socialistische revolutie in Rusland een avontuur geweest zijn, zoals de mensjewieken beweerden. In november 1918 beantwoordde Lenin deze critici als volgt:
“De feiten van de geschiedenis hebben de Russische patriotten, die in niets geïnteresseerd zijn behalve in de onmiddellijke belangen van hun land, opgevat op de oude manier, bewezen dat de omvorming van onze Russische revolutie in een socialistische revolutie geen avontuur was maar een noodzakelijkheid aangezien er geen andere keuze was; het Brits-Franse en het Amerikaanse imperialisme zullen onvermijdelijk de onafhankelijkheid en vrijheid van Rusland wurgen tenzij de wereldwijde socialistische revolutie, het wereldwijde bolsjewisme triomfeert.”
Trotski ‘overschatte’ volgens Monty Johnstone de vooruitzichten voor de internationale socialistische revolutie en ‘onderschatte’ de mogelijkheden voor het opbouwen van het socialisme in Rusland alleen. De wijsheid van de Deutschers en Johnstones, die in wezen hetzelfde is als het ‘realisme’ van de reformistische politici, bestaat uit een slaafse aanbidding van het voldongen feit: “Lenin en Trotski voorspelden een wereldrevolutie. Dat gebeurde niet. Lenin en Trotski zeiden dat zonder een wereldrevolutie het socialisme niet opgebouwd kon worden in Rusland. Maar dat is wat gebeurde. Dus is het bolsjewisme niet meer dan een utopie en is het stalinisme juist.” Dat is de ‘filosofie’ van het Deutscherisme, ontdaan van de stilistische tierlantijntjes. Johnstone voegt niets toe aan de diepzinnigheden van zijn gids, maar laat slechts Lenins naam weg.
De wijsheid van de leslokalen komt niet toe aan de fundamentele kwestie: waarom was er ‘geen revolutie’ in Europa? Of om meer precies te zijn: waarom leidde de reeks van revolutionaire bewegingen in Europa tussen ‘18 en ‘23 niet tot machtsovername door de arbeidersklasse? Van Monty Johnstone krijgen we de feiten: de revolutie faalde. Maar juist voor een marxist kan de zaak daar niet bij blijven. Als we niet geïnteresseerd zijn in het aannemen van geleerde poses, maar in het echt veranderen van de samenleving, dan moeten we de lessen van de geschiedenis begrijpen, vooral de lessen van grote revolutionaire bewegingen. Dat was altijd de methode van het bolsjewisme, van Lenin en Trotski. Wie niet in staat is uit gemaakte fouten te leren, is gedoemd ze te herhalen.
De revolutionaire beweging die in 1918-20 over Europa heen golfde, werd verslagen door de verraderlijkheid van de sociaal-democratische leiding. Dezelfde verraders die in 1914 de zaak verkwanseld hadden en rechtstreeks verantwoordelijk waren voor de slachtpartij onder miljoenen arbeiders in uniform tijdens de oorlog, deinsden nu in heilige afschuw terug voor het vooruitzicht van een ‘bloedige burgeroorlog’. In het ene land na het andere, in Duitsland, Oostenrijk, Groot-Brittannië, Frankrijk, Italië, gingen de massa’s de weg van revolutie op om door de lafheid en dwaasheid van hun ‘leiders’ de pas afgesneden te worden. Zo ‘overhandigde’ de Duitse sociaal-democratische leiding van 1918, waar de revolutie de macht op vreedzame wijze in handen van de arbeiders had gelegd, deze ‘vrijwillig’ aan de burgerij. Alleen de rotheid van hun leiding voorkwam dat de Duitse arbeiders de vruchten konden plukken van hun overwinning en de belegerde Sovjetrepubliek te hulp konden komen.
Toen Lenin en Trotski uitlegden dat zonder de socialistische revolutie in het Westen de Russische arbeidersstaat onvermijdelijk door de reactie of een imperialistische oorlog verpletterd zou worden, was dat niet zoals Johnstone beweert een uitdrukking van ‘defaitisme’, maar een van uiterst revolutionair realisme. Het marxisme is een materialistische (en daarom door en door realistische) filosofie, door en door doordrenkt met een geest van revolutionair optimisme. Het valt niet te vergelijken met het soort zelfvoldane ‘realistische’ bekrompenheid die hart en ziel vormt van alle vormen van het reformisme. Lenin en Trotski waren altijd eerlijk en realistisch in hun inschatting van de vooruitzichten van de revolutie in Rusland en op internationaal vlak. Zij begrepen dat de enige echte garantie voor de toekomst van de Sovjetrepubliek in de socialistische revolutie in het Westen lag. Ze susten de arbeidersklasse niet in slaap met zoete illusies over ‘vreedzame coëxistentie’ maar hamerden genadeloos op het feit dat zonder een socialistische transformatie op wereldschaal, nieuwe imperialistische wereldoorlogen — een tweede, een derde, een tiende wereldoorlog — onvermijdelijk zouden zijn.
Het optimisme van Lenin en Trotski over de vooruitzichten van de internationale socialistische revolutie werd volledig gerechtvaardigd door de prachtige beweging van de arbeiders na de Eerste Wereldoorlog. Maar noch Lenin, noch Trotski, noch wie dan ook, kan het slagen van een revolutionaire beweging garanderen. Dat hangt van een aantal factoren af: de impasse van het kapitalistische systeem, de crisis van de regering, de beweging van de werkende massa’s en de onvrede van de middenlagen van de samenleving. Maar een van de meest doorslaggevende factoren is de aanwezigheid van een leiding van de arbeidersklasse die deze naam waard is. De afwezigheid van zo'n leiding in West-Europa leidde de arbeidersbeweging van de ene nederlaag naar de andere en bereidde in de volgende periode de weg voor de fascistische reactie en een nieuwe en verschrikkelijke wereldoorlog voor. Zevenentwintig miljoen Russische doden en de vernietiging van het gros van de door de heldhaftige zelfopofferingen van de Russische arbeiders opgebouwde industrie, waren een harde bevestiging van de realistische verwachtingen van Lenin en Trotski.
Het is niet mogelijk hier in detail in te gaan op de internationale politiek van het stalinisme. Laat het volstaan aan te geven dat het beleid van ‘het socialisme in één land’ leidde tot de geleidelijke verandering van de buitenlandse politiek van de Sovjetunie van een revolutionaire strategie, gebaseerd op de arbeidersklasse van alle landen die via de Derde Internationale probeerde sterke communistische partijen op te bouwen als revolutionaire leiding, tot één van manoeuvres en ‘handeltjes’ met kapitalistische regeringen, vakbondsbureaucraten en koloniale ‘democraten’ van het type Tsjang Kai-Shek.
Oorzaak en gevolg zijn geen eeuwige tegengestelden, maar wisselen vaak van plaats, waarbij de een in de ander overgaat. De opkomst van de Sovjetbureaucratie had als voorwaarde het isolement van de revolutie in een onderontwikkeld land. De verschrikkelijke nederlagen van de arbeidersklasse in Duitsland en Bulgarije in 1923, in Groot-Brittannië in 1926 en voor alles in 1927 in China, die voortvloeiden uit de rampzalige politiek van de Stalin-Boekharin-leiding, versterkten op hun beurt de positie van de bureaucratie en de voorstanders van ‘het socialisme in één land’ en veroordeelden de bolsjewistisch-leninistische oppositie tot de nederlaag. De uitsluiting in 1927 van de Linkse Oppositie bereidde de weg voor een nieuwe en nog meer reactionaire wending in Rusland in de periode van de stalinistische consolidatie. Het lot van de revolutie in Rusland en die op internationaal vlak waren onlosmakelijk met elkaar verbonden en waren elkaars noodzakelijke voorwaarde, in plaats van mechanisch gescheiden ‘fasen’ met de internationale revolutie als een wenselijke, maar niet volstrekt noodzakelijke toevoeging (het dak van een huis, de piek op de kerstboom).
Dankzij een opvallend staaltje hersengymnastiek schrijft Monty Johnstone Trotski een ‘defaitistische’ houding toe tegenover de socialistische planning in de Sovjetunie. Waarin schuilde Trotski’s zogenaamde ‘defaitisme'?
Zoals we gezien hebben, streden Trotski en de Linkse Oppositie gedurende een hele periode (1923-27) voor het idee van de ontwikkeling van de industrie door middel van vijfjarenplannen, tegen het verzet en de spot van de stalinisten in. Na de uitsluiting van de Linkse Oppositie (1927) opende de stalinistische fractie de strijd tegen de ‘rechtse afwijking’ van Boekharin en nam ze — om die groep een slag toe te brengen — in een karikaturale vorm zekere aspecten van het programma van de Linkse Oppositie over. Terwijl ze delen negeerden die wezen op de noodzaak van arbeidersdemocratie, eigenden de stalinisten zich het idee van industrialisatie en de vijfjarenplannen toe. Het gevaar van het kapitalistisch herstel, waartegen de Oppositie gewaarschuwd had en die de stalinisten herhaaldelijk in de voorgaande periode ontkend hadden, werd nu door de fractie van Stalin gebruikt als een stok om hun vroegere aanhangers van Boekharin te slaan. Over dit manoeuvre van de stalinisten schrijft Monty Johnstone:
“Het is één van de mythes van het platvloerse trotskisme dat de invoering na 1928 door Stalin van verdergaande plannen [?] dan door de Oppositie waren voorgesteld, op zich bewijst dat deze gelijk had. Zoals Maurice Dobbs schrijft: ‘Er volgt niet uit dat wat in 1928-29 mogelijk was, noodzakelijkerwijs in een eerdere fase mogelijk was, toen zowel de industrie als de landbouw zwakker waren’.
“Maar ik zou het argument aanvaarden dat wanneer de partij eerder naar de waarschuwingen van de Oppositie tegen de gevaarlijke groei van de macht van de koelakken [rijke boeren] op het platteland geluisterd had, het proces van collectivisatie in 1929-'33 minder gewelddadig [!] geweest had kunnen zijn. Hier tegenover liep het economische beleid van de trotskisten, dat de uitbuiting van het platteland door de stad bevorderde [!] door een prijsbeleid, dat de prijs van industrieproducten hoog hield ten koste van de landbouwprijzen (zie bv. De nieuwe economie van Preobrazhenski, de voornaamste econoom van de Oppositie), in theorie vooruit op veel van de aanpak tegenover de boeren die Stalin na 1929 in de praktijk zou brengen. [!]”
Cogito, p. 25, voetnoot.
Over Stalins ‘verdergaande plannen’ zullen we het straks hebben. Maar laten we eerst afrekenen met de ‘rode professor’ Maurice Dobbs. Is het juist om te zeggen dat het in 1928-29 gemakkelijker was om met het beleid van industrialisatie en vijfjarenplannen te beginnen dan in de voorafgaande periode? Johnstone beantwoordt dat staaltje onzin zelf met zijn verwijzing naar de waarschuwingen van de Oppositie voor het gevaar van de koelakken.
Tegenover het beleid van concessies aan de koelakken en speculanten ('NEP-mensen') van Stalin-Boekharin, ten koste van de arme boeren en de industriearbeiders, stelde de Oppositie het heffen van belasting op de rijke boeren voor om de nodige investeringen voor de industrialisatie te financieren. Alleen op basis van industrialisatie zouden aan de dorpen de middelen gegeven kunnen worden om de eeuwenoude onderontwikkeldheid van de Russische landbouw te overwinnen. Alleen op basis van mechanisatie van de landbouw kon collectivisatie op basis van vrijwilligheid doorgevoerd worden. Het beleid van het aanpakken van de koelakken beschrijven als “het door de stad uitbuiten van het platteland” is niets anders dan de herhaling van de laster van de stalinisten tegen de Linkse Oppositie voordat ze zelf overgingen tot een maniakale, gewelddadige collectivisatie!
Toen de stalinisten na het wegwerken van de Linkse Oppositie gedwongen waren zich te keren tegen de ‘rechtsen’ — achter wie de groeiende dreiging van de koelakkenreactie stond — was de toestand op het platteland al wanhopig, terwijl de zware industrie — de noodzakelijke basis voor de socialistische opbouw — een hele periode was gestagneerd. Het is een leugen te stellen dat het stalinistische verzet tegen industrialisatie in de periode 1923-27 werd gedicteerd door hun bedoeling de industrie en de landbouw op te bouwen. Integendeel: ze moedigden juist die elementen in de Sovjeteconomie aan die een verschrikkelijke hindernis zouden blijken voor de ontwikkeling van de productie in de periode van de eerste vijfjarenplannen. Met zijn gebruikelijke grootmoedigheid geeft Johnstone toe dat, wanneer de partij geluisterd zou hebben naar de waarschuwingen van de Oppositie tegen het gevaar van de koelakken, “het proces van collectivisering in 1929-30 minder gewelddadig had kunnen zijn”.
En hoe ‘gewelddadig’ was dit ‘proces van collectivisering’ precies, kameraad Johnstone? In 1930 bedroeg de totale graanoogst 835 miljoen centenaren (1 centenaar = 50,8 kilogram). In de volgende twee jaar daalde die tot 200 miljoen. En dat in een tijd waarin de graanproductie al nauwelijks voldoende was om de bevolking te voeden. In dezelfde periode daalde de productie van suiker van 109 miljoen poed (1 poed = 16,36 kg) tot 48 miljoen.
Nog verschrikkelijker was het verlies aan vee. Het waanzinnige tempo van de collectivisering en de smerige methodes die werden gebruikt, dwongen de boerenstand tot wanhopig verzet, zodat het platteland in een nieuwe en bloedige burgeroorlog gestort werd. De woedende boeren slachtten uit protest hun paarden en vee. Het aantal paarden daalde van 34,9 miljoen in 1929 tot 15,6 miljoen in 1934, een verlies van 55 procent. Het aantal hoornvee daalde van 30,7 miljoen tot 19,5 miljoen, een verlies van 40 procent. Het aantal schapen 66 procent, varkens 55 procent. Tot op vandaag heeft de Sovjetlandbouw zich niet hersteld van de klap die door de collectivisatie werd toegebracht. Maar de meest afschuwelijke statistiek is die van de miljoenen boeren die in deze periode omkwamen — door honger, koude, ziekte, in achterhoedegevechten met het Rode Leger of in de slavenkampen na afloop. Het getal van 10 miljoen uitgeroeiden werd door Stalin niet ontkend; de laagste schatting is 4 miljoen.
Dat is het beetje ‘geweld’ waarnaar Monty Johnstone in zijn voetnoot terloops verwijst. Stalins plan voor collectivisatie ging inderdaad ‘veel verder’ dan de voorstellen die door de Oppositie waren ingediend! Trotski klaagde het aan als een avontuur. Gezien de materiële onderontwikkeldheid van de Russische landbouw betekenden Stalins ‘algemene perspectieven’ een ramp voor de landbouw. Maar hoe stond het met de industrie? Bewezen het succes van Stalins plannen, die ‘veel verder’ gingen dan de perspectieven van de Linkse Oppositie, niet hoe ‘pessimistisch’ Trotski was?
Toen Trotski na de beruchte schijnprocessen in Moskou vrijwillig verscheen voor de Dewey-commissie [70], die de tegen hem en de Oppositie ingebrachte beschuldigingen onderzocht, beantwoordde hij onder andere een aantal vragen over de meningsverschillen met de stalinisten over de kwestie van de industrialisatie in 1923-29. We citeren letterlijk de tekst van zijn verklaring:
Goldman: Meneer Trotski, wat was met betrekking tot de industrialisatie van de Sovjetunie, uw houding voorafgaand aan uw verbanning?
Trotski: In de periode van 1922 tot 1929 streed ik voor de noodzaak van een versnelde industrialisatie. Ik schreef in het begin van 1925 een boek waarin ik probeerde te bewijzen dat door planning en leiding van de industrie het mogelijk was een jaarlijkse toename van de industrialisatie te hebben van maximaal 20 procent. Ik werd in die tijd afgedaan als een fantast, een superindustrieel. Dat was de officiële naam voor trotskisten in die tijd: superindustriëlen.
Goldman: Wat was de titel van het boek dat u schreef?
Trotski: Waarheen gaat Rusland, kapitalisme of socialisme?
Goldman: Ik ben er zeer zeker van dat het in het Engels werd gepubliceerd onder de titel Whither Russia, Toward Capitalism or Socialism?
Trotski: De loop der gebeurtenissen toonde aan dat ik te voorzichtig was, en niet te overmoedig, in mijn inschatting van de mogelijkheden van de planeconomie. Dit was mijn strijd tussen 1922 en 1925, en ook de strijd voor het vijfjarenplan. Het begint met het jaar 1923, toen de Linkse Oppositie begon te strijden voor de noodzaak het vijfjarenplan te gebruiken.
Goldman: En Stalin noemde u in die tijd een ‘superindustrieel'?
Trotski: Ja.
Goldman: Hij was gekant tegen de snelle industrialisatie van het land?
Trotski: Sta me toe te zeggen dat in 1927, toen ik voorzitter was van de Commissie in Dnjeprostroy voor een waterkrachtcentrale, een elektriciteitscentrale; dat ik in een zitting van het Centraal Comité aandrong op de noodzaak die centrale te bouwen. Stalin antwoordde, en dat is gepubliceerd: "Voor ons is het bouwen van de Dnjeprostroy-centrale hetzelfde als voor een boer het kopen van een grammofoon in plaats van een koe.”
The Case of Leon Trotsky, p. 245
Dat was de reikwijdte van Stalins ‘algemene perspectieven’ in 1927! In die tijd was de beschuldiging van de stalinisten tegen de Oppositie niet dat ze ‘pessimistisch’ waren, maar dat ze ‘superindustriëlen’ waren! Hoe staat het met de stelling dat de plannen die later door Stalin werden doorgevoerd ‘veel verder’ gingen dan die van Trotski?
De jaren 1925-27 werden in beslag genomen door de strijd van de Oppositie tegen de economische lafheid van de Stalin-Boekharin-leiding. De stalinisten stelden in 1926 eerst een ‘plan’ voor dat zou beginnen met een groeipercentage van 9 procent voor het eerste jaar, 8 procent voor het tweede en langzaam zakkend tot 4 — een afnemende groei! Trotski, die door de heersende kliek werd gebrandmerkt als een ‘superindustrieel’, beschreef dit miserabele excuus voor een plan als de ‘sabotage van de industrie’ (natuurlijk niet in de letterlijke betekenis). Later werd het plan herzien om elk van de vijf jaren het groeipercentage van 9 procent te geven. Trotski streed voor een percentage van 18-20 procent. Hij wees erop dat het groeipercentage zelfs onder het kapitalisme 6 procent was geweest! De heersende kliek besteedde geen aandacht aan de Oppositie en ging door met hun kleinmoedige plan. In plaats van de door de ‘algemene perspectieven’ van Stalin-Boekharin geprojecteerde 9 procent bevestigden de resultaten van het eerste jaar van het vijfjarenplan volledig het perspectief van de Oppositie en stelde ze de volledige onjuistheid van het door Stalin en co. voorgestelde percentage aan de kaak. Tengevolge daarvan stortten deze zich het volgende jaar in het rampzalige avontuur van het ‘vijfjarenplan in vier jaar’. Tevergeefs waarschuwde Trotski tegen dit waanidee dat alles volledig in de war stuurde. Per bureaucratisch decreet kondigde de leiding nu een groeipercentage van 30-35 procent af! De ontsporing in de industrie in deze periode, waar de ongelukkige slachtoffers van de ‘sabotageprocessen’ de schuld van kregen, was in werkelijkheid het resultaat van het avonturisme van de stalinisten. Hun najagen van de hersenschimmen van het ‘socialisme in één land’ en van het ‘vijfjarenplan in vier jaar’ leidde tot het vastlopen van de economie en tot ongekende ellende voor de arbeidersklasse van de Sovjetunie.
Laten we als antwoord op Johnstones verkeerde voorstellingen en halve waarheden van Trotski’s houding tegenover de vijfjarenplannen, eens kijken naar wat Trotski zelf te zeggen had voor de Dewey-commissie:
Trotski: Mijn houding tegenover de economische ontwikkelingen van de Sovjetunie kan als volgt gekarakteriseerd worden: ik verdedig de Sovjeteconomie tegen de kapitalistische en de sociaal-democratische critici, en ik bekritiseer de bureaucratische methoden van de leiding. De gevolgtrekkingen waren zeer eenvoudig. Ze waren gebaseerd op de Sovjetpers zelf. We hebben een zekere vrijheid van de bureaucratische hypnose. Het was volkomen mogelijk alle gevaren te zien op basis van de Sovjetpers zelf.
Goldman: Kunt u ons — heel in het algemeen — een idee geven van de successen van de industrialisatie in de Sovjetunie?
Trotski: De successen zijn heel belangrijk en ik onderstreepte dat elke keer. Ze zijn te danken aan de afschaffing van het particuliere eigendom en aan de mogelijkheden die inherent zijn aan de planeconomie. Maar ze zijn — ik kan dat niet exact aangeven — twee tot drie maal minder dan ze geweest zouden zijn onder een regime van sovjetdemocratie.
Goldman: Dus de stappen vooruit zijn er ondanks de bureaucratische controle en methoden gekomen.
Trotski: Ze zijn te danken aan de mogelijkheden die inherent zijn aan de socialisatie van de productiekrachten.
The Case of Leon Trotsky, p. 249
Op zoek naar aanvullend bewijs voor Trotski’s pessimisme, citeert Johnstone uit De Derde Internationale na Lenin:
“In de mate dat de arbeidsproductiviteit en de productiviteit van een maatschappelijk stelsel als geheel in de markt gemeten worden door de verhoudingen van de prijzen, is het niet zozeer militaire interventie, maar de interventie van goedkopere kapitalistische waren die misschien de grootste directe bedreiging vormt voor de Sovjeteconomie.”
Deze regels werden in 1928 geschreven, in een tijd dat de kapitalistische marktkrachten zich opnieuw voordeden in de Sovjeteconomie onder de NEP, toen de koelakken (rijke boeren) de raad van Boekharin: “Verrijk jezelf!” opvolgden en het gevaar van een werkelijk herstel van het kapitalisme, waartegen de Linkse Oppositie waarschuwde, heel reëel was. Zonder de context uit te leggen van Trotski’s woorden, geeft Johnstone de volgende commentaar:
“Het monopolie op de buitenlandse handel, dat Stalin en de partijmeerderheid terecht onderstreepten, en het middel waarmee de Sovjetunie zich tegen dergelijke economische ondermijning beschermde, werd voor Trotski een ‘bewijs voor de ernst en het gevaarlijke karakter van onze afhankelijkheid’.”
Cogito, p. 26-27.
Monty Johnstones geheugen is gemakshalve zeer kort. Want diezelfde ‘Stalin en de partijmeerderheid’ (d.w.z. Boekharin) hadden nog geen vijf jaar daarvoor gestaan voor de afschaffing van het staatsmonopolie op de buitenlandse handel en namen op 12 oktober 1922 in het Centraal Comité zelfs een motie aan waarin ze dat monopolie afschaften. De Russische editie van Lenins Verzamelde werken bevat een hele reeks brieven aan Trotski waarin hij deze vraagt een blok te vormen om te strijden voor het handhaven van het monopolie op de buitenlandse handel.
Zo schreef Lenin op 13 december 1922 aan Trotski:
“Hoe dan ook, ik smeek je op het komende Plenum de verdediging op jou te nemen van ons gezamenlijk standpunt over de onvoorwaardelijke noodzaak van het behoud en de versterking van het monopolie op de buitenlandse handel”.
Lenin, Verzamelde werken, Russische editie, deel 54, p. 324.
Wat bedoelde Trotski met zijn uitspraak dat ‘goedkope buitenlandse waren’ een bedreiging vormden voor de Sovjetmacht? In 1917 had de arbeidersrevolutie niet, zoals Marx en Engels zich dat hadden voorgesteld, plaatsgevonden in een ontwikkeld kapitalistisch land, maar in een onderontwikkelde semi-feodale economie. Dat gebeurde niet omdat “alle voor het opbouwen van het socialisme nodige voorwaarden” vervuld waren, maar vanwege het volstrekte onvermogen van de Russische burgerij om ook maar één van haar historische taken te vervullen op basis van het kapitalistische systeem. Rusland werd tot revolutie gedreven, niet omdat het de meest ontwikkelde maar juist omdat het de meest onderontwikkelde van de Europese machten was. Zoals Lenin het uitdrukte: het kapitalisme brak in zijn zwakste schakel.
De overwinning van de Russische arbeidersklasse in de Oktoberrevolutie was de voorwaarde voor het begin van de omvorming van de Russische samenleving. De historische taken van de burgerlijke revolutie konden in Rusland enkel vervuld worden onder de dictatuur van de arbeidersklasse. Dat is de wezenlijke betekenis van Trotski’s theorie van de permanente revolutie, die hij in 1905 uitwerkte. De nationalisatie van de industrie, het staatsplan, het monopolie op de buitenlandse handel, dat waren de middelen waarmee de Russische arbeidersklasse Rusland uit het moeras van eeuwenoude achterlijkheid sleurde. De historische successen van de vijfjarenplannen in de Sovjetunie zijn op zich al voldoende rechtvaardiging voor de Oktoberrevolutie. Zoals Trotski schreef in De verraden revolutie:
“Het socialisme bewees zijn recht op de overwinning, niet in de pagina’s van Het Kapitaal maar in een industrieel gebied dat een zesde van de het aardoppervlak besloeg; niet in de taal van de dialectiek, maar in de taal van staal, cement en elektriciteit.”
Maar de kwestie van het historische lot van de USSR kan niet worden afgehandeld door het opsommen van een waslijst successen van de vijfjarenplannen. Lenin stelde al eerder de centrale vraag in de treffende uitdrukking: “Wie zal de overhand krijgen?” De Sovjetunie is geen eiland in de woestijn, maar onderdeel van een internationaal economisch en politiek systeem, waarin het lot van geen enkel land van het geheel kan worden geïsoleerd. De USSR moet ondanks de enorme successen zijn kracht nog altijd afmeten tegen die van de imperialistische machten van het Westen.
Het kapitalistische systeem begon — hoewel het al alle symptomen vertoonde van seniele aftakeling — met onmetelijke voordelen tegenover de Sovjetunie. Vanaf het begin moesten de bolsjewieken strijden tegen het overheersende lage culturele niveau van de massa’s, het ontbreken van een geschoolde arbeidersbevolking, kortom tegen de lage arbeidsproductiviteit. Deze factor — en niet het productievolume in algemene termen — is de werkelijke maat van economische successen en sociale vooruitgang. Op dit beslissende terrein ploetert de USSR na vijftig jaar Sovjetmacht nog altijd ver achter de VS.
De officiële Sovjetstatistieken geven aan dat de industriële productie per hoofd van de bevolking slechts 50 tot 60 procent is van die van de VS. Met een grotere arbeidersklasse, met het dubbele aantal technici en ingenieurs, is de werkelijke productie van Rusland slechts 65 procent van die van de VS. De productie-index van de zware industrie is de meest dramatische. De staalproductie in de USSR is gestegen van 4,3 miljoen ton in 1928 tot 107 miljoen toen in 1968 — slechts 18 miljoen ton minder dan de VS (de 24 miljoen ton geïmporteerd staal in de VS niet meegerekend). Maar de staalproductie per hoofd van de bevolking in de VS is hoger dan in de USSR. Anderzijds wordt de harmonieuze ontwikkeling van het menselijk leven en de cultuur niet weerspiegeld door het volume van de staalproductie alleen, maar meerbepaald door de ontwikkeling van consumptiegoederen en goederen van hoge technische kwaliteit voor de massa van de bevolking. Op dit terrein, dat een impact heeft op de levensstandaard van de arbeiders, loopt de USSR nog steeds achter op de kapitalistische landen.
De hordes van speculanten, oplichters en zwarte handelaren in Moskou, die in hun levensonderhoud voorzien door de buitenlandse toeristen achterna te lopen voor westerse goederen en vreemd geld, dat ze met een mooie winst aan de Sovjetarbeiders verkopen, zijn een duidelijke aanwijzing dat de dreiging van ‘goedkope buitenlandse waren’ zelfs vandaag nog niet is verdwenen. De draconische straffen (tot en met de doodstraf) die worden ingevoerd om deze speculatie te bestrijden hebben geen effect bij het onderdrukken van deze maatschappelijke kanker, die zijn wortels niet in ‘het voortbestaan van het kapitalisme’ heeft of in de perversheid van de menselijke aard, maar in de objectieve verhoudingen tussen de Sovjetunie en de wereldeconomie, die door geen enkele hooghartige bureaucratische ‘theorie’ kan worden afgeschaft.
Zoals Marx uiteenzette in De Duitse Ideologie: “Waar tekorten worden veralgemeend zal alle oude rotzooi herleven”. De eeuwige tekorten, hoge prijzen en lage kwaliteit van consumptiegoederen (niet alleen auto’s en technische goederen, maar ook voeding en kledij) zijn een fundamenteel feit voor de arbeidersklasse van de Sovjetunie. Dat wil niet zeggen dat er geen luxegoederen bestaan. De bevoorrechte lagen van bureaucraten, fabrieksdirecteuren, legerofficieren enzovoort bezitten in overvloed die zaken waar een Sovjetarbeider alleen maar kan van dromen: dure pakken, prachtige auto’s, luxeappartementen, villa’s op het platteland enzovoort. Terwijl arbeidersgezinnen in Moskou en andere steden in een toestand van overbevolking leven, bezitten veel leden van de hoogste lagen meer dan één huisje op het platteland (hun dacha) naast hun stadsappartementen. De luxueuze levensstijl van de bureaucratie is een permanente belediging voor de massa’s van de Sovjetbevolking. Na de Tweede Wereldoorlog, toen de Sovjetarbeiders en boeren leden onder omstandigheden van verschrikkelijke armoede, kreeg de op bezoek gekomen veldmaarschalk Montgomery uit de handen van zijn Sovjet‘broeders’ een bontmantel van een Sovjetmaarschalk cadeau, compleet met medailles, diamanten enzovoort, die meer dan 5.000 pond kostte!
Onder Lenin en Trotski betekende de regel van het ‘partijmaximum’ dat een partijlid niet meer loon kon ontvangen dan een gewone arbeider, zelfs als zijn vaardigheden hem recht gaven op een hoger loon. Een van de voorwaarden voor de geboorte van een arbeidersstaat, zoals Lenin ze neerschreef in Staat en Revolutie, was de regel dat een functionaris geen hoger loon zou ontvangen dan dat van een geschoolde arbeider. Een vroeg dekreet van de revolutie stelde een loonverschil tussen arbeiders en specialisten vast op niet meer dan viermaal dat van de arbeiders. En dat beschreef Lenin al als een ‘kapitalistisch verschil’ dat stelselmatig verkleind moest worden. Deze wet gold tot 1931, toen hij formeel door Stalin werd afgeschaft.
Op pagina 32 en 33 schrijft Monty Johnstone:
“Trotski’s dogmatisch credo over de onmogelijkheid van het opbouwen van het socialisme in één land bracht hem er zelfs nu toe te onderschatten hoe diepgeworteld en levenskrachtig het socialistische systeem in Rusland was, ondanks de chaos die was veroorzaakt door de zuiveringen van Stalin. Zonder het ingrijpen van een revolutie in het Westen in het geval van een oorlog, beweerde hij ‘dat de sociale basis van de Sovjetunie verpletterd moest worden, niet alleen in het geval van een nederlaag, maar ook in het geval van een overwinning!’ Vervreemd van de werkelijkheid in de Sovjetunie schreef hij dat ‘de Sovjetbureaucratie ver is gegaan met het voorbereiden van een burgerlijk herstel’ en ‘in de toekomst onvermijdelijk steun voor zichzelf moet zoeken in eigendomsverhoudingen’ die ‘haar verandering in een nieuwe bezittende klasse’ tot gevolg zou hebben.”
Heeft Trotski dat werkelijk gezegd? Laten we de passage uit De verraden revolutie, waaruit Johnstone zijn minicitaten heeft gesneden, eens volledig citeren. Op pagina 251 en 252 schrijft Trotski:
“Als een bewuste politieke macht heeft de bureaucratie de revolutie verraden. Maar een zegevierende revolutie is gelukkig niet enkel een programma en een vlag, niet slechts politieke instellingen, maar ook een stelsel van maatschappelijke verhoudingen. Het verraden is niet voldoende. Je moet het omverwerpen. De Oktoberrevolutie is verraden door de heersende laag, maar nog niet omvergeworpen. Ze heeft een groot weerstandsvermogen die samenvalt met de bestaande arbeidersklasse, het bewustzijn van de beste elementen ervan, de impasse van het wereldkapitalisme en de onvermijdelijkheid van de wereldrevolutie.”
In deze woorden, die Johnstone blijkbaar ‘niet opgemerkt’ heeft, is geen greintje onderschatting te vinden van de levenskracht van de fundamentele maatschappelijke verworvenheden van de Oktoberrevolutie of enig fatalisme over de overwinning van een kapitalistische contrarevolutie. Maar laten we verder lezen. We citeren de erop volgende paragraaf van Trotski’s werk volledig ('Het karakter van de Sovjetunie nog niet beslist door de geschiedenis') om beter te illustreren hoe Monty Johnstones ‘uitgebalanceerde’ methode van citeren in de praktijk werkt. Doorgaand op de bovenstaande redenering, schrijft Trotski:
“Laat ons, om de aard van de huidige Sovjetunie beter te begrijpen, twee verschillende hypothesen maken over de toekomst ervan. Laten we eerst aannemen dat de Sovjetbureaucratie wordt omvergeworpen door een revolutionaire partij die alle kenmerken heeft van het oude bolsjewisme, bovendien verijkt met de wereldervaringen uit de recente periode. Zo'n partij zou beginnen met het herstellen van de democratie in de vakbonden en de sovjets. Ze zou in staat zijn de vrijheid van de Sovjetpartijen te herstellen en zou dat ook moeten doen. Samen met de massa’s en aan het hoofd ervan zou ze een meedogenloze zuivering van het staatsapparaat doorvoeren. Ze zou rangen, standen en alle soorten voorrechten afschaffen en de ongelijkheid in beloning van de arbeid terugbrengen tot de levensbehoeften van de economie en het staatsapparaat. Ze zou de jeugd de vrije kans bieden onafhankelijk te denken, te leren, te bekritiseren, op te groeien. Ze zou verregaande veranderingen invoeren in de verdeling van het nationale inkomen overeenkomstig de wil en de belangen van de arbeiders en de boerenmassa’s. Maar voor zover het de eigendomsverhoudingen betreft, zou de nieuwe macht niet naar revolutionaire methodes hoeven te grijpen. Ze zou het experiment van de geplande economie behouden en verder ontwikkelen. Na de politieke revolutie — het afzetten van de bureaucratie — zou de arbeidersklasse in de economie een reeks zeer belangrijke hervormingen moeten invoeren, maar geen nieuwe sociale revolutie.
“Wanneer — om een tweede veronderstelling te maken — een kapitalistische partij de heersende Sovjetkaste zou omverwerpen, zou ze een groot aantal bereidwillige dienaren vinden onder de huidige bureaucraten, administrateurs, technici, directeuren, partijsecretarissen en in de bevoorrechte hoogste kringen in het algemeen. Natuurlijk zou ook in dat geval een zuivering van het staatsapparaat nodig zijn. Maar een kapitalistisch herstel zou waarschijnlijk minder mensen uit het apparaat moeten verwijderen dan een revolutionaire partij. De voornaamste taak van de nieuwe macht zou het herstel van het particuliere bezit van de productiemiddelen zijn. Om te beginnen zou het nodig zijn de omstandigheden te scheppen voor de ontwikkeling van sterke boeren uit de zwakke collectieve boerderijen en om de sterke collectieven om te vormen in productiecoöperaties van het kapitalistische soort, in landbouwaandelenmaatschappijen. In de sfeer van de industrie zou de privatisering beginnen met de lichte industrie en de voedselproductie. Het planningsprincipe zou voor een overgangsperiode worden veranderd in een reeks van compromissen tussen de staatsmacht en de individuele ‘corporaties'- potentiële bezitters, d.w.z. onder de Sovjetgrootindustriëlen, de geëmigreerde vroegere eigenaars en buitenlandse kapitalisten. Ondanks het feit dat de Sovjetbureaucratie ver is gegaan in het voorbereiden van een kapitalistisch herstel, zou het nieuwe regime in de zin van het invoeren van vormen van privé-bezit en andere methodes van industrie, geen hervorming maar een sociale revolutie moeten doorvoeren.
“Laten we — als derde variant — aannemen dat noch een revolutionaire, noch een contrarevolutionaire partij de macht grijpt. De bureaucratie gaat door aan het hoofd van de staat. Zelfs onder deze omstandigheden zullen de maatschappelijke verhoudingen niet bevriezen. We kunnen er niet op rekenen dat de bureaucratie op vreedzame wijze en uit zichzelf terug zal treden ten gunste van socialistische gelijkheid. Wanneer deze het op dat moment gunstig acht om, ondanks de zo opvallende ongemakken van een dergelijke operatie, rangen en standen in te voeren, dan moet het in de toekomst onvermijdelijk steun voor zichzelf zoeken in eigendomsverhoudingen. Men kan argumenteren dat de grote bureaucraat weinig geeft om de heersende eigendomsverhoudingen, zolang die hem maar het nodige inkomen garanderen. Maar dat argument negeert niet alleen de onzekerheid van de rechten van de bureaucraat, maar ook de kwestie van zijn nakomelingen. De nieuwe cultus van het gezin is niet uit de lucht komen vallen. Voorrechten zijn maar de helft waard wanneer je ze niet aan je kinderen kunt overdragen. Maar het recht om een testament te maken is niet los te maken van het recht op bezit. Het is niet genoeg om directeur te zijn van een concern, je moet aandeelhouder zijn. De overwinning van de bureaucratie op dit beslissende vlak zou zijn verandering in een nieuwe heersende klasse betekenen. Anderzijds zou de overwinning van de arbeidersklasse op de bureaucratie het opnieuw opleven van de socialistische revolutie betekenen. De derde variant brengt ons dus terug naar de eerste twee waarmee we, om de zaak eenvoudig te houden, waren begonnen.”
De verraden revolutie, p. 252-254
Zo past Monty Johnstone zijn ‘marxistische’ methode toe. Hij voert als Trotski’s standpunt een aantal argumenten op die uit hun verband zijn gerukt en op kunstmatige wijze aan elkaar zijn geplakt, die in het werk waaruit ze gehaald zijn opgenomen als een veronderstelling (één van de drie!) en omgeven zijn door een hele reeks voorbehouden en uiteenzettingen die nergens in Johnstones ‘objectieve’ weergave opgenomen zijn.
“Trotski voorspelde de onvermijdelijke restauratie van het kapitalisme in Rusland”, dat is de essentie van Johnstones ‘evenwichtige’ argumentatie. Maar wie de bovenstaande passage uit De verraden revolutie leest, kan zo'n conclusie niet trekken. Integendeel, Trotski benadrukt herhaaldelijk dat, terwijl de politieke (antibureaucratische) revolutie te maken zou hebben met betrekkelijk gemakkelijke taken, elke poging van de bureaucratie om opnieuw kapitalistische bezitsverhoudingen in te voeren, beantwoord zou worden door het koppige verzet van de Sovjetarbeiders en enkel zou kunnen slagen als gevolg van een bloedige strijd en burgeroorlog.
Verre van het voorspellen van het spoedige herstel van het kapitalisme in de Sovjetunie legt De verraden revolutie uit dat de bureaucratie verplicht is de staatseigendom te verdedigen omdat dat hetgene is waarop ze steunt en waaruit ze alle macht en voorrechten afleidt. In tegenstelling tot degenen die de bureaucratie als een heersende klasse beschrijven en de Sovjetunie als ‘staatskapitalistisch’, legt Trotski uit:
“De Sovjetbureaucratie heeft de arbeidersklasse politiek onteigend met zijn eigen methodes om de maatschappelijke verworvenheden te verdedigen. Maar het simpele feit van zijn grijpen van de politieke macht in een land waar de voornaamste productiemiddelen in handen van de staat zijn, schept een nieuwe en totnogtoe onbekende relatie tussen de bureaucratie en de rijkdommen van de natie. De productiemiddelen behoren de staat toe. Maar de staat ‘behoort toe’ aan de bureaucratie, bij wijze van spreken. Wanneer deze nog volkomen nieuwe relatie geconsolideerd zou worden, de aanvaarde norm zou worden en zou worden gelegaliseerd, hetzij met, hetzij zonder verzet van de arbeiders, dan zou dat op de lange duur leiden tot een volledige liquidatie van de maatschappelijke veroveringen van de arbeidersrevolutie. Het is echter op zijn minst te vroeg om daar nu van te spreken. De arbeidersklasse heeft het laatste woord nog niet gesproken. De bureaucratie heeft nog geen maatschappelijke steun geschapen voor zijn heerschappij in de vorm van speciale vormen van eigendom. Ze is gedwongen het staatseigendom te verdedigen als de bron van zijn macht en inkomen. In dit aspect van zijn activiteit blijft hij een wapen van de arbeidersdictatuur.”
De verraden revolutie, p. 249
En toch blijft Monty Johnstone erbij dat Trotski beweerde dat er in de Sovjetunie een herstel van het kapitalisme plaatsvond. Ofwel heeft hij het boek dat hij wil analyseren niet eens gelezen. Ofwel heeft hij niets begrepen van wat hij gelezen heeft. Er is nog een mogelijkheid, maar we zullen de moeite niet nemen de aandacht van de lezer daarop te vestigen. Het is voldoende op te merken dat als leden van de YCL willen begrijpen wat Trotski over Rusland schreef, ze dan de werken van Trotski zelf moeten lezen en zich best niet afhankelijk maken van de onpartijdigheid van hun ‘theoretici’.
“Maar Trotski voorspelde de nederlaag van de Sovjetunie en de overwinning van de kapitalistische contrarevolutie na de oorlog!”, werpt Monty Johnstone tegen.
Cogito, p. 33
Op pagina 227 van De verraden revolutie schrijft Trotski:
“Kunnen we echter verwachten dat de Sovjetunie uit de komende oorlog tevoorschijn zal komen zonder nederlaag? Op deze duidelijk gestelde vraag zullen we even duidelijk antwoorden: wanneer de oorlog enkel en alleen een oorlog zou blijven, zou de nederlaag van de Sovjetunie onvermijdelijk zijn. In technische, economische en militaire zin is het imperialisme onvergelijkbaar sterker. Wanneer het niet wordt verlamd door de revolutie in het Westen, zal het imperialisme het regime dat ontsprong uit de Oktoberrevolutie wegvagen.”
Trotski geeft verder een sobere analyse van de internationale krachtsverhoudingen tussen de klassen:
“Het gevaar van een oorlog en een nederlaag van de Sovjetunie is een realiteit, maar de revolutie is ook een realiteit. Wanneer de revolutie de oorlog niet tegenhoudt, dan zal de oorlog de revolutie helpen. Gewoonlijk zijn tweede geboortes gemakkelijker dan de eerste. In de nieuwe oorlog zou het niet nodig zijn twee volle jaren te wachten op de eerste opstand. Bovendien zal de revolutie, als ze eenmaal is begonnen, niet halverwege stoppen. Het lot van de Sovjetunie zal op de lange duur niet beslist worden op de kaarten van de generale staven maar op de kaart van de klassenstrijd. Alleen de Europese arbeidersklasse, die zich onverzoenlijk verzet tegen zijn kapitalistische klasse en tegen de ‘vrienden’ van de vrede, kan de Sovjetunie beschermen tegen vernietiging of tegen een ‘geallieerd’ mes in de rug. Zelfs een militaire nederlaag van de Sovjetunie zou slechts een voorbijgaande periode vormen in het geval van een overwinning van de arbeidersklasse in andere landen. En aan de andere kant kan geen enkele militaire overwinning de erfenis van de Oktoberrevolutie redden wanneer het imperialisme overeind blijft in de rest van de wereld.”
De verraden revolutie, p. 231 en 232
Wat was de toestand waarmee de Sovjetunie aan het eind van de Tweede Wereldoorlog te maken had? In 1945 had Rusland het rampzalige verlies van 27 miljoen doden geleden. De staalproductie stond op 8 miljoen ton, vergeleken met 120 miljoen ton geproduceerd door de VS en 25 miljoen door Groot-Brittannië. Bovendien bleven de gewapende krachten van de Brits-Amerikaanse imperialistische machten intact — de oorlog had zich in Europa voornamelijk afgespeeld als een heldhaftige strijd tussen de Sovjetunie en nazi-Duitsland. Het VS-imperialisme had de atoombom in handen, de Sovjetunie nog niet.
Alle berekeningen van het Brits-Amerikaanse imperialisme waren op het ontstaan van zo'n situatie gebaseerd geweest. Hun beleid was zowel het Duitse imperialisme als de Sovjetunie te verzwakken en de handen vrij te houden om de Sovjetunie te wurgen wanneer die erin zou slagen Hitler te verslaan. Waarom ging dit plan niet door? Welke macht verlamde in 1945 de hand van het Britse en het Amerikaanse imperialisme? Zoals Trotski in De verraden revolutie uitlegde, is het Rode Leger een machtige factor ter verdediging van de verworvenheden van Oktober, maar geconfronteerd met zo'n overweldigend negatieve krachtsverhouding, zou zelfs de heldhaftigheid van het Rode Leger geen zin gehad hebben.
De Sovjetunie werd alleen gered door de revolutionaire stemming in de ‘geallieerde’ troepen en de revolutionaire beweging in Europa op dat moment. Na Hitlers nederlaag zou elke poging een aanval te doen op de Sovjetunie muiterij in elk leger van het Britse en het Amerikaanse imperialisme uitgelokt hebben. Trotski had dit voorzien en de gebeurtenissen toonden dat hij volkomen gelijk had.
De tragedie van de Tweede Wereldoorlog, de verschrikkelijke prijs die de arbeiders van de Sovjetunie betaalden, was het resultaat van het misdadige beleid dat Stalin en de bureaucratie voerden in de periode voorafgaand aan de oorlog. Het is niet alleen zo dat de manoeuvres van Stalin op internationaal gebied de arbeiders van Duitsland en Spanje demoraliseerden en tot de overwinning van het fascisme in die landen leidden. De zuiveringsprocessen leidden tot grote verwarring onder de Sovjettroepen en in de economie, wat de verdedigingskracht van de USSR ondermijnde, de nazi’s tot de aanval aanmoedigde en tot een reeds van verschrikkelijke nederlagen leidde in de eerste dagen van de oorlog, toen miljoenen Sovjettroepen zich zonder strijd aan de nazi’s overgaven. Het was niet een kwestie van militaire inferioriteit (de vuurkracht van het Rode Leger was superieur aan die van de Reichswehr) maar eenvoudigweg van een decimering van de leiding van het Rode Leger door de zuiveringen en de blinde arrogantie van Stalin en de bureaucratie die, terwijl ze op hysterische wijze het ‘pessimisme’ van Trotski aanklaagden, de Sovjetunie helemaal onvoorbereid tegenover de fascistische aanval aan haar lot overlieten.
Monty Johnstone heeft weinig te zeggen over de oorzaken van het stalinisme. Hier en daar laat hij de oude frase vallen van ‘schending van socialistische rechtsgeldigheid’. Maar ondanks al zijn bombastische woorden over de ‘marxistische methode van kritische en zelfkritische analyse’ zit er geen spoor van analyse in zijn hele werk. Johnstone prikt gaatjes in dit of dat woord van Trotski, rukt citaten uit hun verband en koppelt passages kunstmatig aan elkaar. Zo hekelt hij enerzijds Trotski als de ‘aartsbureaucraat’ bezeten door centrale planning en schuift hij Trotski anderzijds een ‘defaitistische’ houding tegenover de socialistische planning in de schoenen.
Wat was de basis voor Lenins verzet tegen de stalinistische bureaucratie? Lenin vreesde dat deze laag de revolutie zou kunnen verstikken en de weg kon voorbereiden voor het herstel van het kapitalisme. Dat gebeurde niet, zoals Johnstone met betrekking tot Trotski gehaast uitlegt. Ook Trotski voorzag aanvankelijk de mogelijkheid van een herstel. Maar, zoals Lenin uitlegde, de geschiedenis kent allerlei soorten van maatschappelijke veranderingen, niet alleen sociale revoluties en contrarevoluties, maar ook politieke revoluties en politieke contrarevoluties.
Voor de lezer van Johnstones artikel lijkt het onverklaarbaar dat voor een hele historische periode het ‘socialisme’ zich kon uiten in de vorm van de dictatuur van één mens. Maar in werkelijkheid levert de geschiedenis van de kapitalistische revoluties veel voorbeelden van vergelijkbare processen. De Britse kapitalistische revolutie manifesteerde zich door het protectoraat van Cromwell. De grote Franse Revolutie doorliep veel fasen, en gaf uiteindelijk toe aan de politieke contrarevolutie van Napoleon. De reactie vertegenwoordigde in Frankrijk niet het herstel van het feodalisme, maar een bonapartistisch contrarevolutionair bewind dat niettemin steunde op de basis van de nieuwe eigendomsverhoudingen die door de revolutie geschapen waren.
Het zou natuurlijk monsterlijk zijn te veronderstellen dat zo'n dictatuur vergelijkbaar zou zijn met het socialisme in de betekenis van het woord zoals dat door Marx, Engels, Lenin en Trotski begrepen werd. Maar wat in Rusland bestond was niet ‘socialisme’, maar de dictatuur van de arbeidersklasse. Bovendien vond die dictatuur plaats onder zekere specifieke historische omstandigheden: geïsoleerd in een onderontwikkeld land, onderworpen aan de enorme druk van vijandige klassenkrachten. Doen alsof onder deze omstandigheden de dictatuur van de arbeidersklasse niet een reeks van inwendige veranderingen kon ondergaan, maar altijd in een toestand van maagdelijke zuiverheid moet blijven, is doen alsof het mogelijk is de revolutie los te maken van de processen die plaatsvinden in de samenleving — precies het tegenovergestelde van het marxisme. De arbeidersklasse is geen ‘heilige koe’ die op de een of andere wijze niet open staat voor de druk van de klassenmaatschappij.
Lenin had bij zijn pogingen het Sovjetapparaat te bevrijden van de dreiging van de bureaucratie nooit de illusie dat het probleem opgelost kon worden zonder de hulp van de internationale socialistische revolutie. En daarin had hij groot gelijk. Het falen van de revoluties in het Westen leidde niet tot kapitalistische contrarevolutie, zoals Lenin en Trotski voor mogelijk hadden gehouden. Maar de maatschappelijke processen die door het isolement van de revolutie in Rusland waren opgeroepen, veroorzaakten de transformatie van de arbeidersstaat in het totalitaire bonapartistische monster dat de staat onder Stalin was en die onder Brezjnev en Kosygin voortduurt, ondanks het verwijderen van een paar van de lelijkste trekken. De staat verhief zich boven de massa’s, eigende zich de heersende taken van de klasse toe, verpletterde de laatste sporen van arbeidersdemocratie en bezegelde haar overwinning door de fysieke uitroeiing van de hele ‘oud-bolsjewistische’ leiding.
Wanneer men de werken van Lenin leest, valt meteen de volledige afwezigheid van de hooghartige blufferige taal van de stalinisten op. Lenin was altijd eerlijk, realistisch en waarheidsgetrouw in wat hij over de Sovjetstaat schreef. Wat ze in die tijd hadden was geen ‘socialisme’ of ‘communisme’ maar een arbeidersstaat, en Lenin aarzelde niet om daaraan toe te voegen: ‘met bureaucratische misvormingen’. Het verschil was dat in die tijd de Sovjetstaat zich bewoog in de richting van het socialisme. Er bestond ongelijkheid, maar het bewuste streven was in de richting van gelijkheid, van het verminderen van de macht en de voorrechten van de functionarissen, van het betrekken van de arbeiders bij het organiseren van hun levens en het beheer over de staat en de industrie. En hoe staat het vandaag? Het enige waarmee de Sovjetunie zich als arbeidersstaat onderscheidt is de genationaliseerde economie en het plan: dat zijn de enige overblijvende verworvenheden van de Oktoberrevolutie. Deze zaken betekenen op zich een enorme stap voorwaarts, maar zelfs zij kunnen een succesvolle overgang naar het socialisme niet garanderen.
De vooruitgang gemaakt door de planeconomie leidt echter niet tot grotere gelijkheid en vrijheid voor de werkende mensen maar tot de groei van corruptie en bevoorrechting voor de bovenste lagen, ongehinderd door de controle van de arbeidersdemocratie.
De ‘hervormingen’ aan de top worden net als onder de tsaren opgelegd uit angst voor een revolutie van onderaf. Ze raken niet aan de basis van de voorrechten en de macht van de bureaucratie. En zelfs deze kruimels worden op het ene moment aarzelend gegeven om op het volgende moment weer teruggenomen te worden.
“Wat hij [Trotski] niet begreep (...) was dat het mogelijk is dat gedurende een zekere langdurige periode een socialistische economie en een ondemocratische, onsocialistische bovenbouw ongemakkelijk en tegenstrijdig naast elkaar kunnen bestaan. Vroeg of laat zal de ontwikkeling van de eerstgenoemde de neiging hebben [?] de samenleving (hoewel verdraaid, ongelijk en zeker niet ‘automatisch') te drijven naar een hervorming van de bovenbouw [?] en die meer in lijn te brengen [?] met de economische basis ervan en de wensen van zijn in toenemende mate meer ontwikkelde en geschoolde arbeidersklasse en intelligentsia.”
Cogito, p. 30
Het aan de macht komen van de stalinistische bureaucratie was geworteld in de onderontwikkeldheid van de Russische samenleving, maar het zou een grove fout zijn en kenmerkend voor de liberale ‘gradualistische’ mentaliteit, om aan te nemen dat de bureaucratie gewoon ‘zal afsterven’ naarmate de economie groeit. Dat zou waar geweest zijn in het geval van een betrekkelijk gezonde arbeidersstaat met ondergeschikte bureaucratische misvormingen, zoals Rusland was in de tijd van Lenin en Trotski. Maar het punt dat Monty Johnstone probeert te vermijden is het feit dat de Sovjetbureaucratie nu een speciale bevoorrechte kaste vormt, een nieuwe aristocratie, die tientallen jaren eraan gewoon is geraakt de meester van de rest van de samenleving te zijn. Ze heeft een volledig monopolie op de politieke macht, op het staatsapparaat, de massamedia, de politie en de gewapende macht. Gedurende tientallen jaren heeft ze getoond (en dat doet ze nu nog) dat ze in staat is tot een uiterst meedogenloze en barbaarse onderdrukking van ook maar het minste verzet.
De marxistische theorie van de staat legt uit hoe de bovenbouw van de staat ontstaat uit de tegenstellingen tussen de klassen in de maatschappij. Maar nadat ze tot stand is gekomen heeft de staat altijd de neiging een zekere onafhankelijkheid en een beweging van zichzelf te verwerven. In die zin spraken Marx en Lenin van de staatsmacht als iets dat “boven de samenleving staat en er zich in toenemende mate van vervreemdt”. De maatregelen die de bolsjewieken na de revolutie namen, waren erop gericht het ontstaan van dergelijke neigingen in het Sovjetstaatsapparaat te voorkomen door het aan de meest nauwgezette controle en toezicht door de arbeidersklasse te onderwerpen. Maar toen de stalinistische bureaucratie er eenmaal in was geslaagd zichzelf (zoals Johnstone gedwongen is toe te geven) boven de rest van de samenleving te verheffen als een speciale bevoorrechte kaste, kreeg de bestrijding van de bureaucratie een totaal ander aspect. De gevestigde belangen van de bureaucratie, haar volledige vervreemding van de arbeidersklasse in wiens naam ze beweert te heersen, betekenen dat er een nieuwe revolutionaire strijd nodig zal zijn — een politieke revolutie — om het juk van de bureaucratische politiecontrole af te werpen.
Waarom houdt de bureaucratie zo koppig aan de macht vast? Is dat een of ander bijzonder kenmerk van hun geestesgesteldheid? Is het een kwestie van ‘persoonlijkheden’? Helemaal niet. Net als andere heersende klassen, kasten en groepen in de geschiedenis, gebruikt de Sovjetbureaucratie de staatsmacht om haar bevoorrechte positie in de samenleving te verdedigen. Er is niet meer bewijs voor dat ze wil ‘afsterven’ dan voor het idee dat de kapitalistische klasse in het Westen haar macht en roofbuit zou overhandigen aan de werkende klasse.
Monty Johnstone bekritiseert Trotski voor zijn ‘vitterige en ondoordachte kritiek’ op Stalins grondwet van 1936, die het verkiezingsstelsel voor de Sovjets afschafte en het verving met een grondwet die (op papier) leek op die van een burgerlijke democratie, “waarvan de fundamentele zwakheid niet lag in de extreem democratische voorzieningen, maar in hun irrelevantie tot de echte situatie in de USSR op een moment dat Stalin ermee de vloer kon aanvegen en dat ook deed.” (Cogito, p. 32)
Monty Johnstone veroordeelt zijn eigen argumenten. Wat voor soort ‘grondwet’ is het die niet kan worden uitgevoerd? En hoe is het mogelijk dat één mens ‘er de vloer mee aanveegt’? Was dat alleen maar een gril van Stalin? Of de kracht van zijn ‘persoonlijkheid’? We hebben het al eerder gezegd en we herhalen het: wanneer een idee massale steun vindt en een kracht wordt in de handel en wandel van de mensen, dan moet het de belangen van een klasse of van een groep uitdrukken.
De ‘theorie’ van de ‘persoonsverheerlijking’ legt niets uit over Stalins Rusland. Men moet de vraag stellen: wie profiteerde van Stalins maatregelen? Welke groep in de samenleving werd beter door de onderdrukking van de arbeidersdemocratie, door de afschaffing van het wettelijk maximuminkomen, door het opnieuw invoeren van epauletten, salueren en oppassers in het leger? De belangen die weerspiegeld werden in het tegen de arbeidersklasse gerichte beleid van het stalinisme waren die van dezelfde bureaucratie waartegen Lenin had gestreden — de miljoenen functionarissen in de staat, de partij, het leger, de collectieve boerderijen, de vakbonden.
“Maar hoe kan dat?”, roept Monty Johnstone, een kaste die bestaat uit miljoenen mensen! Jullie bureaucratie omvat “alle leiders van de partij, de Jonge Communisten, de staat, coöperatieve en collectieve boeren, alle functionarissen, directeurs, technici, voormannen en hun gezinnen die voortkomen uit de meest ontwikkelde lagen van de arbeidersklasse en de boerenstand, en die, toen Stalin stierf, zo'n 22 miljoen mensen telden.”
Cogito, p. 33
Johnstone verwerpt het argument met minachting, een heersende kaste van 22 miljoen mensen? Wie heeft ooit zoiets belachelijks gehoord? Wat Johnstone niet uitlegt is dat de bureaucratie, zoals Trotski aangaf, geen homogene laag is, maar bestaat uit een reeks verschillende lagen. Trotski stelt de plaatselijke partijsecretaris net zo min op één lijn met de Stalins en de Brezjnevs als wij dat zouden doen met de kleine winkelier op de hoek en de Rockefellers en Getty’s.
Indien de hoogste 1 procent van monopoliekapitalisten de enige drijfkracht van het westerse kapitalisme zouden zijn, zou het systeem in één dag in elkaar storten. Maar de burgerij handhaaft zijn klassenheerschappij door middel van een hele reeks tussenlagen onderuitbuiters en onder-onder-uitbuiters. Met de stalinistische bureaucratieën van Oost-Europa en de Sovjetunie is het niet anders. De stalinistische kliek werd aan de macht gebracht op de rug van miljoenen functionarissen. Dat weerhield Stalin er niet van honderdduizenden kleine (en minder kleine) functionarissen te veroordelen tot een afgrijselijk einde in de concentratiekampen. Net als in het Ottomaanse Rijk, en in elke despotische staat, worden de plaatselijke functionarissen tot zondebok gemaakt voor de misdaden van de bureaucratie als geheel.
In de zuiveringen trok Stalin een grens van bloed tussen de Oktoberrevolutie en het nieuwe bewind van proletarisch bonapartisme. Uit vrees voor de ideeën van Oktober, met hun geest van arbeidersdemocratie en socialistisch internationalisme, slachtte hij de hele ‘oud-bolsjewistische’ leiding af en gaf hij dezelfde behandeling aan iedereen die nog enige band had met de oude tradities van het bolsjewisme en met Oktober. Zoals Trotski uitlegde waren de zuiveringen een eenzijdige burgeroorlog die door de bureaucratie tegen het bolsjewisme werd gevoerd. De ‘leiders’ van de Sovjetstaat hebben niets gemeen met Oktober. De Chroestjovs, Brezhnevs en Kosygins zijn allemaal leden van de generatie van gangsters en lakeien die in de jaren dertig over het bloedige lijk van het bolsjewisme heen naar de macht klommen.
Op dit moment worden de interne tegenstellingen van het Sovjet-bonapartistische bewind steeds duidelijker onthuld. De opstandige beweging onder de intellectuelen is een voorbode van komende gebeurtenissen. Marxisten begrijpen dat de intelligentsia geen klasse op zich zijn, maar de maatschappelijke laag die het meest open staat voor de druk en de beweging van klassen in de samenleving. Zo ging de beweging van de intelligentsia in 1956 in Polen en in Hongarije vooraf aan de revolutionaire beweging van de arbeidersklasse. [71]
Het is veelzeggend dat bepaalde vooraanstaande tegenstanders van het bewind in de Sovjetunie zelf voormalige leden van de bureaucratie zijn, zoals de ‘gepensioneerde’ generaal die onlangs de zaak van de Krim-Tartaren op zich nam. Onder druk van de arbeidersklasse zal de bureaucratie, die vergeven is van interne tegenstellingen, zich onvermijdelijk splitsen. De laagste regionen die in aanraking komen met de arbeidersklasse — de plaatselijke functionarissen, de laagste rangen van leger en politie, de laagste functionarissen — zullen de zijde van de arbeiders kiezen — net zoals ze dat in 1956 in Hongarije deden toen de topbureaucraten zonder steun in de lucht bleven hangen. Het enige verzet waar de Hongaarse arbeiders mee te maken hadden kwam van het uitschot van het lompenproletariaat, georganiseerd in de AVO, de gehate politieke politie, die een bloedig einde vond in de handen van de arbeidersklasse, die verschrikkelijk geleden had onder hun misdaden.
In tegenstelling tot de ‘geleideljkheids'-illusies van Monty Jonstone is er geen kans dat de Sovjetunie voorwaarts gaat op de weg naar het socialisme vooraleer de heerschappij van de bureaucratie is omvergeworpen door een nieuwe politieke revolutie in Rusland en de andere gedeformeerde arbeidersstaten. De revolutie zal geen sociale revolutie zijn, gericht op het veranderen van de bestaande eigendomsverhoudingen. De Sovjetarbeidersklasse wil niet terug naar het kapitalisme, maar voorwaarts op de basis van de verworvenheden van industrie en wetenschap naar een hoger niveau van arbeidersdemocratie dan zelfs in de dagen van Lenin en Trotski het geval was, en dan door naar het socialisme.
De antibureaucratische revolutie zal een revolutie zijn om de controle over de staat, de vakbonden, de industrie, aan de bevoorrechte parasieten te ontnemen en opnieuw een gezonde arbeidersdemocratie in te voeren, die een voorbeeld en een lichtbaken zou zijn voor de arbeiders van de rest van de wereld en niet de groteske karikatuur die in de ogen van de arbeiders in de hele wereld enorme schade heeft toegebracht aan het beeld van het marxisme-leninisme. En wat we zeggen over Rusland geldt net zo voor de andere staten waar kapitalisme en grootgrondbezit zijn omvergeworpen — Oost-Europa, China, Cuba, Noord-Vietnam en Korea, Syrië en Birma.
“Wanneer we een zinvolle inschatting maken van Trotski’s politieke positie”, schrijft Monty Johnstone, “moeten we arbitraire definities vermijden die de zaken uit hun historische context halen en een loze woordenstrijd uitlokken.”
Cogito, p. 28
Wanneer we naar een zinvolle inschatting zoeken van Trotski’s politieke positie, dan moeten we elders zoeken. Nergens in zijn hele artikel legt Johnstone uit wat Trotski precies schreef met betrekking tot het stalinisme en de Sovjetunie. Hij beperkt zich tot geïsoleerde fragmenten van citaten die er niet op gericht zijn Trotski’s positie aan de lezer duidelijk te maken, maar enkel om Trotski er dwaas uit te laten zien. Het zou eenvoudig zijn zo'n ‘karwei’ te klaren met Marx, Engels of Lenin wanneer je dezelfde ‘methode’ gebruikt. Burgerlijke professoren hebben dat trouwens vaak gedaan.
Wat Johnstone niet kan of wil begrijpen is dat hetzelfde verschijnsel zich op verschillende wijzen kan manifesteren onder verschillende omstandigheden en dat je er dan op een totaal andere manier mee om moet gaan. Zo zagen we dat wat de kwestie van het herstel van het kapitalisme in Rusland betreft zowel Lenin als Trotski dat als onvermijdelijk beschouwden, tenzij de socialistische revolutie plaatsvond in het Westen. Dat was in feite mogelijk tot 1927-31. Maar in zijn laatste werk, Stalin, was Trotski al tot de conclusie gekomen dat om een aantal redenen het stalinistische regime in Rusland in zijn huidige vorm tientallen jaren zou kunnen voortbestaan.
Het zal de lezer opvallen dat kameraad Johnstone, meteen nadat hij ‘arbitraire definities’ verworpen heeft, zich juist op één zo'n arbitraire discussie stort: is het socialisme een “samenleving zonder klassen, goederen, geld en staat"? Of is het misschien “de omvorming van de productiemiddelen in het gemeenschappelijke bezit van de samenleving"? Johnstone stemt uiteindelijk voor “coöperatieve productie op grote schaal” en komt dan triomfantelijk tot de conclusie dat het ‘socialisme’ niet alleen in de Sovjetunie is bereikt, maar in nog dertien andere landen!
We zullen momenteel niet kibbelen over kameraad Johnstones ‘definitie’. Het element van ‘grootschalige coöperatieve productie’ is ongetwijfeld één van de elementaire trekken van het socialisme. Maar is dat ook alles wat het socialisme is? Zelfs kameraad Johnstone zou dat niet durven zeggen. Op pagina 30 schrijft hij:
“Wat in de jaren dertig werd bereikt in termen van een socialistische economie was natuurlijk nog slechts het skelet van het socialisme waarvoor verscheidene tientallen jaren van vreedzame groei nodig waren voor het volledig de verschrikkelijke erfenis van Russische onderontwikkeldheid overwon en tevoorschijn kwam als een volledig ontwikkelde rijke, harmonieuze en culturele socialistische samenleving.” (onze nadruk)
In Johnstones ogen stonden de zaken er in Stalins Rusland niet zo goed voor. Maar toen hadden we alleen nog maar het ‘skelet’ van het socialisme, terwijl nu...
Wel kameraad Johnstone, hoe staat het met vandaag? Je ziet de Sovjetmaatschappij als een “volledig ontwikkelde, rijke, harmonieuze en culturele socialistische samenleving”. En hoe staat het dan met al die verslagen van corruptie, wanbeleid, vriendjespolitiek enzovoort, waar de Sovjetpers vol mee staat? De Sovjetleiders beweren dat ze “het communisme opbouwen”, en toch hebben ze de doodstraf nodig voor economische misdaden. Twee jaar geleden berichtte de Morning Star dat het hoofd van de lichte industrie in het gebied rond Moskou was doodgeschoten wegens fraude. Ook corruptie is ‘hoog ontwikkeld’ in de Sovjetunie. Hoe staat het met de grove ongelijkheid in lonen, het bestaan van miljonairs met een bezit van 500 miljoen roebel, die je inderdaad ‘rijk’ kunt noemen? En wat kan ‘harmonieuzer’ zijn dan de verhouding tussen de Russische en Tsjechische bureaucratieën? Of is dat woord bedoeld om de toestand te beschrijven waarin alle oppositie genadeloos wordt neergeslagen? Wat het ‘culturele’ peil betreft, dat wordt goed gehandhaafd door de deporteratie van schrijvers naar ‘corrigerende’ kampen vanwege de misdaad dat ze uitvoering van de grondwet eisen!
In 1935 pochte Stalin dat het opbouwen van het socialisme in Rusland was ‘voltooid’. In die tijd konden kinderen van twaalf jaar ter dood veroordeeld worden! En in werkelijkheid werd in de propaganda van de Sovjetbureaucraten de opbouw van het ‘socialisme’ iedere paar jaar opnieuw ‘voltooid’. Het socialisme werd zo vaak ‘voltooid’ dat het een grap werd onder de Sovjetarbeiders. En na Stalins dood moest de bureaucratie het laten vallen ten gunste van de nog grimmiger mop dat het niet langer ‘het socialisme’ was dat werd opgebouwd, maar ‘het communisme’, en dat in twintig jaar!
Vanzelfsprekend lezen we in de pers van de communistische partijen steeds minder over het “verwezenlijken van hef socialisme in Rusland” naarmate we dichterbij het einde van de periode van twintig jaar komen. Zo schrijft Monty Johnstone op p. 30:
“Het gepraat over een overgang naar het communisme in de afzienbare toekomst dat in het tijdperk van Stalin en Chroetsjov opgang maakte, wordt nu algemeen gezien [!] als een enorme hoeveelheid holle retoriek en extravagante beweringen.”
Inderdaad, kameraad Johnstone. Maar wat schreven jullie, de leiding van de CP, ten tijde van deze “enorme hoeveelheid holle retoriek en extravagante beweringen”, ten tijde van het tweeëntwintigste congres? In die tijd waren jullie druk bezig die stelling aan je leden wijs te maken. Het lijkt erop dat de lijn weer is veranderd — zonder een woord van uitleg aan de achterban! Deze volledige draai wordt ‘algemeen gezien’ — een formulering die slechts als vijgenblad dient voor de schaamte van de miserabele ‘theoretici’ die gisteren vol lof waren over Chroestjov, de dag ervoor over Stalin, en die ‘algemeen gezien’ bereid zijn hun ideeën en principes te veranderen net zoals een rijke snob van overhemd verwisselt.
De eerste vraag die zal opkomen bij elk denkend lid van de CP is: wanneer het socialisme in de Sovjetunie is opgebouwd, wanneer de kapitalistische klasse uiteindelijk is geliquideerd en de klassenstrijd is overwonnen, waarom kunnen ze dan de arbeiders geen democratische rechten geven? Wij denken dat er nu geen kans is op herstel van het kapitalisme in Rusland of in welke dan ook van de arbeidersstaten. Waarom zou je dan de uitdrukking van oppositionele gezichtspunten verbieden, de vorming van verschillende arbeiderspartijen? De Sovjetunie heeft niets te vrezen als het socialisme echt is opgebouwd. Zelfs burgerlijke partijen zouden kunnen worden toegestaan op voorwaarde dat ze niet overgaan tot terreur of sabotagedaden. Je kunt de vroegere uitbuiters eenvoudigweg toestaan pamfletten te publiceren waarin ze oproepen tot de terugkeer naar de ‘goede oude tijd’ van miljonairs, kozakkenpolitie en massaal analfabetisme. Ze zouden door de arbeiders als waanzinnigen worden behandeld, net zoals Chesterton [72] door het Britse burgerlijke ‘publiek’ werd bezien toen hij opriep tot de terugkeer naar het ‘Merry England’ van het feodalisme!
Laat ons de vraag op een andere manier stellen: indien het waar is dat het socialisme (waarmee niet enkel een genationaliseerde planeconomie wordt bedoeld, maar de “planmatige en harmonieuze productie van goederen voor het oplossen van de menselijke behoeften”) in Rusland is opgebouwd, dan zou de hand van de reactie zowel in binnen- als buitenland verlamd zijn. Het beeld van een echt “volledig ontwikkelde, rijke, harmonieuze en culturele Sovjetsamenleving” zou een buitengewoon effect hebben op de geest en ziel van de arbeiders van de kapitalistische landen van het Westen. De aandrang naar de socialistische transformatie zou onweerstaanbaar zijn. Maar hoe beantwoordt de realiteit aan kameraad Johnstones ‘mooie formulering’?
In plaats van dat de realiteit van het Sovjetleven de arbeidersklasse van het Westen ertoe inspireert in de richting van het socialisme te gaan, heeft ze op onmetelijke wijze de hand van de kapitalistische klasse versterkt die kan verwijzen naar de smerige vervormingen van het totalitarisme in Rusland, Oost-Europa en China om de arbeiders van hun eigen landen angst aan te jagen. “Willen jullie communisme?”, roepen ze, “Daar is het! Dat is communisme! De Berlijnse muur is communisme! Hongarije 1956 is communisme! De werkkampen zijn communismel”
De verdedigers van de ‘communistische’ partijen hebben geprobeerd het afstotelijke uiterlijk van het totalitarisme te verfraaien door er overal de stempel ‘socialisme’ en ‘communisme’ op te zetten. Ze slagen er niet in de misdaden van de Russische bureaucratie weg te wassen — ze slagen er enkel in het idee van socialisme in de ogen van de arbeiders in diskrediet te brengen.
Monty Johnstone pakt de vraag of het socialisme al dan niet is opgebouwd niet aan als een marxist, maar als een haarklover en een (slechte) formalistische logicus. Voor een marxist kan de kwestie niet worden beslist door de logica van definities, maar door de dialectiek van de geschiedenis. Johnstone citeert een ‘definitie’ uit Lenins Staat en Revolutie, maar hij legt niet uit wat Lenins analyse in dat werk is van het proces waarlangs een arbeidersstaat naar het socialisme gaat. In Staat en Revolutie schetst Lenin de volgende voorwaarden voor een arbeidersstaat, voor de dictatuur van de arbeidersklasse bij het ontstaan ervan:
1. Vrije en democratische verkiezingen met afzetbaarheid van alle functionarissen
2. Geen functionaris krijgt een hoger loon dan een geschoolde arbeider
3. Geen staand leger of politiemacht, maar het bewapende volk
4. Geleidelijk aan moeten alle administratieve taken door allen vervuld worden om beurt: elke kok moet in staat zijn eerste minister te worden. “Als iedereen een bureaucraat is, kan niemand een bureaucraat zijn.”
Dat waren de voorwaarden die Lenin schetste, niet voor het ‘socialisme’, niet voor het ‘communisme’, maar voor de allereerste periode van de arbeidersstaat — de periode van overgang van kapitalisme naar socialisme. Lenin speelde niet met definities van ‘socialisme’. De voorwaarden voor een arbeidersstaat werden niet uit Lenins duim gezogen. Ze vormen de veralgemening van de historische ervaring van de arbeidersklasse. Ze zijn de gedistilleerde essentie van de historische ervaring van de Commune van Parijs van 1870-1872, waarop Marx zijn begrip van de dictatuur van de arbeidersklasse baseerde en die Lenin op briljante wijze analyseerde in Staat en Revolutie.
De overgang naar het socialisme kan enkel gerealiseerd worden door de actieve en bewuste deelname van de arbeidersklasse aan het beheer van de samenleving, van de industrie en van de staat. Het is niet iets dat hen vriendelijk cadeau gedaan wordt door ‘communistische’ Mandarijnen. De hele gedachtegang van Marx, Engels, Lenin en Trotski was op dit feit gebaseerd. Tegen de verwarde ideeën van de anarchisten in argumenteerde Marx dat de arbeiders een staat nodig hadden om het verzet van de uitbuitende klassen te overwinnen. Maar dat argument van Marx is zowel door de reformisten als door de stalinisten misvormd om enerzijds het reformisme te rechtvaardigen en anderzijds de totalitaire karikatuur van het ‘socialisme’ dat zogezegd in de USSR is opgebouwd. Maar zoals Lenin uitlegde: de arbeidersklasse heeft alleen een staat nodig “die zo is opgebouwd dat ze meteen begint af te sterven en niets anders kan doen dan afsterven”, of om de woorden van Marx te gebruiken: ‘een semi-staat’.
Onder Lenin en Trotski was de Sovjetstaat zo opgebouwd om de arbeiders te betrekken bij de taken van controle en beheer, om het ononderbroken proces van het terugdringen van de ‘speciale functies’ van de ambtenarij en van de macht van de staat te verzekeren. Strikte beperkingen werden geplaatst op salarissen, macht en voorrechten van functionarissen om de vorming van een bevoorrechte kaste te voorkomen. Vanwege de overheersende onderontwikkeldheid en het gebrek aan geschoolde arbeid, werd een loonsverschil vastgesteld van niet meer dan viermaal. In 1919 ontving een Volkscommissaris (vergelijkbaar met een minister) hetzelfde loon als een arbeider. Burgerlijke specialisten kregen meer, maar een partijlid die specialist was, kreeg een arbeidersloon.
In 1931 schafte Stalin de wet af die het maximale wettelijke loon vaststelde. Het gemiddelde maandloon van een arbeider in Rusland is vandaag 80-90 roebel (ongeveer 60 euro of volgens de officiële koers maximaal 100 euro). Ministers krijgen tot 5.000 roebel per maand (3.000 tot 5.000 euro), waarbij de talloze ‘voordeeltjes’ zoals onbeperkte kostenrekeningen, particuliere ziekenhuizen, particuliere theaters, villa’s, bars enzovoort nog niet gerekend worden. Toen Trotski het Rode Leger opbouwde was het gebaseerd op dezelfde opvattingen van arbeidersdemocratie als de staat: de oude tsaristische tradities van klassenonderscheid in uniform, rangen, medailles, enzovoort werden afgeschaft. Er was geen bevoorrechte officierenkaste, de officieren gingen vrij en op gelijke voet om met de ‘gewone soldaten’. Onder Stalin werd alle oude rotzooi opnieuw ingevoerd: het officierenkorps verscheen opnieuw in zijn Byzantijnse grootsheid: rangen, epauletten, salueren en oppassers — alle oude kaste- en rangsverering en kruiperigheid werden in de jaren dertig nieuw leven ingeblazen. Vandaag betekent militaire dienst in Rusland en in Oost-Europa twee jaar dwangarbeid op hongerlonen, terwijl de generaals en maarschalken over de soldaten heersen. In Bulgarije bijvoorbeeld is het gemiddelde maandloon van een arbeider ongeveer 100 lev. Een soldaat ontvangt 1,50 lev, een aankomend officier begint op 200 lev. En voor een marxist onthult het leger in een scherpere vorm alle tegenstellingen in de samenleving.
Natuurlijk veronderstelt geen enkele marxist dat de samenleving ineens van het kapitalisme naar het socialisme kan springen, zonder door tussenfasen te gaan, vooral niet in een onderontwikkeld land. Maar de essentie van de overgangsperiode is, zoals Lenin uitlegde, de geleidelijke vermindering van de macht van de staat, naarmate de meerderheid van de bevolking betrokken raakt bij het plannen en beheren van de samenleving. Een marxist onderzoekt niet enkel wat is, maar ook in welke richting het zich ontwikkelt. Onder Lenin en Trotski was de Sovjetrepubliek de dictatuur van de arbeidersklasse die zich bewoog in de richting van het socialisme. Onder Stalin, Chroestjov en Brezjnev is het een monsterlijk vervormde arbeidersstaat, een staat waarin de genationaliseerde productiemiddelen en het plan nog bestaan, maar onder controle staan van een totalitaire eenpartijstaat die zich niet in de richting van het socialisme beweegt, maar integendeel naar grotere rijkdom, voorrechten en macht voor de parasiterende heersende kaste.
Monty Johnstones verzekering dat ‘het socialisme’ in de Sovjetunie is opgebouwd, is een verkrachting van de ideeën van Marx en Lenin. Hij aanvaardt alle beloften en tegenwerpingen van de huidige heersende kliek als goede munt, ondanks het feit dat die beloften al zijn weerlegd door de bloedige onderdrukking van de Hongaarse arbeiders in 1956, door het voortbestaan van voorrechten, corruptie en onderdrukking in Rusland, de invasie in Tsjecho-Slowakije, de schijnprocessen tegen de schrijvers, de blijvende onderdrukking van de werken van Trotski en de ‘oude bolsjewieken’, de behandeling die minderheden als de Oekraïners en de Krim-Tartaren ondergaan, de in het oog springende vervalsing van de ‘officiële’ geschiedenis, het antisemitisme, enzovoort, enzovoort. De heerschappij van de Sovjetbureaucratie heeft het woord ‘socialisme’ in een slecht daglicht geplaatst. En dat, Monty Johnstone, is de grootste misdaad van het stalinisme en van de internationale communistische partijen.
“Een fundamentele marxistische kritiek van het stalinisme, die nog steeds gemaakt moet worden, zal niet uitgaan van Trotski’s stellingen, hoewel zijn geschriften bestudeerd moeten worden voor de vele waardevolle lessen — zowel positief en negatief — die ze voor ons bevatten. Maar zelfs waar zijn incidentele inzichten het meest briljant zijn, is het binnen het raamwerk van een fundamenteel verkeerd model, dat hem belette de ontwikkelingswetten van de Sovjetmaatschappij te begrijpen of het (weliswaar nieuwe en onbekende) verschijnsel van het stalinisme in al zijn complexiteit en veelzijdigheid te begrijpen. Vandaar de onvriendelijkheid waarmee de geschiedenis zijn belangrijkste voorspellingen heeft behandeld.”
Cogito, p. 33
We hebben al commentaar geleverd op de manier waarop niet de geschiedenis maar Monty Johnstone Trotski’s ‘voorspellingen’ heeft ‘behandeld’. Het is jammer dat hij niet is ingegaan op enkele ‘voorspellingen’ die door Stalin en de communistische partijleiders in het Westen over de afgelopen tientallen jaren zijn gedaan. Hij waagt het niet ze te citeren. Hij zou helemaal niets aan die uitspraken moeten vervalsen om ze volledig vervreemd van de werkelijkheid te doen lijken.
We hopen dat we in dit artikel — tenminste in grote lijnen — hebben getoond hoe enkel Trotski een marxistische analyse maakte van het “weliswaar nieuwe en onbekende” verschijnsel van het stalinisme. We zijn nog steeds op zoek naar de “briljante, complexe en veelzijdige analyses” van de Brezhnevs en de Kosygins, van de Dutts en Klugmans. De geschiedenis heeft die niet onvriendelijk behandeld, ze zijn namelijk nooit gemaakt!
Hoe ‘onvriendelijk’ heeft de geschiedenis Trotski’s belangrijkste prognoses behandeld? In 1928, in zijn Kritiek op het ontwerpprogramma van de Communistische Internationale, schreef Trotski dat wanneer de ‘theorie’ van het ‘socialisme in één land’ door de Internationale zou worden overgenomen, dit onvermijdelijk zou leiden tot de nationalistische ontaarding van de Communistische Internationale.
“Revolutionair patriottisme kan alleen maar een klassenkarakter hebben. Het begint als patriottisme tegenover de partijorganisatie, tegenover de vakbonden, en groeit naar staatspatriottisme wanneer de arbeidersklasse de macht grijpt. Waar de macht in handen van de arbeiders is, is patriottisme een revolutionaire plicht. Maar dit patriottisme moet een onlosmakelijk onderdeel van het revolutionaire internationalisme zijn. Het marxisme heeft de arbeiders altijd geleerd dat zelfs hun strijd voor hogere lonen en kortere werkuren niet succesvol kan zijn, tenzij deze gevoerd wordt als een internationale strijd. En nu lijkt het er opeens op dat het ideaal van een socialistische samenleving bereikt kan worden met de nationale krachten alleen. Dit is een doodsklap voor de Internationale.”
“De onoverwinnelijke overtuiging dat de fundamentele klassenbedoelingen, en meer nog dan de partiële doeleinden, niet gerealiseerd kunnen worden door nationale middelen of binnen nationale grenzen, vormt het hart van het revolutionaire internationalisme. Wanneer echter het uiteindelijke doel gerealiseerd kan worden binnen nationale grenzen door de inspanningen van een nationaal proletariaat, dan is de ruggengraat van het internationalisme gebroken. De theorie dat het mogelijk is het socialisme in één land te realiseren, vernietigt de innerlijke band tussen het patriottisme van de zegevierende arbeidersklasse en het defaitisme van de arbeidersklasse van de kapitalistische landen. De arbeidersklasse van de ontwikkelde kapitalistische landen is nog steeds op weg naar de macht. Hoe en op welke manier ze daar naartoe marcheert, hangt er geheel af van of ze de taak van de opbouw van een socialistische samenleving ziet als een nationale of een internationale taak.”
“Wanneer het al mogelijk is het socialisme in één land te realiseren, kan men in die theorie niet alleen na maar ook vóór het veroveren van de macht geloven. Wanneer het socialisme binnen de nationale grenzen van het onderontwikkelde Rusland kan worden bereikt, is er des te meer reden te geloven dat het gerealiseerd kan worden in het ontwikkelde Duitsland. Morgen zullen de leiders van de Communistische Partij van Duitsland deze theorie voorstellen. Het ontwerpprogramma geeft ze daar de macht toe. Overmorgen zal de Franse partij aan de beurt zijn. Het zal het begin zijn van het uiteenvallen van de Komintern langs de lijnen van het sociaal-patriottisme.”
De Derde Internationale na Lenin, pp. 71-72
In deze regels liep Trotski op briljante wijze vooruit op de ineenstorting van de Derde Internationale en de nationalistische ontaarding van de ‘communistische’ partijen tientallen jaren vooraleer die plaatsvond. Nadat hij op cynische wijze de Komintern had gebruikt als grenswacht van de Sovjetunie hief Stalin haar in 1943 minachtend op als ‘bewijs van goede wil’ tegenover zijn imperialistische bondgenoten. Op hetzelfde moment dat onder de invloed van de oorlog miljoenen arbeiders in Italië, Griekenland, China, Oost-Europa en Groot-Brittannië zich in de richting van de revolutie bewogen, werd de Derde Internationale in de prullenbak van de geschiedenis geworpen.
Het is juist dat om een aantal redenen het stalinisme tijdelijk versterkt uit de Tweede Wereldoorlog tevoorschijn kwam. Dat was voornamelijk vanwege het volkomen bankroet van het kapitalisme op wereldschaal, zijn onmacht om aan het einde van de oorlog in Rusland tussenbeide te komen. De revolutionaire arbeidersbeweging in Groot-Brittannië, Frankrijk, Italië, en de stemming van de ‘geallieerde’ arbeiders in uniform verlamden de hand van het imperialisme. Het onvermogen van het imperialisme om in Oost-Europa en China tussen te komen, en de rotheid van het kapitalisme in die gebieden, leidde tot de snelle omverwerping van het kapitalisme en het grootgrondbezit, wat volgens Johnstone op onweerlegbare wijze de onjuistheid aantoont van Trotski’s beschuldiging van de contrarevolutionaire aard van het stalinisme. Hij noemt niet de toestand in Frankrijk, waar de PC, die vanwege de heldhaftige rol die de leden ervan in het verzet pleegden een enorm prestige genoot, deelnam aan een coalitieregering met De Gaulle [73]; of over Italië, waar Stalin de reusachtige KP de opdracht gaf de ‘ex-fascist’ Badoglio [74] te steunen op een moment dat de noordelijke steden in handen van de arbeiders waren; of over Griekenland, waar de 200.000 mensen sterke, door de KP geleide guerrillabeweging verteld werd dat ze de wapens moest neerleggen en “op verkiezingen wachten” terwijl de knokploegen van Grievas de communisten op straat neerknalden; of over Groot-Brittannië, waar de KP stond voor een regering van ‘nationale eenheid’ met Churchill!
De ineenstorting van het grootgrondbezit en van het kapitalisme in China en Oost-Europa en de vervanging ervan door genationaliseerde planeconomieën was op wereldschaal een zware slag aan het imperialisme. In het bijzonder de overwinning van het Chinese Rode Leger in 1949 [75] was de op één na grootste gebeurtenis van de 20e eeuw na de Russische Revolutie. Door deze gebeurtenissen kwam de vele miljoenen tellende Chinese boerenmassa voor de eerste keer op het toneel van de wereldgeschiedenis.
Deze ontwikkelingen werden in die tijd verwelkomd door de Britse marxisten, die er volstrekt niet aan twijfelden dat ze deze onderontwikkelde landen in staat zouden stellen om te beginnen met de historische taak van het overwinnen van de uit het semi-feodale verleden overgebleven taken. Maar we begrepen ook duidelijk de impliciete tegenstelling in het soort ‘revolutie’ dat zich in China en Oost-Europa voordeed. We begrepen dat ze door de stalinistische leidingen op een bonapartistische wijze werden doorgevoerd. De Russische bureaucratie gebruikte het Rode Leger als stormram en verpletterde de zwakke, tandenloze kapitalistische klasse en installeerde haar eigen creaties. Balancerend tussen de klassen schiepen ze een staat naar het voorbeeld van Moskou. In plaats van de heerschappij van de arbeiderssovjets kwamen ‘nationale’ varianten van het Russische stalinisme, met alle afzichtelijke vervormingen van eenpartijstaten, totalitaire en politiestaten. De Oost-Europese en Chinese ‘revoluties’ begonnen waar de Russische Revolutie eindigde: in grotesk vervormde regimes van proletarisch bonapartisme.
Sinds de Tweede Wereldoorlog hebben we de jammerlijke waarheid gezien van Trotski’s analyse van het socialisme in één land. In plaats van het verenigde, ‘harmonieuze’ blok, waarnaar Johnstone verwijst, zien we in de eerste plaats het walgelijke spektakel van de onderdrukking en plundering van Oost-Europa door de Russische bureaucratie na de oorlog en vervolgens het uiteenvallen van het stalinistische ‘blok’ langs nationalistische lijnen, beginnend met het Joegoslavische debacle, met als hoogtepunt het elkaar met tanks, vliegtuigen en kanonnen neermaaien van de soldaten van het Russische en Chinese ‘socialisme’ in grensconflicten.
De Oktoberrevolutie won het gehoor van de arbeiders van de ontwikkelde kapitalistische landen door haar trompetgeschal van het socialistische internationalisme. De bolsjewistische oproep voor een ‘vrede zonder annexaties en oorlogsschattingen’ vond weerklank in de harten van miljoenen oorlogsmoede arbeiders van alle oorlogvoerende landen, Duitsland inclusief. De propaganda en verbroedering die langs klassenlijnen werd gevoerd, leidde tot algemene desertie in de rijen van het Duitse leger en later in de buitenlandse interventielegers.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog gebruikte de Russische bureaucratie de meest schaamteloze chauvinistische vooroordelen in hun propaganda. In plaats van een positie van arbeidersinternationalisme verbreidden ze nauwelijks verhuld de idee dat “de enige goede Duitser een dode was”. En dit anti-Duitse element klinkt nog steeds door in de propaganda van de stalinisten. Het beleid van de Russische bureaucratie om de Duitse arbeidersklasse te laten betalen voor de misdaden van Hitler, wiens overwinning mogelijk werd gemaakt door de misdaden en het verraad van de Duitse sociaal-democratische leiders enerzijds en van Stalin en de leiders van de Duitse KP anderzijds. Na de oorlog werden 10 miljoen Duitsers met geweld verdreven uit Oost-Europa, waarvan zo'n 2 miljoen onderweg omkwamen in barbaarse omstandigheden.
In de jaren na de oorlog plunderde de Russische bureaucratie Oost-Europa. Oost-Duitsland moest herstelbetalingen doen ter waarde van 16 miljard dollar. Roemenië en Hongarije betaalden respectievelijk 570 miljoen en 400 miljoen dollar. Niet alleen de ‘vijand’ maar ook de andere Oost-Europese landen werden stelselmatig beroofd van industrie, rollend materieel enzovoort dat werd afgevoerd naar Rusland. Daarom waren het de misdaden van de Russische chauvinisten na de oorlog die kunstmatig steun gaven aan de opkomst van reactionaire bewegingen onder de verdreven bevolking in West-Duitsland en die het woord ‘communisme’ in een slecht daglicht stelden bij de Duitse arbeidersklasse, die voor de oorlog ‘de roodste van Europa’ was.
Voor de oorlog was Oost-Europa berucht om de nationale scheidslijnen. Het kapitalisme en de kapitalistische nationale staat bleken niet in staat om op vreedzame en rationele wijze met de problemen af te rekenen die ontstonden uit dit ingewikkelde lappendeken van nationaliteiten en talen. Deze nationale scheidslijnen zijn de pest geweest voor Oost-Europa, een belangrijke factor in het bestendigen van de onderontwikkeldheid van het gebied, de armoede en de ellende van de massa’s en de wrede onderdrukking van de nationale minderheden. Indien de stalinisten ook maar een jota hadden behouden van de tradities van het bolsjewistische internationalisme, dan zouden ze de leuze van een Socialistische Federatie van Oost-Europa naar voren hebben geschoven, gebaseerd op een gemeenschappelijk economisch plan en gekoppeld aan de enorme rijkdommen en het potentieel van de USSR.
De ‘balkanisering’ van Oost-Europa, die na de oorlog door de Russische stalinisten bewust werd bevorderd, heeft onvermijdelijk de huidige situatie doen ontstaan. Zoals tevoren door Trotski werd voorzien, cultiveert elke nationale bureaucratische kliek zijn ‘eigen’ grenzen! Dat in een periode waarin zelfs in het Westen de burgerij geconfronteerd wordt met de tegenstelling tussen de nauwe marges van de nationale markt en de allesoverheersende eisen van de moderne economie, hoewel er natuurlijk op basis van het particuliere bezit van de productiemiddelen geen oplossing voor deze tegenstelling is.
De resultaten van dit nationale ‘socialisme’ zijn grotesk. Op dit moment zijn er in Joegoslavië 300.000 werklozen en zijn er nog eens 400.000 die in hun ‘socialistische’ vaderland geen werk kunnen vinden en gedwongen zijn in het Westen te gaan werken. Over de grens in het ‘socialistische’ Bulgarije, waar de mensen een vergelijkbare taal spreken, zijn er fabrieken die op 45-50 procent van hun capaciteit werken vanwege het tekort aan halfgeschoold personeel (The Economist, 20 januari 1968). Ook Tsjecho-Slowakije en Oost-Duitsland hebben te lijden aan een tekort aan arbeidskrachten, voornamelijk dankzij de uitstoot van de Sudeten-Duitsers en de massale uittocht uit het afstotende stalinistische regime van Ulbricht.
Maar de meest misdadige manifestatie van het ‘socialisme in één land’ is de splitsing tussen Rusland en China. Monty Johnstone wijst op de overwinning door het Chinese Rode Leger in 1949 als ‘bewijs’ dat ‘het socialisme in één land’ niet onverenigbaar zou zijn met revolutionair socialistisch internationalisme. Maar de Chinese stalinisten namen de macht ondanks het ‘broederlijke’ advies van hun Sovjet-'kameraden’. Stalin was voor een verdeling van China of een coalitieregering met Tsjang Kai-Sjek!
Het zou interessant zijn Johnstones analyse te lezen over het geschil tussen Rusland en China, dat hij in zijn artikel niet eens noemt. Welke verklaring geef je daarvoor, kameraad Johnstone? Is dat nog een ‘tragische fout'? Of is het een gevolg van Mao’s ‘persoonsverheerlijking'? Wanneer Stalins ‘persoonsverheerlijking’ de hele Russische bevolking onder terreur kon houden, dan kan Mao waarschijnlijk ook de 700 miljoen Chinezen manipuleren door de kracht van zijn ‘persoonlijkheid’. Maar in werkelijkheid hebben Johnstone en de ‘theoretici’ van het stalinisme geen verklaring voor de splitsing tussen Rusland en China. En daar is ook geen uitleg voor wanneer we ervan uit zouden gaan dat zowel Rusland als China ‘socialistische landen’ zijn.
De Russische/Chinese splitsing, die door de Britse marxisten al was voorspeld vooraleer Mao aan de macht kwam (omdat ze zich baseerden op de prognose van Trotski, waar de geschiedenis naar verluidt zo ‘onvriendelijk’ tegen is geweest), heeft niets te maken met theoretische kwesties en met ideologie. Het is het resultaat van een botsing tussen de belangen van twee rivaliserende nationale bureaucratieën. Net als de elkaar beconcurrerende gangsterbendes in het Chicago van Al Capone, zijn de Russische en Chinese bureaucratieën niet bereid hun macht en rijkdommen met wie dan ook te delen en beschermen ze ijverig ‘hun territorium’ tegen inmenging door hun ‘broederlijke kameraden’.
Uit marxistisch standpunt is het Chinees-Russisch conflict een monsterachtige gebeurtenis die nooit plaats had kunnen vinden tussen twee echt gezonde arbeidersstaten. Het is een misdaad die ongekende schade toebrengt aan de zaak van het socialisme op wereldschaal. Maar ook is het lijnrecht in tegenspraak met de belangen van de arbeiders en boeren, zowel in Rusland als in China.
Een echt marxistisch-leninistische partij zou al lang geleden de fundamentele eis voor een socialistische federatie van Rusland en China hebben geformuleerd. De Russische bureaucratie probeert de grote vlakten van Sovjet-Azië te openen, die ongekend grote minerale rijkdommen bevatten. Het aanboren ervan zou de hele levensstijl van de Sovjetbevolking kunnen veranderen. Het voornaamste obstakel is het tekort aan arbeidskrachten: Sovjetarbeiders aarzelen Moskou en Leningrad te verlaten om naar Centraal Azië te gaan. De massale bevolking van China levert echter een grote potentiële arbeidersbevolking voor deze historische taak. Maar wanneer Chinezen de ‘grens’ (een willekeurige, betekenisloze streep die nationale eenheden doormidden hakt) overschrijden, worden ze met geweld teruggedreven door eenheden van het Rode Leger. Tegelijkertijd is de Russische bureaucratie aan het onderhandelen met het Japanse grootkapitaal voor het openen van Siberië!
Ondanks al hun gebral over ‘arbeidersinternationalisme’ hebben noch de Chinese noch de Russische bureaucratieën het echte internationalistische programma naar voren gebracht voor het aaneenkoppelen van de twee grote economische reuzen in het belang van beide volkeren. In plaats daarvan hebben we het spektakel van grensconflicten gezien, de misdadige moord op Russische en Chinese arbeiders in uniform, de nog misdadiger en gruwelijker propaganda van de Russische en Chinese stalinisten die niet alleen chauvinistisch is, maar zelfs racistische elementen bevat. Dat is de realiteit van Johnstones ‘dertien socialistische landen’ — dertien totalitaire staten, overheerst door dertien nationalistische bureaucratieën die met elkaar communiceren in de broederlijke taal van machinegeweren en raketten.
Maar Trotski’s prognose is ook in een andere kwestie nog altijd correct. In de Kritiek op het ontwerpprogramma van de Komintern zet Trotski uiteen dat de ‘theorie’ van ‘het socialisme in één land’ het gevaar van nationalistische ontaarding betekent, niet alleen na maar ook vóór de machtsverovering. En wat is de positie van de partijen van de voormalige Communistische Internationale vandaag de dag? Overal, of ze nu aan de macht zijn of niet, vertonen de zogenaamde ‘communistische’ partijen alle afstotende trekken van nationalistische degeneratie. Tientallen jaren lang volgden de ‘leidingen’ van de communistische partijen blindelings en op een werkelijk kruiperige manier de dictaten van de Russische stalinistische bureaucratie op. Hun beleid bestond uit een reeks van tegengestelde bochten en wendingen die overeenkwamen met de nieuwste manoeuvres van Stalin. Dan klaagden ze de sociaal-democratische arbeiders aan als ‘stakingsbrekers’ en ‘proto-fascisten’ en dan weer riepen ze op tot eenheid met de burgerlijke partijen van het zogenaamde liberalisme. Nu eens verzetten ze zich tegen de oorlog met Duitsland op basis van Hitlers vredesvoorwaarden en dan weer namen ze na 1941 de rol aan van de ergste stakingsbrekers ‘in het nationaal belang’.
Monty Johnstone probeert met gemanipuleerde citaten de inconsequentie van Trotski’s analyse van de Sovjetunie te ‘bewijzen’. Maar de reeks van politieke salto mortales die door zijn vrienden Pollitt, Dutt, Gollan, Campbell en anderen in het verleden vertoond werden, gaan elke beschrijving te boven. Zulke manoeuvres hebben niets gemeen met het marxisme en de marxistische methode; ze zijn slechts het bewijs voor de volstrekt principeloze aanpak van alle communistische partijleiders.
In de afgelopen twintig jaar heeft de stalinistische ‘monoliet’ een reeks zware slagen te verduren gekregen. De breuk met Joegoslavië, de Poolse gebeurtenissen en de Hongaarse revolutie van 1956. Vooral de Chinees-Russische botsing heeft de ijzeren greep van de Russische bureaucratie op de internationale beweging verzwakt. Maar welk alternatief biedende ‘progressieve’ of ‘linkse communistische’ partijleiders voor de ‘lijn van Moskou'? Een terugkeer naar de ideeën van Lenin? Helemaal niet.
De leiders van de communistische partijen hebben overal van de toestand gebruik gemaakt om het recht van elke nationale bureaucratie om in zijn eigen kippenhok te heersen te bevestigen. De ‘Britse weg naar het socialisme’, de ‘Poolse weg naar het socialisme’ enzovoort zijn allemaal manifestaties van de kleingeestige, nationalistische mentaliteit van de communistische partijleiding en hun vastberadenheid om hun eigen leidende positie in ‘hun eigen’ land te handhaven zonder ‘bemoeienis’ van buitenaf.
De positie die door een aantal buitenlandse communistische partijen werd ingenomen over Tsjecho-Slowakije is hiervoor nog een bewijs. Ze praatten de daden van de Russische bureaucratie niet goed, zoals ze met rampzalige gevolgen in 1956 gedaan hadden. De Gollans, de Dutts, de Johnstones hebben echter ook geen poging gedaan de invasie in Tsjecho-Slowakije te analyseren of uit te leggen. “Is het niet genoeg dat de partijleiding zich van de invasie heeft gedistantieerd? Waarover klagen jullie?” Ja kameraden, maar wat een marxist interesseert zijn niet vrome gebaren (de rechtse sociaal-democratische leiders ‘distantieerden’ zich ook van de invasie in Tsjecho-Slowakije) maar een verklaring.
De werkelijke reden waarom Breznjev en co besloten Tsjecho-Slowakije binnen te vallen was hun angst voor het effect dat ook maar de geringste concessie in Tsjecho-Slowakije zou hebben op de arbeiders in Rusland. Hun optreden is een bewijs voor hun strakgespannen zenuwen, niet voor zelfvertrouwen en kracht. En toch doen de Gollans en de Johnstones nog steeds alsof het slechts een ‘tragische fout’ was van de kant van de Sovjetbureaucratie!
De ‘onafhankelijke’ positie van de communistische partijleidingen in het Westen tegenover Moskou is maar één kant van de medaille. Anderzijds hebben we de voortgezette pogingen van de Gollans en de Waldeck-Rochets om zich aanvaardbaar te maken in ‘hun’ burgerlijke ‘publieke opinie’. De ‘nieuwe look’ van de stalinisten is nog afstotender dan de oude. Het is een karikatuur van het armzalige reformisme van de sociaal-democratische leiders. Zo werd de Daily Worker de Morning Star, benadrukten de leiders van de CP in al hun uitspraken de niet-revolutionaire, burgerlijke respectabiliteit van de Partij, zijn diepe patriottisme dat het de term ‘Groot’ terug wil geven aan Brittannië. Blijkbaar willen de communistische partijleiders bewijzen dat ze het volkslied luider dan de conservatieve of rechtse Labour-leiders kunnen zingen! De Union Jack hangt op elke grote demonstratie van de CP. Tenslotte is het ‘onze’ vlag...
Het was veelzeggend dat dezelfde CP-’theoretici’ die de invasie in Tsjecho-Slowakije bekritiseerden, de meest uitgesproken steun uitspraken voor de schandalige rol die de leiding van de Franse PC en de CGT speelde tijdens de meigebeurtenissen van het afgelopen jaar.
[70] Dewey, John (1859-1952). Amerikaans filosoof, zat in 1937 de commissie voor waaraan Trotski zich vrijwillig onderwierp naar aanleiding van de valse beschuldigingen tegen hem op de Moskouse processen (gepubliceerd als The Case of Leon Trotsky).
[71] Na de dood van Stalin werd het nieuwe Poolse stalinistisch regime in 1954 reeds zwaar op de proef gesteld door massale stakingen en protesten tegen de stijging van de levenskosten. Het tweede congres van de KP zette een ‘nieuwe koers’ in: meer aandacht voor consumptie-industrie, vrijwillige in plaats van gedwongen landbouwcollectivisatie en meer vrijheid van kritiek in de pers. In mei ‘56 werden 30.000 politieke gevangen vrijgelaten. Het kwam tot een algemene staking voor hogere lonen, waarbij de politie enkele demonstranten doodde en een gewapende opstand was het gevolg. In de fabrieken en mijnen waren spontaan arbeidersraden gevormd, net zoals in Rusland in 1905 en ‘17. Na de repressie werden deze geïnstitutionaliseerd, maar kregen geen zeggingschap over de productie en bleven adviesorganen zonder macht. Hongarije kende na de Tweede Wereldoorlog penibele economische omstandigheden, zware stalinistische vervolgingen en interne ‘zuiveringen’, waarvan iedere communist het slachtoffer werd die ook maar de minste kritiek op de lijn van de Sovjetunie had. Toen Imre Nagy in 1953 premier werd, kwam er meer aandacht voor de consumptie-industrie om aan de noden van de bevolking tegemoet te komen. Hij werd echter tegengewerkt door een grootdeel van de zittende bureaucratie en in 1955 wegens ‘revisionisme’ uit al zijn functies ontheven en uit de partij gezet. Een sympathiebetuiging van arbeiders en studenten liep eveneens uit op een opstand, opnieuw nadat het vuur was geopend op demonstranten. Sovjettanks rukten op tegen de opstandelingen. Arbeidersraden waren gevormd in de meeste fabrieken, maar toch waren er eveneens militairen en burgerlijke elementen die de beweging steunden om de parlementaire democratie herin te voeren en het kapitalisme te herstellen. Het waren echter de arbeidersraden die nog een algemene staking uitriepen, die tot januari 1957 duurde. Uiteindelijk werden ze afgeschaft en hun leiders (de ware voorhoede van de arbeidersklasse) geëxecuteerd.
[72] Chesterton, Gilbert Keith (1874-1936): Engelse reactionair-katholieke schrijver en criticus.
[73] De Gaulle, Charles (1890-1970): Frans generaal, later autoritair politicus. Nadat hij samen met de Engelsen en Amerikanen Frankrijk mee had bevrijd van de Duitsers, werd hij tussen ‘44 en ‘46 premier en opnieuw in 1958. Het jaar daarop werd hij president en vestigde in Frankrijk wat wel eens genoemd wordt ‘de meest dictatoriale democratie mogelijk’ of ‘de meest democratische dictatuur’. Na de massale stakingen en het studentenprotest in 1968, trad hij in ‘69 uiteindelijk af.
[74] Badoglio, Pietro (1871-1956): generaal, stafchef van Mussolini. In 1940 brak hij met de Duce vanwege militaire meningsverschillen en in 1943 volgde hij hem na zijn val op en sloot een wapenstilstand met de geallieerden. De macht kwam daarna in feite in handen van de gewapende communistische partizanen. In het kader van Stalins machtspolitiek en de verdeling van Europa in invloedssferen (Italië behoorde vanzelfsprekend, net als Griekenland tot de imperialistische invloedssfeer), beval de Sovjetunie hen de wapens over te dragen aan de binnenkomende Amerikaanse soldaten.
[75] In China bouwden de communisten na het debacle in de jaren ‘20 hun partij terug op (op basis van Mao’s strategie van de agrarische revolutie) en in verschillende afgelegen gebieden kwamen communistische enclaves tot stand. In 1935 vestigde de partij zich in noordwest-China na de zgn. ‘Lange Mars’. De Kwomintang voerde ondertussen een rechtse militaire dictatuur. Hetzelfde jaar stelde de Komintern een nieuw volksfront met de Kwomintang aan hen voor tegen de Japanse agressie, dat in ‘36 tot stand kwam. De KP kon zich nu weer wat consolideren, maar de samenwerking hield slechts enkele jaren stand. In januari ‘41 roeide de Kwomintang 4.000 communistische soldaten uit en vocht verder met Engelse en Amerikaanse steun. Tussen 1946 en 1948 wonnen de communisten echter het pleit omdat ze veel meer steun van het volk kregen. In ‘49 was heel China (behalve Taiwan) veroverd en werd de Volksrepubliek uitgeroepen. Vanaf het einde van de jaren ‘50 begonnen er zich tegenstellingen te ontwikkelen tussen de bureaucratieën van China en de Sovjetunie, wat heel duidelijk zichtbaar werd toen de Russische technici in 1960 teruggetrokken werden uit China. Het kwam zelfs tot ernstige grensconflicten (1969), zodat China toenadering zocht bij de VS en atoombommen op de Sovjetunie richtte, die ze er — terecht — van beschuldigden ‘sociaal-hegemonisten’ te zijn. Dit verwijt kon natuurlijk evengoed door de Russen teruggekaatst worden. Enkel met Roemenië en Albanië werden nog goede betrekkingen onderhouden. Dit alles maakt duidelijk dat ‘socialisme in één land’ automatisch leidt tot ‘sociaal-patriottisme’.