Leest u dit met een smartphone?
Met (enkele) smartphones moet u zelf uitmaken welke modus voor u geschikt is
Na het einde van de Rijksdag begon de rechts-liberale en conservatieve pers tegen ons te ageren. Daarom schreef ik mijn vrouw tijdens mijn zakenreis, begin mei, dat de kleine staat van beleg zou komen, maar niet na de voorjaarsbeurs, zoals in Leipzig werd aangenomen, maar vóór de verkiezingen, waarschijnlijk begin juli. Ik had het goed geraden. Om materiaal voor de staat van beleg te hebben, werd begin maart voor de tweede keer geprobeerd een aanklacht tegen mij in te dienen op basis van een onwettige vergadering – § 16 van de socialistenwet – en met dat doel werd ook een huiszoeking uitgevoerd, die niets opleverde. De aanklacht ging niet door en ik moest worden vrijgesproken. Aan de andere kant zorgde de Pruisische regering ervoor dat er op zijn minst een schijnproces voor de Kleine kon worden gevoerd. Vanaf de late herfst van 1880 hadden we een smid in Leipzig, Heinrich, die uit Berlijn was verbannen en zeer sympathiek, maar, zoals later bleek, een agent van de Berlijnse politie was, die de taak kreeg om materiaal voor de Kleine te leveren.
Heinrich was altijd de radicaalste op onze geheime bijeenkomsten. Hij wilde vooral dat we ons in het geheim zouden organiseren op basis van een statuut. Ik verzette me hier heftig tegen en hij liet zijn plan varen. Begin april moest ik echter op zakenreis. Toen ik zes weken later terugkwam, was het eerste nieuws dat ik ontving dat Heinrich inmiddels een door hem opgesteld organisatieplan had doorgedrukt. Ik was woedend. Als Liebknecht en Hasenclever, die nooit deelnamen aan deze vergaderingen – ze vonden mijn aanwezigheid genoeg – aanwezig waren geweest, zou Heinrichs plan zijn verhinderd. Op de volgende vergadering sprak ik me zeer krachtig uit tegen de genomen beslissing, die ik voor onbekwaam verklaarde, en eiste ik dat de exemplaren van de statuten van de organisatie vernietigd zouden worden. Iedereen stemde toe. Maar toen er kort daarna een algemene politierazzia tegen ons gebeurde en op grote schaal huiszoekingen werden gedaan, was het enige gevonden exemplaar van het organisatieplan in het bezit van Heinrich. Vanaf dat moment was mijn wantrouwen jegens hem gewekt en heb ik hem dienovereenkomstig behandeld. Later werd hij volledig ontmaskerd en omdat hij in Magdeburg een zedendelict had gepleegd, moest hij vluchten, waarvoor hij vijfhonderd mark kreeg van de Berlijnse geheime politie. Hij kwam naar Zürich, waar hij steeds verder onderuit ging en uiteindelijk ellendig ten onder ging.
Op 28 juni kreeg ik nog een verrassing. Een zekere Wölffel, die een rol speelde in de Berlijnse geheime organisatie en die om verschillende redenen al mijn argwaan had gewekt, verscheen op ons kantoor. In naam van de Berlijnse geheime organisatie eiste hij een kopie van mijn kasboek met mijn inkomsten en uitgaven van de afgelopen maanden. Ik begreep onmiddellijk wat hij van plan was. Ik wees hem de deur. Een uur later verscheen een partijkameraad ademloos in mijn woning en vertelde me dat hij net van een zetter in de drukkerij van Teubner had gehoord dat de officiële Leipziger Zeitung, die ‘s avonds zou verschijnen, een mededeling van het ministerie zou bevatten dat de stad en de districtshoofdstad vanaf de volgende dag in staat van beleg zouden verkeren.
De teerling was geworpen.
Ik bracht Liebknecht en Hasenclever onmiddellijk op de hoogte van wat ons te wachten stond en regelde een bijeenkomst van de vertrouwensmannen uit Leipzig en omgeving de volgende dag, 29 juni, om 9 uur ‘s avonds bij de Napoleonsteen op de hoogte bij Probstheida. De Napoleonsteen markeert de plek van waaruit Napoleon op 18 oktober 1813 met zijn legers ten strijde trok. In die tijd had je vanaf die plek een weids uitzicht over het gebied, niet gehinderd door bomen of struiken, alles was akkerland, zodat je onaangekondigde soldaten al van ver kon zien en herkennen. Vandaag de dag is het gebied heel anders en wordt de Napoleonsteen nu verborgen door de Völkerschlachtdenkmal [De Slag bij Leipzig of Volkerenslag] dat vlakbij is opgericht.
We waren met ongeveer honderd man. We bespraken hoe we het inzamelen van geld voor de families van de uitgewezenen moesten organiseren en wie het geld moest verdelen. We bespraken ook de distrubutie van de Sozialdemokrat en namen organisatorische maatregelen voor de verkiezingen. Ik besloot mijn toespraak tot degenen die niet waren uitgewezen met de aanmaning hun hoofd niet te verliezen en voet bij stuk te houden. Er was weinig discussie. Daarna namen we afscheid van elkaar en vertrok men naar huis.
De politie van Leipzig gaf de voorkeur aan een zeer verachtelijke vorm van uitzetting. De drieëndertig mannen die aanvankelijk op de lijst stonden, werden naar het politiebureau gestuurd, waar van ieder van hen een nauwkeurig signalement werd opgemaakt alsof we misdadigers waren. Omdat er echter geen lengtemeting beschikbaar was, moest iedereen aan de deurpost gaan staan, waar een agent met een potlood zijn lengte noteerde. Nergens anders waren de uitgewezenen zo behandeld. Ik klaagde krachtig bij de minister van Binnenlandse Zaken, de heer v. Nostitz-Wallwitz, die deze behandeling echter gerechtvaardigd vond. Hij was het alleen eens met mijn klacht over de meetmethode en zei dat hij opdracht had gegeven om een lengtemeetinstrument aan te schaffen.
De minister toonde hier voor één keer humor, een eigenschap die hij gewoonlijk niet bezat.
Onder de uitgewezenen bevonden zich een aantal die al uit Berlijn waren verdreven en die hun gezinnen hadden verhuisd in de overtuiging dat ze in Leipzig veiliger konden leven. Op de dag dat hun mannen vertrokken, gingen de vrouwen met hun kinderen naar het stadhuis en stelden ze hen ter beschikking van de raad. De hoge heren waren zeer verbaasd en beloofden alle mogelijke steun.
Liebknecht, de xylograaf Burckhardt en ik verlieten Leipzig op 2 juli en liepen naar Borsdorf, een station aan de spoorlijn Leipzig-Dresden, waar we aanvankelijk twee kamers huurden van een kleermaker. Maar toen de kleermaker ‘s nachts hoorde wat voor vogels hij in zijn nest had, zei hij dat we onmiddellijk moesten vertrekken. Ook de verhuurder van de stationsrestauratie waar Liebknecht wilde dineren, die elders in Borsdorf een kamer had gehuurd, twijfelde of hij de boze sociaaldemocraat voor goed geld te eten mocht geven en deed daarom gericht navraag bij het districtsbestuur in Leipzig. De huisbaas gedroeg zich daarna heel fatsoenlijk tegenover Liebknecht en zijn gezin.
Na zijn uitwijzing verhuisde Hasenclever met zijn gezin naar Wurzen, een ander station aan de spoorlijn Leipzig-Dresden. Dit veroorzaakte grote opwinding in de gemeenteraad. De heren staken de koppen bij elkaar om te bespreken hoe ze de dreigende gevaren konden vermijden door de aanwezigheid van Hasenclever voor de goede stad Wurzen. Als echte Schildbürgers kwamen ze tot het besluit dat voortaan alle bijeenkomsten bij voorbaat verboden moesten worden als de feiten de veronderstelling rechtvaardigden dat ze bedoeld waren om de door de socialistenwet verboden activiteiten te bevorderen.
Na een klacht van onze partijkameraden heeft de districtsraad van Leipzig het besluit echter ingetrokken en de raad van Wurzen opgedragen een dergelijk verbod alleen per geval uit te vaardigen. Het hoofd van de stad zou rood aangelopen zijn toen hij de berisping van het districtsbestuur las. Hij was zo verstandig om later slechts matig gebruik te maken van het verbodsrecht.
Voordat we uit Leipzig vertrokken, hadden Liebknecht, Hasenclever en ik, op 30 juni een oproep gepubliceerd: Aan onze vrienden en gelijkgestemden en alle weldenkende mensen, die luidde:
De Saksische regering vond het nodig om de stad en het district Leipzig in staat van beleg te stellen “omdat de openbare veiligheid bedreigd werd...”. Niemand in het gebied in kwestie geloofde dat de openbare veiligheid bedreigd werd. Maar dat was het punt niet. Alleen al de veronderstelling dat de openbare veiligheid in gevaar was, was voldoende om een groot aantal mensen zonder een gerechtelijke uitspraak van hun vrouw en kinderen, huis en haard te verdrijven en aan de ellende over te laten. Met uitzondering van een enkel geval van iemand die al uit Berlijn was verdreven, hadden de rechters in Leipzig nog niet de gelegenheid gehad om ook maar één uur gevangenisstraf of één mark boete op te leggen aan een van de verdrevenen voor een overtreding van de socialistenwet.
Dit is een stand van zaken die in geen enkel beschaafd land ter wereld ... mogelijk is ... Met woede en haat in hun hart zullen de uitgewezenen hun vaderland, hun vrouwen en kinderen verlaten; ze zullen gedwongen worden, zij het met tegenzin, te buigen voor de macht. Het is aan jullie om op te komen voor hun vrouwen en kinderen zodat ze, naast de zware morele druk van het gemis van hun man, vader en kostwinner, niet kreunen onder de zwaarste materiële druk van ellende ... Het zal gemakkelijker zijn voor de uitgewezenen om naar het buitenland te gaan als ze weten dat er duizenden achter hen staan die zich inspannen om hen te helpen de zware klap te boven te komen die hen is gegeven vanwege hun overtuigingen en die ze als mensen zullen weten te dragen ... Wees ervan overtuigd dat, wat ons verder ook overkomt, we standvastig en trouw zullen blijven aan de vlag waarvoor we in ballingschap gaan.
Onze vrouwen verklaarden zich bereid om steun te ontvangen en we gaven ook de adressen van Grillenberger-Nürnberg, Auer-Schwerin en de fabriekseigenaar Emil Backofen in Mittweida i. Sa. an.
De oproep voor inzammelingacties had tot gevolg dat mijn vrouw in verschillende burgerlijke kringen werd gevraagd een publieke oproep te doen voor steun aan de families van de uitgewezenen, omdat het veel succes zou hebben. Mijn vrouw wilde hieraan gehoor geven. Ze benaderde het politiekantoor van Leipzig en het districtsbestuur van Leipzig om toestemming te krijgen voor een dergelijke oproep. De laatsten weigerden zonder meer. De districtsgouverneur gold als een bijzonder vroom man en dat kenmerkte zijn gedrag. Hij had niet minder dan zeventig mensen uit zijn district bij de districtscommissaris voorgedragen voor deportatie. Het politiekantoor legde mijn vrouw allerlei voorwaarden op, waaraan ze met tegenzin voldeed en die ze mij in Dresden meldde.
Ik was in de slechtst mogelijke stemming op dat moment. Het feit dat we als vagebonden of criminelen waren uitgewezen en zonder gerechtelijke procedure bij onze vrouwen en kinderen waren weggerukt, was voor mij een dodelijke belediging, waarvoor ik wraak zou hebben genomen als ik de macht had gehad. Geen enkele rechtszaak, geen enkele veroordeling heeft bij mij ooit zulke gevoelens van haat, bitterheid en wrok opgewekt als deze uitzettingen, die van jaar tot jaar werden herhaald, totdat uiteindelijk de val van de wet, die onhoudbaar was geworden, een einde maakte aan het wrede spel met menselijke levens.
Uit dit gemoed ontstond de brief die ik op 11 juli naar het politiebureau in Leipzig stuurde:
Zoals mijn vrouw me heeft verteld, antwoordde het politiekantoor op haar verzoek om een inzameling toe te staan voor de families van de uitgewezenen, aldus: ze moest de aard van deze inzameling meer in detail uitleggen en ten tweede moest ze ermee instemmen om een nauwkeurige administratie bij te houden van inkomsten en uitgaven en het politiekantoor toestaan om de boekhouding in te zien.
Ik beschouw deze laatste voorwaarde als rechtens ongegrond en zeer beledigend voor mijn vrouw en heb haar geadviseerd haar aanvraag in te trekken.
De Armenwet van 22 oktober 1840 bevat niets dat het politiebestuur het recht geeft om zich te ontfermen over de aanwending van de resultaten van een collecte voor een liefdadig doel. Met haar verzoek begaat het politiebestuur een daad die in strijd is met de wet en met de eerdere behandeling van de Armenwet.
Een dergelijke actie moet elke onpartijdig denkende des te meer verontwaardigen, omdat op dit moment de lokale kranten van Leipzig oproepen bevatten voor de Joden die door de opgehitste menigte van Rusland worden mishandeld, en gepubliceerd is door de districtsgouverneur en de burgemeester van Leipzig samen met een groot aantal andere hooggeplaatste persoonlijkheden, waarin wordt opgeroepen tot publieke sympathie voor de opgejaagde Russische Joden en waarin in de meest ontroerende bewoordingen een oproep wordt gedaan om bijdragen te leveren, zonder dat het politiekantoor van Leipzig het heeft aangedurfd om deze heren een soortgelijke voorwaarde op te leggen als het aan mijn vrouw heeft gedaan.
Uit dit gedrag van de politie, in samenhang met het gedrag van het hoofdbureau, blijkt dat het in Duitsland zo ver is gekomen dat openbare inzamelingen en een beroep op medelijden met opgejaagde en geruïneerde mensen toegestaan is als het niet-Duitsers zijn, maar dat het verboden of op alle mogelijke manieren bemoeilijkt wordt, om inzamelingen te houden voor de ellendige familieleden van die kinderen van het land die een zogenaamd verlichte en welwillende regering en haar ondergeschikte autoriteiten hebben verdreven van vrouw en kind, van huis en haard, en beroofd van hun bestaan met koud bloed en koude berekening.
Ik begrijp nu wat het betekent om in een Duits-christelijke staat te leven en geregeerd te worden door harteloze autoriteiten, en ik zal ervoor zorgen dat dit “menselijke” gedrag van het politiekantoor en het hoofdbureau in Leipzig, dat zo’n typisch voorbeeld is van de christelijke houding en de uniforme toepassing van de wet, openbaar wordt gemaakt en op het juiste moment op de juiste plaats aan de orde wordt gesteld.
Tegelijkertijd verklaar ik hierbij dat als het politiekantoor volgens de aankondiging in het “Leipziger Tageblatt” de inzameling voor de families van uitgewezenen afhankelijk maakt van zijn voorafgaande toestemming, dit volgens de bewoordingen van §§ 103 en 104 van de Armenwet alleen kan slaan op openbare oproepen tot inzameling en op inzamelingen van huis tot huis. Geen enkele overheid kan echter inzamelingen bij gelijkgezinden, vrienden en kennissen voor het voormelde doel verbieden, noch mijn echtgenote verbieden dergelijke bijdragen te aanvaarden. Ik heb mijn vrouw hiervan op de hoogte gesteld en zie uit naar verdere stappen.
Een paar dagen nadat deze brief was verstuurd, kreeg mijn vrouw een waarschuwing om voorzichtig te zijn, ze zouden de volgende ochtend haar huis doorzoeken. Ze was bang en verstopte het kasboek in het keukenfornuis. Maar toen ze de volgende ochtend koffie zette, dacht ze niet meteen aan het verstopte boek, het vloog in brand en werd er half verbrand uitgehaald. Met de hulp van enkele kameraden uit Leipzig, de overgebleven brieven en postwisselafdrukken, lukte het haar om het kasboek te reconstrueren.