Rudolf Boehm
Aan het einde van een tijdperk
Hoofdstuk 22
Van de noodzaak en prioriteit van een ‘mentaliteitsverandering’, bij ons allen, is al sinds jaren sprake. We zeggen ongeveer hetzelfde wanneer we het hebben over de prioriteit van de problemen op het terrein van de ‘ideologie’; we leggen daarmee de nadruk op het maatschappelijk bewustzijn dat gehele klassen van de maatschappij overheerst, terwijl het woord ‘mentaliteit’ eerder op het individuele bewustzijn van enkelingen schijnt te wijzen.
De prioriteit van het ideologische vraagstuk lijkt nogal evident.
1. Indien we de grondslagen van onze samenleving willen veranderen langs democratische weg, door via de vorming van een meerderheid deze verandering af te dwingen, ligt het terrein van de actie noodzakelijk op het ideologische vlak.
2. Dit omdat er op dit ogenblik zelfs bij de massa een ‘mentaliteit’ heerst die geen uitweg wil of kan zien uit de tegenwoordige situatie en daardoor op zijn minst ertoe bijdraagt de bestaande toestand te handhaven.
3. De ideologische problemen bezitten ook een prioriteit indien we een hervorming van de economische basis van onze samenleving niet als een doel op zichzelf beschouwen en ons ook ervan bewust zijn dat door zo’n hervorming geenszins alle humane en maatschappelijke problemen vanzelf eveneens aan een oplossing toe zijn.
4. We stellen ook reeds impliciet de ideologische problemen prioritair wanneer we ons voornamelijk toeleggen op een activiteit die bestaat in het schrijven van artikelen, in het voeren van gesprekken en debatten enzovoort.
Nochtans is daarmee nog helemaal niet duidelijk waarin nu eigenlijk het ideologische probleem bestaat of de mentaliteitsverandering moet bestaan. Wélke mentaliteit moet eigenlijk veranderen, en wélke mentaliteit moet ervoor in de plaats komen? Soms spreekt men ook over een noodzakelijke ‘bewustwording’, soms ook ‘bewustzijnsverruiming’. Waarvan zou men zich bewust moeten worden, en in welke richting moet ons bewustzijn verruimd worden? Welke is eigenlijk de heersende ideologie die we zouden moeten bestrijden, en welke andere ‘ideologie’ moet in plaats ervan verspreiding vinden?
Ik weet wel dat men natuurlijk op deze vragen al lang verscheidene antwoorden heeft gegeven. Ik wil er niettemin nog eens op terugkomen omdat de bekende antwoorden blijkbaar nog niet ten volle doeltreffend zijn, in de letterlijke betekenis van dit woord: de heersende mentaliteit wordt er niet door getroffen, en nauwelijks geraakt, er wordt aan de heersende mentaliteit maar weinig veranderd.
Over het algemeen benadert men het ‘ideologieprobleem’ als volgt. Men hanteert een begrip van wat ‘ideologie’ überhaupt zou zijn en spreekt dan over ‘ideologieën’ alsof deze bestudeerd zouden kunnen worden in een nagenoeg eindeloze reeks van voorbeelden die allemaal onder bedoeld begrip of ‘concept’ zouden vallen. Maar in feite kunnen we in onze samenleving slechts de aanwezigheid van een heel kleine reeks van ‘ideologieën’ in de gebruikelijke betekenis van dit woord opsommen: het marxisme, het humanisme, het liberalisme, de godsdiensten, waarvan in onze streken alleen de christelijke in aanmerking komt, het fascisme. Van deze treden eigenlijk alleen het marxisme en het christendom op in de vorm van een uitgewerkt, samenhangend geheel van ‘ideeën’. Maar het marxisme, evenals het ‘humanisme’, kan ons hier minder interesseren voor zover we het willen hebben over ideologieën die het bestaande in zijn bestaan willen handhaven, hoewel we het overigens ook niet op voorhand als uitgemaakt beschouwen dat de marxistische ideologie geschikt is om de bestaande mentaliteit te doorbreken. Wat het reeds in de middeleeuwen uitgewerkte ideologische systeem van het christendom betreft, moeten we vaststellen dat het voor de feitelijke mentaliteit van hen die zich vandaag christenen (of ‘christendemocraten’) noemen, nauwelijks nog iets concreets betekent. Maar ook de beginselen van het liberalisme worden thans slechts door een kleine minderheid nadrukkelijk en met alle implicaties ervan beleden. En gelukkig blijft ook de verspreiding van fascistische ideologieën in onze streken op dit ogenblik marginaal. Onder die voorwaarden is het niet gemakkelijk op het ideologieprobleem of op de maatschappelijk heersende mentaliteit ook maar enige vat te krijgen. Wellicht zal men nu zeggen dat men toch in ieder geval een eenvoudig en duidelijk verschil kan maken tussen ‘conservatieve’ en ‘progressieve’ ideologieën. Ook daar ben ik nog niet zo zeker van. Wat heet conservatief, wat progressief? Conservatief heet behoudsgezind, progressief vooruitstrevend. Maar zal de progressieve iemand moeten zijn die ‘alles’ wil afschaffen en niets ‘behouden’? En zal niet ook de conservatieve slechts bepaalde dingen, die hij als absoluut onmisbaar beschouwt, willen behouden, en toch bepaalde ontwikkelingen bevorderen omdat hij die als een vooruitgang beschouwt? Het is nog de vraag wát men wil ‘behouden’ en in wélke richting ‘vooruitstreven’. We zitten met de onderscheiding tussen conservatieve en progressieve mentaliteit of ideologieën vooral in moeilijkheden sinds we geleerd hebben overal ‘evoluties’ en ‘ontwikkelingen’ aan het werk te zien. De conservatieve van vandaag wil niet zozeer vasthouden aan het ‘bestaande’ als wel een op gang zijnde ontwikkeling handhaven en bevorderen, en kan zich bijgevolg gemakkelijk als een progressieve voorstellen, omdat hij toch de vooruitgang in de richting van een bepaalde evolutie wenst. Het conservatisme is ‘dynamisch’ geworden. Aan de andere kant verschilt menige ‘progressieve’ in zijn opvattingen inderdaad weinig van zo’n conservatieve, voor zover ook hij slechts ‘vooruitstrevend’ is wat betreft de bevordering van een evolutie die reeds volop aan de gang is; indien hij zich echter verzet tegen een steeds verdergaande vooruitgang in een bepaalde richting omdat hij die evolutie als noodlottig beschouwt en liever wil afremmen, komt hij zelf gemakkelijk als de eigenlijk conservatieve over.
Dit alles kan ons zodanig in verwarring brengen dat we liever weer zouden willen afstappen van de bewering van een prioriteit van het ideologische en terugkeren naar de klassieke stelling van het marxisme over de prioriteit van het maatschappelijk zijn ten opzichte van het louter bewustzijn, en meer bepaald van de socio-economische ‘onderbouw’ ten opzichte van de ideologische ‘bovenbouw’. Welnu, deze stelling hebben Marx en Engels ontegensprekelijk verdedigd. Maar als we nog eens even willen studeren en ons daarbij niet beperken tot het aanhalen, voor de zoveelste keer, van Marx’ bekende uitspraak daarover in het Voorwoord van de Bijdrage tot een kritiek van de politieke economie, dan kunnen we een ontdekking doen. En deze ontdekking kan ons aanleiding even tot twijfels erover of we eigenlijk bedoelde stelling goed hebben begrepen, en ze kan ons wellicht ook een vingerwijzing geven naar een nieuw antwoord op het probleem van de heersende ideologie zoals we dat hierboven hebben gesteld.
Men is geneigd uit de marxistische stelling betreffende de prioriteit van het ‘materiële’ ten opzichte van het ‘ideologische’ de conclusie te trekken: laten we het ideologische maar rusten en laten we alle krachten inspannen om de economische basisproblemen aan te pakken en op te lossen. Maar daarvan moet nu ongetwijfeld werk gemaakt worden. En hoe gaan we te werk? Wat is eigenlijk werk? Daarover vindt men bij Marx, en wel in het eerste deel van Das Kapital, een merkwaardige uitspraak, namelijk over ‘arbeid, in de vorm waarin ze uitsluitend eigen is aan de mens’: ‘Een spin verricht handelingen die op die van een wever lijken, en een bij maakt bij het bouwen van haar wassen cellen menig menselijke architect beschaamd. Maar wat bij voorbaat de slechtste architect van de beste bij onderscheidt, is dat hij de cel in zijn hoofd gebouwd heeft, voordat hij ze van was bouwt. Op het einde van het arbeidsproces wordt een resultaat bereikt dat bij het begin reeds in de voorstelling van de arbeider en dus reeds ideëel aanwezig was. Niet dat hij uitsluitend een vormverandering in het natuurlijke tot stand brengt; hij realiseert in het natuurlijke tegelijk zijn doel, dat hij kent en dat de aard en de wijze van zijn handelen wetmatig bepaalt...’ (mijn cursivering).
Marx, en wel de ‘rijpe’ Marx, kent dus wel degelijk, en bepaald in het arbeidsproces, aan de ‘voorstelling’, aan het ‘ideële’, aan de ‘kennis’, aan het ‘bewustzijn’, een beslissende prioriteit toe. Wel gaat het hierbij juist om een doelbewustzijn dat gericht is op iets dat in de werkelijkheid, door werk, te realiseren valt.
Dan zou wellicht de marxiaanse stelling over de slechts secundaire betekenis van het bewustzijn in haar draagwijdte moeten worden beperkt en slechts betrokken dienen te worden op een specifiek ‘ideologisch’ bewustzijn? Is werkelijk voor Marx élk bewustzijn ideologisch, of wordt dat door de aangehaalde uitspraak juist tegengesproken?
Ik meen dat Marx inderdaad onder ‘ideologisch’ bewustzijn niet zomaar ‘bewustzijn’, maar een bepaalde bewustzijnsvorm heeft verstaan. Een duidelijke aanwijzing van wat voor hem eigenlijk ‘ideologisch’ bewustzijn is, kan men vinden in een belangrijke passage van zijn en Engels’ Duitse ideologie, die ten slotte het ideologieprobleem tot eigenlijk thema heeft. Marx en Engels hebben het hier over een ‘theorie van de ware eigendom’, waarin ‘wat tot nu toe werkelijke privé-eigendom was, als loutere schijn opgevat wordt, daarentegen een daaruit door middel van abstractie afgeleide voorstelling (van eigendom) als de waarheid en werkelijkheid achter deze schijn’; een theorie ‘die bijgevolg door en door ideologisch is’. Zo’n ideologische beschouwingswijze, gaan ze voort, is typisch Duits. Want ‘de Duitsers houden met een geweldig zelfbewustzijn de andere volken een droomrijk in de lucht voor, het rijk van het “wezen des mensen”, als ware het de voltooiing en het einddoel van de gehele wereldgeschiedenis; op elk terrein beschouwen ze hun dromerijen als de slotsom van de daden van de andere naties, en omdat ze steeds maar bij deze daden konden toekijken en toegeven, menen ze geroepen te zijn om over de hele wereld recht te spreken en laten ze de hele geschiedenis in Duitsland haar einddoel bereiken.’
Op het eerste gezicht komt men in de verleiding te denken dat dus het ideologische bewustzijn (dat bij de Duitsers domineert) door niets anders bepaald is dan door een geloof in de ‘prioriteit’ van de rol van het bewustzijn zelf. Maar bij nader inzien gaat het er integendeel om dat het ideologische bewustzijn de bewustwording als het einddoel van de werkelijke geschiedenis, en dus deze slechts als een middel en weg beschouwt om tot zo’n bewustwording te komen.
Dan kunnen we tot het besluit komen: ideologisch, ‘verkeerd’ bewustzijn is voor Marx en Engels dát bewustzijn dat zichzelf de ‘prioriteit’ van een einddoel toekent, en een ‘echt’, niet-ideologisch bewustzijn is datgene wat zichzelf begrijpt als een middel in dienst van de verwezenlijking van menselijke doelstellingen door werkzaamheid in de werkelijkheid. En dan draait zich in feite alles om: een ‘reëel’, niet-ideologisch bewustzijn moet juist voorafgaan om aan menselijke werkzaamheden een doelstelling te geven, en bezit dus een prioriteit; een ‘verkeerd’, ideologisch bewustzijn is datgene wat de werkzaamheid van de mensen steeds maar achterna loopt.
Als we ons deze beschouwingen eigen maken, kunnen we al zoveel zeggen. Waarover we het moeten hebben, is niet de strijd tegen bepaalde ‘ideologieën’, niet de strijd ónder bepaalde ‘ideologieën’, niet de strijd voor een of andere ‘nieuwe ideologie’, ook niet de ‘marxistische ideologie’. Het gaat inderdaad om niets anders dan om de strijd tegen dé ideologie, hét ideologisch bewustzijn, voor een doelbewust, op een werkzaamheid gericht bewustzijn.
Dat lijkt nu wel op het eerste gezicht opnieuw nogal abstract. Totdat we beseffen dat wat Marx en Engels als (in hun ogen typisch Duitse) ideologie hebben beschreven, inderdaad de overheersende bewustzijnsvorm in onze samenleving is die het bestaande in stand houdt.
Overal heerst er thans een mentaliteit die erin bestaat, indien men ook maar naar iets zoekt, vooral te trachten informatie op te doen, te verspreiden en te verwerken, zich over alles en nog wat een ‘idee’ en ‘een oordeel’ te vormen. Over alles en nog wat: want de informatie wordt geenszins (alleen) gezocht in verband met bepaalde doelstellingen om van een of ander werk te maken, maar alsof ze een doel op zichzelf was. Men ziet zelfs geen andere doelstelling dan deze, zich aan te passen aan de toestanden en ontwikkelingen waarover men informatie heeft opgedaan; met andere woorden: omdat men die informatie heeft opgedaan, is eigenlijk reeds alles gedaan wat te doen valt, want het louter kennis nemen is in feite al de voltrokken aanpassing. Wel verwacht men van het opdoen, verspreiden en verwerken van informatie soms ook nog alle soorten mirakels: alsof het eigenlijk nagenoeg voldoende zou zijn over bepaalde wantoestanden informatie te verspreiden, om die wantoestanden op te heffen (‘in’ en ‘door’ het bewustzijn). De bewustzijns-‘activiteit’ die op die manier intellectuelen ontwikkelen, verschilt in feite nauwelijks van het ‘passieve’ bewustzijn en een massa die slechts kennis neemt van wat er gebeurt en het ondergaat.
Alles wat met ‘informatica’ te maken heeft, ontwikkelt zich als een van de belangrijkste toekomsttechnologieën van onze tijd. De economie gaat kapot, de staat failliet, maar de ‘verantwoordelijken’ zijn over deze stand van zaken dankzij hun computers hoogst nauwkeurig geïnformeerd. Men weet zijn producten niet meer te verkopen en aan de arbeiders hun loon uit te betalen, maar men vervolgt de productie met behulp van robots. Lucht, water en aarde worden in toenemende, maar door elektronische meetinstrumenten precies geregistreerde mate vervuild. Honger, schaarste, oorlog en geweld teisteren de wereld, maar we zijn over alles door de media goed geïnformeerd. Men kijkt natuurlijk op de televisie niet alleen naar nieuwsberichten en reportages, interviews en debatten, maar zelfs kunstwerken en films lijken voornamelijk bekeken en boeken en tijdschriften gelezen te worden om geïnformeerd te blijven over de laatste ontwikkelingen op de desbetreffende gebieden van de cultuur.
Politiek, voornamelijk, maar geenszins alleen de economische politiek, wordt bij een dergelijke mentaliteit in toenemende mate tot een soort gewone boekhouding herleid. De minister van Economische Zaken stelt vast dat een bepaalde onderneming in financiële moeilijkheden verkeert en schrijft het vereiste bedrag uit de overheidsmiddelen over. De minister van Financiën stelt een deficit vast en tekent dat aan in de vorm van het aangaan van een lening. De eerste minister stelt vast dat het economische systeem niet meer voldoende oplevert om in de behoeften van de mensen te voorzien en verspreidt die informatie door officieel een loonmatiging af te kondigen. Dat soort louter doorspelen van een informatie heet dan vandaag een ‘maatregel’.
Maar de eigenlijk dominerende bewustzijnsvorm van onze tijd is die van het wetenschappelijk bewustzijn. De belangrijkste en meest uitgebreide informatie wordt bij en door de moderne wetenschap opgedaan. Van jongs af worden onze kinderen ingewijd in de informatie die ze te bieden heeft, dáárin vooral bestaat hun ‘vorming’; en de wetenschap is de bewustzijnsvorm die bij een ieder, van welke ‘ideologische strekking’ ook, in het hoogste aanzien staat: op dat punt is men het zelfs eens tussen Oost en West, hoewel nog niet helemaal tussen Noord en Zuid. Geleid door haar objectiviteitsbeginsel geeft de wetenschap ons allen het voorbeeld van wat het zoeken naar kennis om de kennis betekent; en het boeken van vooruitgang op deze weg wordt terecht als het summum en bijna het einddoel van onze beschaving gezien; en van deze vooruitgang vooral verwachten we mirakels, ondanks al hetgeen we in werkelijkheid kunnen zien van de werkelijke resultaten van deze vooruitgang.
Een van de laatste verhalen van Dostojevski, De droom van een belachelijke mens, eindigt met wat de auteur ‘dé waarheid’ noemt: ‘De kennis van het leven staat hoger dan het leven, de kennis van de wetten van het geluk hoger dan het geluk – dát is de opvatting waartegen men zich moet verzetten...’
Dit is wellicht het gehele probleem van de ideologie.