Rudolf Boehm
Aan het einde van een tijdperk
Hoofdstuk 30


Behoud van de koopkracht – volledige tewerkstelling – zinvol werk?

Steeds duidelijker staan voor de massa van de mensen drie sociale eisen op de voorgrond: behoud van de koopkracht – volledige tewerkstelling – zinvol werk. Niets kan inderdaad redelijker schijnen dan deze drie eisen, althans op het eerste gezicht. Behoud van de koopkracht: de eis is de uitdrukking van een protest tegen een economisch systeem dat de enige doelstelling van elke economie, namelijk in de behoeften van de mensen te voorzien, niet meer waarmaakt en zelfs openlijk negeert. Volledige tewerkstelling is de eis die protesteert tegen een economisch systeem dat het bevredigen van de behoeften van de mensen, ten minste boven het peil van een bestaansminimum, afhankelijk stelt van het verrichten van loonarbeid, maar tegelijk niet in staat is om voldoende werkgelegenheid te verschaffen. De eis van zinvol werk houdt een protest in tegen een tewerkstellingspolitiek die zou neerkomen op een soort Arbeidsdienst, op het doen werken om te werken zonder enige zin, in plaats van werk te maken van dingen die voor de individuen en voor de maatschappij nodig en wenselijk zijn.

Nochtans moeten we die eisen ook kritisch bekijken, en dit zowel met betrekking tot het adres waar naartoe ze gericht worden als met betrekking tot hun vorm en uiteindelijk ook met betrekking tot hun inhoud.

Nog steeds heeft men het niet opgegeven de aangehaalde eisen te richten tot de beheerders van het heersende economische systeem. Alsof niet juist door de wereldwijde economische crisis bewezen was dat dit economische systeem gewoon niet – of niet langer, of op den duur niet – in staat is om bedoelde eisen te vervullen. De koopkracht handhaven zou betekenen: de ondernemingen van ‘zuurstof’ beroven en doen stikken. Een volledige tewerkstelling zou ten hoogste mogelijk zijn indien de totale uitgekeerde loonsom daarbij niet toeneemt, dus enkel op basis van een massale inlevering van de kant van de tot nu toe nog tewerkgestelden. Beide feiten samen genomen zijn reeds voldoende om aan te tonen dat het heersende economische systeem steeds minder in staat is om zinvol werk te leveren.

Als men bedoelde eisen richt aan het adres van het kapitalisme, kent men dit systeem een macht toe die het gewoon niet bezit. Het geloof in die macht kan er alleen toe dienen dit systeem te bevestigen en te bestendigen. Inderdaad, men blijft nog steeds geloven dat het systeem in staat is om de koopkracht te vrijwaren en zelfs te verhogen, volledige tewerkstelling en ook zinvol werk te verschaffen. Men schijnt te denken dat het alleen maar zou liggen aan een gemis van goede wil aan de kant van de beheerders van het systeem. Alsof het enkel van de goede wil van sommigen zou afhangen om van het kapitalisme het leukste van alle mogelijke economische systemen te maken. Zelfs velen die zichzelf marxisten noemen schijnen de basisles van Marx en Engels nooit geleerd te hebben: dat het niet de kapitalisten zijn die het kapitalisme maken, maar dat het kapitalisme kapitalisten maakt, althans voor zo lang het die nodig heeft; dat dit systeem zijn eigen economische wetmatigheid bezit, waaraan geen enkele kapitalist of beheerder van het systeem met de beste of met de slechtste wil iets kan veranderen. Er is een moreel probleem verbonden met het kapitalisme. Maar het kernprobleem is economisch. Bovendien, de ‘goede wil’ die men van de beheerders van het systeem schijnt te willen eisen, zou eigenlijk neerkomen op hun bereidheid om het systeem nog meer te ruïneren – dát systeem waarvan men tegelijk alles blijft verwachten.

Men formuleert de genoemde drie verzuchtingen in de vorm van eisen. Om te beginnen is het vaak niet duidelijk wát men nu eigenlijk eist: de vervulling van die eisen, of slechts een belofte of de goede wil om ze te vervullen? Maar vooral: een eis is een wens die op die manier tot uitdrukking gebracht wordt dat de vervulling ervan tot voorwaarde gesteld wordt voor het eigen ingaan op een of ander. Maar het is ook niet duidelijk wát men, in zijn eigen gedragingen, wil laten afhangen van de vervulling van bedoelde eisen. De bereidheid om niet over te gaan tot een algemene staking? Verbonden met betogingen waarbij men spandoeken zal meedragen waarop dezelfde eisen nog eens staan? Welnu, iedere staking moet het systeem – waarvan men juist nog steeds alles lijkt te verwachten – nog meer ontwrichten. Neen, indien die eisen door het systeem niet vervuld kunnen worden – en dat wordt ons nu reeds door alle feiten en van alle kanten bevestigd – dan is niets minder vereist dan een echte omverwerping van dat systeem. Zo’n revolutie heeft echter op zichzelf niets met straatgeweld te maken en komt ook niet tot stand door de beheerders van het systeem te vervangen door anderen met meer goede wil; ze moet bestaan in een werkelijke omwenteling van ons economisch systeem dat de behoeften van de mensen slechts in aanmerking neemt voor zover hun exploitatie kan dienen voor de ontwikkeling van het economische systeem zelf, in plaats van omgekeerd de economie in de dienst te stellen van het bevredigen van de behoeften van de mensen.

Maar uiteindelijk dienen ook met betrekking tot de inhoud van de genoemde drie eisen enkele kritische opmerkingen gemaakt te worden. Wat het behoud van de koopkracht betreft: koopkracht is de uitdrukking van hetgeen een economisch systeem uiteindelijk voor de massa van de mensen moet opleveren, in de vorm van geld. Als men echter enkel aan het geld denkt, blijft men wellicht al te zeer denken in termen van de kapitalistische economie, die een geldeconomie is. Waarop het eigenlijk aankomt, is toch dat de mensen in staat worden gesteld om in hun behoeften te voorzien. Koopkracht dient veelal slechts ertoe de producten en diensten te kunnen aanschaffen die ons productiesysteem aanbiedt. Moeten we ons erbij blijven neerleggen van het kapitalisme die producten en diensten te kopen die het ons wil opdringen? Aan de andere kant zijn in ons bestel vele goede, werkelijk nuttige, bruikbare en duurzame producten met geen geld, of slechts voor ontzettend veel geld, te koop. Ook kan niemand met behulp van koopkracht ontsnappen aan de vervuiling en verloedering van ons leefmilieu. Het probleem van de koopkracht is voor een groot deel eigenlijk het probleem van wat met behulp van koopkracht verkregen kan worden, en ernaast staat het probleem van menselijke behoeften die op geen manier met behulp van koopkracht bevredigd kunnen worden. Ten slotte zou het zelfs in ons belang kunnen zijn onze behoeften te kunnen bevredigen zonder daarvoor op al te veel koopkracht aangewezen te zijn.

Wat de volledige tewerkstelling betreft: op de eerste plaats valt hier te bekritiseren dat het probleem van de tewerkstelling afzonderlijk naast de twee andere (behoud van de koopkracht en zinvol werk) gesteld wordt. Het probleem van de werkloosheid is toch zelf voornamelijk een probleem van brutaal koopkrachtverlies. En wie naast zinvol werk tegelijk volledige tewerkstelling eist, komt daarmee eigenlijk ook op voor zinledig werk, indien het maar werk is (en niettemin, natuurlijk, liefst goed betaald wordt). Is het werkelijk wenselijk dat gezorgd (en betaald) zou worden voor zinledig werk, dat wil zeggen werk dat noch voor de individuen, noch voor de maatschappij iets nuttigs en wenselijks oplevert en wellicht integendeel onze samenleving niets dan schade berokkent? In dit verband wordt er vaak op gewezen dat werkloosheid voor de betrokkenen niet slechts een economisch, maar eveneens een psychologisch probleem vormt; sommigen grijpen zelfs terug naar de burgerlijke mythe die beweert dat ‘de mens’ in ‘het werk’ ‘zichzelf verwezenlijkt’ (steunende op het feit dat tenminste de jonge, 26 jaar oude Marx ook nog dweepte met die mythe). En juist dit wordt dan de aanleiding om werk te eisen tegen elke prijs, werk om de tewerkstelling, werk om te werken, in feite zinledig werk. De psychologische problemen van de werklozen moeten zeker au sérieux genomen worden. Ze hebben vermoedelijk zelfs zeer diepe wortels. Maar ze wortelen wellicht in feite in heel andere problemen dan de werkloosheid op zichzelf. Veelal wordt de werkloze door zijn omgeving daadwerkelijk geminacht. Is echter die minachting niet juist de uitdrukking van een mentaliteit die zich vastklampt aan het ideaal van zinledig werk, namelijk van het werken om te werken? De werkloze dreigt het slachtoffer te worden van louter verveling; in zijn verveling is hij bereid om elk werk, ook het meest zinloze, te aanvaarden, en hij vergeet hoe vervelend juist zinledig werk kan zijn. Door het missen van het contact met de collega’s op fabriek of op kantoor voelt de werkloze zich geïsoleerd van de gemeenschap. Maar is dit niet op de eerste plaats een teken van het feit dat we ons zo ver verwijderd hebben van een werkelijk gemeenschapsleven dat dit enkel nog kunstmatig gehandhaafd wordt door instellingen als fabrieken en kantoren? We kunnen er niet omheen ons af te vragen of de psychologische problemen van de werklozen niet grotendeels voortvloeien uit een systeembestendigende mentaliteit.

Eigenlijk zoekt de werkloze echter werk, tegen elke prijs, omdat hij hoopt dat het zinvol werk zal zijn, dat het tenminste die zin zal hebben hem een loon op te leveren waarmee hij in zijn behoeften zal kunnen voorzien.

Zelfs ten aanzien van de eis van zinvol werk is een kritische opmerking nodig. Want zinvol werk is eigenlijk niets wat men kan ‘eisen’ of wat men zou kunnen ‘creëren’. Er is zinvol werk (te doen) voor zover het beantwoordt aan bestaande menselijke behoeften en daarmee verbonden belangen, waarvan de bevrediging of de behartiging noodzakelijk of wenselijk is. Zinvol werk ‘creëren’ zou er in feite op moeten neerkomen menselijke behoeften en belangen uit te vinden en zelf kunstmatig te ‘creëren’, iets dat juist het heersende economische systeem onophoudelijk tracht te doen. Serieus opgevat kan de eis van zinvol werk enkel de eis zijn om daadwerkelijk werk te maken van het bevredigen van werkelijk bestaande en tegenwoordig verwaarloosde menselijke behoeften en van het doorzetten van werkelijk met deze behoeften verbonden maatschappelijke belangen. Om dit werk zinvol te maken is overigens ook vereist dat het goed gedaan wordt, op een werkelijk doeltreffende manier (wat onder meer een daarvoor geschikte kennis veronderstelt); en dat resultaten niet steeds opnieuw teniet worden gedaan door andere bedrijvigheden met het tegenovergestelde resultaat. Het lijkt me duidelijk dat we de eis van zinvol werk eigenlijk slechts tot ons zelf kunnen richten.