Rudolf Boehm
Aan het einde van een tijdperk
Hoofdstuk 31
Ik heb waarachtig genoeg bezwaren tegen het ‘socialistische alternatief’, voorgesteld door Norbert de Batselier (De Morgen, 7 mei 1982). Om te beginnen sta ik een beetje verbaasd tegenover een plan voor een socialistisch alternatief dat voornamelijk bestaat in het voorstel de economie te herschikken volgens een uit te werken plan voor een socialistisch alternatief. Goed, De Batselier duidt toch een aantal krachtlijnen van het ontworpen plan aan. Bijvoorbeeld ‘de werkgelegenheidscheppende investeringen moeten opnieuw op gang gebracht worden’. Alsof investeringen niet slechts rendabel waren op voorwaarde dat ze de werkgelegenheid verminderen. Met onrendabele investeringen zal men echter de fameuze miljarden die men ‘haalt waar ze zitten’ vlug opgebruiken.
Waarvoor wil De Batselier nu investeren? ‘Concreet denken wij vooral aan hoogtechnologische producties zoals telecommunicatie, chips, biotechnologie, technologie inzake leefmilieu, gezondheidszorg of collectieve uitrustingen enzovoort.’ ‘Tevens (!) moet dit industriële beleid allereerst uitgaan van de bestaande en toekomstige behoeften van onze eigen bevolking.’ Wel, wat hebben ‘telecommunicatie, chips en biotechnologie’ te maken met ‘de bestaande en toekomstige behoeften van onze eigen bevolking’? Wat ‘technologie inzake leefmilieu’ oplevert, is voornamelijk vervuiling. ‘Gezondheidszorg of collectieve uitrustingen’ zijn wenselijk, maar in de vorm van ‘hoogtechnologische producties’ gaan ze onfeilbaar aan ‘de bestaande en toekomstige behoeften van onze eigen bevolking’ voorbij.
Dus, ik ben het met De Batselier niet eens. Maar ik begrijp hem. Want hier staat stelling tegenover stelling. E. Corijn daarentegen, in zijn stellingname (De Morgen, 14 mei 1982) ten opzichte van De Batselier, begrijp ik niet meer. Aan de ene kant zegt hij: ‘In een werkelijk socialistisch alternatief moet men durven zeggen dat de macht van de banken en de holdings gebroken moet worden. En dat kan alleen door ze onder arbeiderscontrole te nationaliseren. Men moet de sleutelsectoren van de industrie en de distributie uit de handen van de privégroepen halen.’ Maar aan de andere kant stelt hij ‘duidelijk dat Brezjnev niks met socialisme te maken heeft’.
Maar wat verdedigt en vertegenwoordigt kameraad Brezjnev anders dan precies Corijns ‘werkelijk socialistisch alternatief’? Wellicht komt volgens Corijn alles aan op één punt: de ‘arbeiderscontrole’. Ongetwijfeld mist hij die in het Sovjetsysteem. Maar een van de meest elementaire ervaringen die men in de Sovjet-Unie en ook elders heeft moeten opdoen, is dat een arbeider die tot controleur gemaakt wordt ipso facto ophoudt een arbeider te zijn; hoe zou het, historisch-materialistisch bekeken, ook anders kunnen?
Corijn zelf zegt niet dat ‘alles’ aankomt op die arbeiderscontrole. Daarentegen gaat hij voort na de noodzaak van nationaliseringen beklemtoond te hebben: ‘Hoewel alles dan natuurlijk nog afhangt van de politieke keuzen waarvoor deze genationaliseerde sectoren worden ingezet’ (mijn cursivering).
Ja maar, in godsnaam, indien ‘alles’ ‘natuurlijk’ nog daarvan afhangt, waarom heeft Corijn het dan niet over die ‘politieke keuzen’ die overigens in de eerste plaats ook economische moeten zijn? De Batselier hééft het tenminste daarover.
Corijn heeft het over een ‘illusie’ van De Batselier. We zouden kunnen spreken over een illusie van Corijn.
Hij hoopt op ‘een mobilisatie van de werkende bevolking’, op ‘een strijdbare eenheidsdynamiek binnen de werkende klasse’, ‘een herschikking van de arbeidersbeweging’, ‘een nieuwe politieke meerderheid’ (hij beseft natuurlijk dat zonder iets dergelijks ook zijn nationalisatieplannen ‘illusie’ blijven).
Maar dé grote illusie is te menen dat men ooit zo’n meerderheid tot stand zou kunnen brengen door plannen van nationalisatie en... planeconomie naar voren te schuiven. De verkiezingsuitslagen liegen er niet om. Het volk, dat geen loutere ‘bevolking’ is, weet maar al te goed dat ‘alles dan natuurlijk nog afhangt van de politieke keuzen’...