Rudolf Boehm
Aan het einde van een tijdperk
Hoofdstuk 5


De wereldproblemen en de verantwoordelijkheid van de wetenschap voor de politieke economie

De vraag

Al sedert eeuwen stelt het mensdom – een tot op heden nog groeiend deel van het mensdom – voor de oplossing van bijna al zijn problemen steeds meer zijn hoop op de wetenschap en de toepassing van het door de wetenschap verworven weten. (Ik zeg voorlopig gewoon ‘de’ wetenschap, zonder nadere bepaling. Ik verzwijg vroegere perioden waarin die hoop wegebde of een revolutionair ongeduld opkwam.)

Was, is en blijft deze hoop gefundeerd?

De wetenschap – dat is voornamelijk de natuurwetenschap – heeft zich, door deze hoop gedragen, in de loop der eeuwen (van de zeventiende tot de negentiende eeuw) in steeds snellere progressie geweldig ontwikkeld en omstreeks de laatste eeuwwisseling een hoogtepunt bereikt; men kon op grond van haar weten onbetwistbaar imponerende, ja fantastische problemen oplossen. Vergeleken met de vooruitgang van de wetenschap en haar toepassingen bleven echter stand en toestand van de wereldproblemen van het mensdom tot heden toe haast onveranderd. Erger nog: de zich ontwikkelende wereldproblemen namen toe, welke toeneming reeds sedert meer dan honderd jaar is voorspeld door eenvoudige, individuele denkers en die thans ook reeds objectief berekenbaar is en werd berekend. Hier staat tegenover het voortdurend afnemen van het uitzicht en de hoop dat de mogelijkheden en de middelen die de wetenschap heeft ontsloten of kan ontsluiten, voor de overwinning van de wereldproblemen zullen zorgen. De afstand groeit tussen de zich ontwikkelende problemen en de voorstelling die men zich kan maken van de mogelijkheid dat de wetenschap er meester over wordt. Ik verwijs – in plaats van naar Fichte, Marx, Nietzsche, Husserl of Heidegger – naar Ehrlich, Population, Resources, Environment (San Francisco 1970); Forester, World Dynamics (Cambridge, Mass., 1971); en Meadows e.a., The Limits to Growtb (New York 1972), het zogenaamde rapport van de Club van Rome. Volgens dit laatste is de relatief gunstigste ontwikkeling die vooraf te berekenen valt met betrekking tot de wereldbevolking, de voedselsituatie in de wereld, de industriële productie, de grondstoffenvoorraden en de milieuvervuiling: haar beëindiging, een spoedige stabilisering namelijk van de status quo (ongeveer in de jaren negentig), met andere woorden: het afzien van een oplossing voor de wereldproblemen, zoals ze zich thans respectievelijk omstreeks 1990 voordoen. Hoe scherper de ontwikkeling in een of meer der genoemde opzichten voortschrijdt, hoe onvermijdelijker en sneller dit tot catastrofen (ook) op andere gebieden moet voeren. (Ik ga niet in op de vraag of de vooropzettingen van deze berekeningen juist zijn.[4] Ik betwijfel het. Maar het feit zelf dat met de middelen van de wetenschap blijkbaar niets anders valt te voorspellen, schijnt juist kenmerkend te zijn.)

Ik stel de vraag: Wat is de oorzaak van de groeiende afstand tussen de ontwikkeling der wereldproblemen en de toereikendheid van de mogelijkheden die de wetenschap biedt om er meester over te worden?

De antwoorden

Op deze vraag kunnen drie, en misschien inderdaad slechts drie antwoorden gegeven worden.

1. De wetenschap is principieel heel goed in staat een weten aan de hand te doen dat bij toepassing de overwinning van de wereldproblemen mogelijk zou maken; ondertussen is ze tegenover de ontwikkeling van de wereldproblemen inderdaad – enigszins – achterop geraakt. De wetenschap heeft een achterstand, maar ze is op de goede weg, ze heeft een achterstand in te halen, maar anders niets.

Een typisch voorbeeld in dit verband vormt de milieuvervuiling. De wetenschap, zegt men, is nog maar pas begonnen zich over deze problemen (in het bijzonder bijvoorbeeld het probleem van de radioactiviteit bij massaproductie van kernenergie) te buigen; in hoofdzaak komt deze opvatting tot uitdrukking in aankondigingen en in aansporingen om toekomstige, verdere vorderingen van de wetenschap en haar toepassingen af te wachten.

Dit antwoord wordt voornamelijk gegeven door conservatieve regeringen en door wetenschapstheoretici uit Rusland, via Duitsland tot Amerika. In overeenstemming met deze uitweg zoekt men zijn heil in verdere en nog sterkere aanmoediging van het wetenschappelijk onderzoek en van de technologische ontwikkeling, vooral financieel.

2. De wetenschap is niet alleen in staat om het nodige weten te verkrijgen, dat bij toepassing de overwinning van de wereldproblemen mogelijk zou maken, maar de wetenschap heeft dit weten ook reeds verregaand uitgewerkt; ondertussen ontbreekt het – het zij uit onbekwaamheid of uit slechte wil – aan vastberaden en rationele toepassing van het verworven weten van de kant van de politieke economie (in de ruimste, de politiek insluitende betekenis van het woord: de strategie van het economisch beheer over het prestatievermogen van de volkeren) en bijgevolg reeds op het niveau van de technologie. De wetenschap is op de goede weg en ver genoeg gevorderd, maar ze wordt niet goed gebruikt en zelfs misbruikt.

Enkele typische voorbeelden in dit verband zijn de volgende. De ‘pil’ bestaat reeds sedert meer dan tien jaar, maar ze heeft tot op heden aan de groei van de wereldbevolking niets veranderd. Er is ten dele overproductie van voedingsmiddelen, de levensmiddelenproductie zou in de onmiddellijke toekomst door middel van wetenschappelijk reeds uitgewerkte methoden tot een veelvoud verhoogd kunnen worden, maar er ontbreken investeringsmiddelen om de toepassing van deze methoden te realiseren. De energiewinning van de aarde zou nu reeds verregaand op atoomenergie kunnen overschakelen en zulke belangrijke grondstoffen als aardolie zouden gespaard kunnen worden,[5] maar men maakt liever atoombommen.

Dit antwoord wordt voornamelijk gegeven door progressieve maatschappijcritici en door mensen uit de wetenschappelijke praxis. In overeenstemming met deze uitweg wordt baat gezocht in sociale revoluties of radicale sociale hervormingen.

3. Het soort wetenschap dat zich de laatste drie-, vierhonderd jaar heeft ontwikkeld, en de toepassing van het door deze wetenschap verworven weten, zijn principieel niet in staat om de zich nu ontwikkelende wereldproblemen meester te worden. De wetenschap bevindt zich op een doodlopend spoor, en met haar de mensheid, die er nog steeds haar hoop op stelt. Om van dit weten gebruik te maken, bestaat er geen betere, vastberadener en rationeler politieke economie dan de thans heersende.

De volgende typische voorbeelden mogen dit antwoord illustreren. Men zou de landbouweconomie van Indonesië met relatief geringe middelen in een staat van veel hogere productiviteit kunnen brengen; toch zou dat zo’n groei van de werkeloosheid in Indonesië tot gevolg hebben, dat de mensen nog minder eten zouden kunnen kopen; men zou dus arbeidsplaatsen moeten scheppen door het oprichten van industrieën; nota bene – om de mensen in de gelegenheid te stellen geld voor hun eten te verdienen, niet om iets te produceren waaraan een behoefte zou bestaan – bij mensen die in staat zouden zijn om producten van deze industrie te kopen. De Ehrlichs houden sceptische beschouwingen over de nog beschikbare energiebronnen der aarde; ze merken op dat er in ieder geval nog ongebruikte waterenergie is, maar dan in landen waar de industrie ontbreekt om ze te gebruiken; eerst gaat het om gebrek aan energie voor de industrie, plotseling om gebrek aan industrie om de energie te ‘benutten’. Enerzijds geeft de dreigende voedselschaarste van de wereld voldoende aanleiding om geld voor de ontwikkeling van de landbouwwetenschap te eisen en ook toe te staan, terwijl ondertussen de ontwikkelingshulp van de industrielanden van 0,78 % van hun bruto nationaal product in het jaar 1968 (toen men beloofde naar 1 % te streven) tot 0,74 % in het jaar 1970 gedaald is – zodat de zo nuttige ontwikkeling van de landbouweconomie tot een louter spelletje is gedegradeerd; anderzijds eist men van de industrielanden voor de ontwikkelingslanden investeringsmiddelen, die geaccumuleerd moeten worden, en ziet men toch in de politieke economie van de kapitaalaccumulatie de oorzaak voor de uitblijvende ontwikkelingshulp.

Dit zeer pessimistische antwoord wordt gegeven door een paar filosofen.

In overeenstemming met deze uitweg wordt baat gezocht in het beëindigen van de ontwikkeling (die doel- en zinloze ontvouwing van mogelijkheden is) van wetenschap, technologie en economie, in het inoefenen van een praktisch weten en in de vastberadenheid tot probleemoplossingen op korte termijn.

Inleiding tot de discussie

In het volgende zullen het voor en tegen van de drie antwoorden worden afgewogen. Mijn uitdrukkelijk doel is aan te tonen wat het derde antwoord onontwijkbaar maakt: de wetenschap is principieel onbekwaam om een weten te verschaffen dat de wereldproblemen meester kan worden; het is niet zo dat ze hiertoe principieel in staat zou zijn, maar alleen voor het ogenblik achterop is geraakt of slecht is toegepast. De klemtoon van de uiteenzetting zal daarbij echter niet overal gelijk liggen, maar vallen op het aantonen van datgene wat voor en tegen het tweede antwoord spreekt.

Want voor het tweede antwoord spreekt veel meer dan voor het eerste. Wat het eerste antwoord tegenspreekt, schijnt onmiddellijk vooral voor het tweede antwoord te pleiten; en alleen wat tegen het tweede antwoord spreekt, geeft ook aan wat tegen het eerste antwoord spreekt, de principiële betekenis die het eerste antwoord van zijn grond berooft.

Tegen het derde antwoord pleit wat voor het eerste of tweede spreekt. Voor het derde antwoord spreekt wat tegen het eerste en tegen het tweede aangevoerd wordt.

Opmerking bij de filosofische logica. – Ik gaf openlijk mijn doel te kennen, mijn strekking, en geef dus een tendentiële oriëntering toe.

Ik wil een extreme stelling funderen: de stelling van de onbekwaamheid van de wetenschap om een weten te verschaffen dat de wereldproblemen meester wordt. Overeenkomstig haar extremisme zou ze ook zeer moeilijk streng te bewijzen zijn.

Ik meen echter: wat zich in de filosofie als bewering voordoet, heeft eerder het karakter van de vraag, of misschien preciezer: een bewering betreffende wat de vraag is. Voor het stellen van een vraag of voor beweringen betreffende vragen gelden echter andere funderingsregels dan voor beweringen in een andere zin. Een probleemstelling of de bewering dat iets de vraag is, wordt gefundeerd – ‘gemotiveerd’ – door twee instanties: door voldoende zakelijke aanleiding om datgene waarop de vraag slaat als mogelijkheid te beschouwen (in zover min of meer gelijkend op de bewijsvoering voor andere beweringen) – en door de toereikendheid der zakelijke aanleiding te bepalen, in verhouding tot de draagwijdte van de vraag. Grof gezegd geldt hierbij: hoe ernstiger een vraag, hoe geringer de vereiste aanleiding om ze te stellen. Zo zijn de strengste veiligheidsmaatregelen geboden zelfs tegen het onwaarschijnlijkste falen (bijvoorbeeld bij ruimteschepen of atoomreactoren) waar het zich voordoen van dit falen de ernstigste gevolgen zou hebben.

Dat de wetenschap principieel onbekwaam is het hoofd te bieden aan de zich ontwikkelende wereldproblemen, kan zeer onwaarschijnlijk lijken; wanneer dit echter toch zo zou zijn, zouden de gevolgen en de vereiste consequenties niet te overzien zijn. Het nagaan van die mogelijkheid schijnt me daarom een onafwijsbare opgave te zijn, en een typische opgave voor datgene wat ik filosofie noem.

Discussie

Discussie van het eerste antwoord

VOOR de opvatting dat de wetenschap principieel zeker in staat is om het overwinnen van de wereldproblemen te waarborgen, maar dat ze in ieder geval een achterstand heeft op te halen, spreekt:

1. de omvang en de belangrijkheid van de tot nog toe door haar en door haar toepassing bereikte resultaten;

2. dat ten aanzien van de in de wetenschap gestelde verwachtingen en hoop de haar toegekende middelen nog steeds bescheiden kunnen lijken.

TEGEN deze opvatting spreekt evenwel:

1. Kenmerkend voor de ontwikkeling van de wereldproblemen zoals we ze thans kunnen overzien, schijnt juist dat de wetenschappelijk gefundeerde methoden om deze problemen te overwinnen, tenminste in de huidige vorm van hun toepassing, evenveel, zo niet nog meer nieuwe problemen scheppen dan ze weten op te lossen: grondstoffen- en energieschaarste of milieuvervuiling of zelfs beide; men bedenke dat de Verenigde Staten (minder dan 6 % van de wereldbevolking) nu reeds tussen 30 en 50 % van de grondstoffen van de wereld gebruiken en omstreeks 1980 tussen 50 en 80 % zullen gebruiken als het zo verder gaat (Ehrlich); men herinneren zich het voorbeeld van de problemen om de productiviteit van onderontwikkelde landbouweconomieën te verhogen.

Indien men het feit dat het aantal problemen nog meer is toegenomen dan het aantal oplossingen, toeschrijft aan de toepassingsvormen, dan spreekt dit voor het tweede antwoord; schrijft men het aan de ontwikkeling van de wetenschap zelf toe, dan spreekt dit juist tegen het eerste antwoord zelf: de bevordering van de ontwikkeling van de wetenschap zou de bevordering van haar onderontwikkeling betekenen.

Wanneer van een loutere achterstand van de wetenschap sprake zou kunnen zijn, dan zou hij een onderontwikkeling van haar eigen interne economie betreffen: ze zou de haar gestelde problemen alleen maar kunnen oplossen door een bestendig groeiende omvang van nieuw geschapen problemen.

2. Tegen dit eerste antwoord spreekt verder wat onbetwistbaar voor het tweede antwoord spreekt en zo dadelijk zal aan te voeren zijn.

Opmerking. – De uitweg dat de wetenschap tegenover de wereldproblemen in haar vooruitgang principieel op de goede weg zou zijn, zij het met enige achterstand, krijgt bij menigeen de speciale betekenis dat het ontbreekt aan een overdracht van de rationaliteit der natuurwetenschappen op de sociale wetenschappen; dat is de mening van veel positivisten. Deze uitweg verlegt echter de verantwoording voor de heersende situatie klaarblijkelijk weer naar het terrein van de politieke economie, die de (natuur)wetenschappelijke kennis moet toepassen, en is zo een formulering voor het tweede antwoord. – Hetzelfde geldt, wanneer volgens enkelen op marxistische basis een aan de natuurwetenschappelijke rationaliteit gelijkwaardige rationaliteit op het gebied van de sociale wetenschappen reeds tot stand gebracht zou zijn, maar het ontbreekt aan de toepassing van deze rationaliteit der marxistische sociale wetenschap, uit onbekwaamheid of uit slechte wil (bij kapitalisten en bureaucratische functionarissen).

Discussie van het tweede antwoord

VOOR de opvatting dat de wetenschap alleszins in staat is om het voor de overwinning der wereldproblemen vereiste weten te verschaffen, ja een dergelijk weten reeds verregaand heeft uitgewerkt, maar dat dit weten ondertussen niet of slecht wordt toegepast – voor deze opvatting spreekt zeer veel:

1. Ten eerste spreekt daarvoor een lange rij van voorbeelden, van de aard zoals we ze reeds ter verduidelijking van deze opvatting hebben aangevoerd, en die op een ontwikkelingsstand van wetenschap en technologie wijzen, waaraan de omvang waarin gebruik – en niet alleen misbruik – wordt gemaakt van de door wetenschap en technologie geboden mogelijkheden, helemaal niet beantwoordt.

2. Deze gebrekkige toepassing van het in wetenschap en technologie verkregen weten schijnt in feite op een principiële ondoelmatigheid, ja verzet tegen elke doelmatigheid, van het heersende systeem der politieke economie te berusten.

(a) Zo kan bijvoorbeeld binnen dit systeem geen zogenaamde ontwikkelingshulp worden verleend; want ontwikkelingshulp in noemenswaardige omvang zou dreigen het economische systeem van de wereld op zijn grondvesten te doen wankelen[6]het economische systeem van de wereld waarbinnen het aandeel van de ontwikkelingslanden aan de wereldhandel geleidelijk afneemt – en juist daarmee zou dit de basis van elke ontwikkelingshulp voor de toekomst dreigen te vernietigen: want wat juist het heersende systeem der politieke economie kenmerkt, is dat de vereisten van de ontwikkelingshulp schijnen te vergen dat van ontwikkelingshulp wordt afgezien: de ontwikkeling van economie en productie in de industrielanden schijnt zowaar het enige middel te zijn om middelen voor een werkzame ontwikkelingshulp te scheppen.

(b) Zo wordt overeenkomstig het heersende systeem der politieke economie de ontwikkeling van de economie van een land gemeten door de berekening van het bruto sociaal product. Volgens deze berekeningen wordt in de EG-landen bijna een vierde deel van het bruto nationaal product gebruikt voor investeringen in vaste activa, zowat 15 % verbruikt de staat en ongeveer de overblijvende 60 % gaat naar het verbruik der gezinshuishoudingen. Vraagt men nu aan een econoom of na verificatie van de berekeningsmodus van deze verdeling niet het vermoeden rijst dat in werkelijkheid het aandeel van het verbruik voor de economie zelf aanzienlijk hoger (tot 60 of nog meer procent), het aandeel van het verbruik voor gezinshuishoudingen echter evenredig veel geringer (misschien nog niet 30 %) kan berekend worden, dan wordt toegegeven dat men de berekening ook zo zou kunnen maken, maar er wordt onmiddellijk aan toegevoegd dat dit toch te optimistisch zou zijn. Met andere woorden: de econoom zou het optimum zien in het verbruik van 100 % van het bruto sociaal product voor de ontwikkeling van de capaciteit der economie zelf! De Concorde zou met de brandstof die ze kan opnemen, net van Londen naar New York kunnen vliegen, maar naar het schijnt al niet meer van Parijs naar New York. Ideaalbeeld van zo’n nationale economie zou volgens het heersende systeem van de politieke economie een Concorde zijn die niets anders over de Atlantische Oceaan zou kunnen vervoeren dan de brandstof die ze nodig heeft om de brandstof over de Atlantische Oceaan te vervoeren die ze nodig heeft om de brandstof over de Atlantische Oceaan te vervoeren enzovoort.

(c) Ons economisch systeem schijnt opzettelijk oneconomisch en ons productiesysteem opzettelijk onproductief, daar de producten en hun omzet hoofdzakelijk in dienst moeten staan van de ontwikkeling der productie zelf, de economie zelf hoofdzakelijk in dienst moet staan van de ontwikkeling der productiecapaciteiten en van de groei van het economisch potentieel.

(d) Marx heeft dit heersende systeem der politieke economie het ‘kapitalistische’ genoemd. Het ‘-isme’ in ‘kapitalisme’ wijst op de principiële overheersing van de rol van het kapitaal in zo’n economisch systeem. Kapitaal is, volgens Marx, een soort geld, geld namelijk in een bepaalde circulatievorm. De ‘onmiddellijke vorm der goederencirculatie’ is de circulatie goederen-geld-goederen, die van het verkopen om te kopen. De vorm der circulatie van geld als kapitaal daarentegen is die van geld-goederen-geld, die van het kopen om te verkopen. Dit onderscheid is afkomstig van Aristoteles, op wie Marx zich uitdrukkelijk en uitvoerig beroept. Door het feit dat naast de eerste circulatievorm ook de tweede optreedt, en dat dus geld als kapitaal voorkomt, heerst nog geen kapitalisme; dat bestond reeds in de oudheid. Kapitalisme heerst waar de circulatievorm geld-goederen-geld tot principe van het economische wordt verheven. Daarmee wordt de circulatie (en vermeerdering) van het middel – geld – het principe. Het vervangt de rol van het doel van een economie, dat gelegen is in de productie van nuttige voorwerpen die tevens in het kapitalisme tot ‘goederen’ worden gedegradeerd. (Dit is volgens Marx slechts mogelijk door de koop, het verbruik en de verkoop van een heel bepaalde soort goederen – de arbeidskracht en haar gestolde waardevormen, en op deze wijze slechts door een productie waarvan het natuurlijke doel, de producten, omgekeerd in dienst van de ontwikkeling der productie ter wille van de productie wordt gesteld.)

(e) Zo’n economisch systeem is inderdaad door een specifieke en principiële ondoelmatigheid, ja verzet tegen elk doel, gekenmerkt, namelijk juist het omkeren van de natuurlijke verhouding van doel en middelen, zoals die in het doelloze spel plaatsvindt, zodat dat systeem dan ook de idee van het ‘vrije spel der krachten’ heeft geproclameerd. Als men speelt om geld, schijnt het spel een middel om tot het doel, het geld, te komen. De speler zou echter helemaal niet bevredigd zijn (wanneer hij werkelijk een speler is), als men hem het geld dat hij kan winnen, onmiddellijk uitbetaalde, op voorwaarde het spelen te laten. Het winnen van geld is voor hem, in plaats van doel, alleen voorwendsel om zich met de ‘middelen’ van het spel in te laten, waarin hij in werkelijkheid belang stelt (Pascal). Als voorwendsel is het doel (het winnen van geld) onontbeerlijk; hetzelfde geldt voor de gebruiksgoederen en hun vervaardiging voor de ontwikkeling der economie, die alleen belang stelt in het omgaan met de circulatiemiddelen.

Hier ligt de gedachte ten grondslag dat juist door het gezichtspunt van een doelmatige economie en productie (in dienst van het doel benodigde verbruiksgoederen te vervaardigen) principieel ondergeschikt te maken aan het gezichtspunt der ontwikkeling der productiemiddelen (en vooreerst der accumulatie der vereiste geldmiddelen), ten slotte ook het doel der bevrediging van de behoefte aan verbruiksgoederen het best kan worden gediend.

(f) Heel treffend verricht hier – zoals tegenwoordig op zoveel andere gebieden van het leven – de slogan ‘ontwikkeling’ zijn dienst. Als men zich inspant om een doel te bereiken en te realiseren, doet men er goed aan zich eerst te verzekeren van het doel van zijn handelen en het voortdurend in het oog te houden. Men kan ook zeggen: voor welk doel ik ook wil opkomen, in ieder geval zal ik vooral al mijn krachten nodig hebben; ik moet in ieder geval met alle middelen mijn krachten ontwikkelen, het is helemaal niet nodig dat ik me uitdrukkelijk bekommer om de vraag wat het doel is. Zulke ontwikkelingsvoorstellingen beheersen het tegenwoordige systeem der politieke economie, in het bijzonder in de gestalte van het principe – om met Marx te spreken – van de onvoorwaardelijke ontwikkeling der productie ter wille van de productie, en dit zowel in de socialiserende staten van Oost-Europa als in de daar als kapitalistisch gekwalificeerde staten van West-Europa en Noord-Amerika; ook de eerstbedoelde zijn in deze betekenis nog steeds kapitalistisch (de kwestie der parlementaire democratie is wat anders).

Hier is een woord over de zogenaamde convergentietheorie op zijn plaats, volgens welke de ‘kapitalistische’ en de ‘socialistische’ economische en politieke systemen zich ‘naar elkaar toe ontwikkelen’. De discussie over deze theorie is zeer komisch: antimarxisten geloven door deze theorie iets ontdekt te hebben wat Marx niet heeft voorzien; en vermeende marxisten zijn verontwaardigd over deze theorie die het marxisme schijnt tegen te spreken. Maar Marx heeft ze verdedigd – zonder dat marxisten of antimarxisten er nog kennis van nemen. Hij leerde namelijk enerzijds dat het kapitalisme vanzelf naar het socialisme toe groeit, en verklaarde anderzijds dat een ‘hoge graad’ der ‘ontwikkeling der productieve krachten’ voor een revolutie van het kapitalistische systeem ‘een absoluut noodzakelijke praktische vooropzetting is, daar zonder deze ontwikkeling (in het socialisme) alleen de schaarste veralgemeend (zou worden)... en de hele oude rotzooi zich (opnieuw) zou moeten voordoen’ (Marx-Engels, W. W., 3, 33-34). Belangrijk is te weten dat Marx zelf in uitdrukkelijke instemming met Ricardo de onvoorwaardelijke bevoorrechting van de ontwikkeling der productie ter wille van de productie heeft goedgekeurd en daarin de historische zending van het kapitalisme en de enige weg heeft gezien om ten slotte door zo’n doelvijandig economisch systeem het best het doel van de economie, de bevrediging van de behoeften der mensen, te dienen.

Besluit. Deze karakteristiek van het heersende systeem der politieke economie spreekt, op het eerste gezicht, zeer beslist voor de uiteengezette uitweg: er is geen tekort aan wetenschap, maar aan een politieke economie die haar weten doelmatig zou kunnen toepassen. Al te lang heeft men erop gespeculeerd dat een volledig doelloze ontwikkeling van de economie ten slotte voortreffelijk het doel der economie zou kunnen vervullen. Een zo principieel ondoelmatig, in principe zelf zich tegen elk doel verzettend systeem der politieke economie zoals het kapitalisme, moet op zijn laatst dan onbekwaam blijken te zijn om ernstige problemen op te lossen, wanneer deze urgent worden en de middelen – grondstoffen, zelfs kapitaal, of veeleer geld dat niet door het productieproces van het kapitaal zelf wordt verslonden – schaarser worden. De ontwikkeling van de wereldproblemen die thans kan worden voorzien, tegenover een toch in zijn geheel relatief hoge ontwikkelingsstand van wetenschap en technologie – hoog namelijk in verhouding tot het politiek-economisch gebruik dat wordt gemaakt van de door wetenschap en technologie geopende mogelijkheden en dat ver ten achter blijft bij deze mogelijkheden – schijnt juist te bewijzen: een principieel doelvijandige politieke economie kan inderdaad slechts een doelloze ontwikkeling in de hand werken, ja een evenzo doelvijandige productie ontwikkelen die nog haar eigen middelen vernietigt.

TEGEN de opvatting dat de wetenschap vanuit zichzelf op de goede weg is en op deze weg ver genoeg gevorderd is om een beheersing der wereldproblemen in het vooruitzicht te stellen, en dat de verantwoordelijkheid voor de tegenwoordige ontwikkeling van de wereldproblemen bij de heerschappij van een doelvijandig systeem der politieke economie ligt, spreekt het volgende, dat men zich voor ogen moet houden wanneer men de grond van de heerschappij van het heersende systeem der politieke economie zelf wil begrijpen:

Het kapitalisme is het economische systeem van de moderne tijd, dat is van het tijdperk der wetenschap zelf. En de principiële ondoelmatigheid van het moderne systeem der politieke economie zou inderdaad haar grond kunnen hebben in de principiële ondoelmatigheid van de vorm van weten van de moderne wetenschap, de eerste zou de laatste kunnen weerspiegelen, zoals ook slechts een doelmatiger vorm van weten in staat zou kunnen zijn om de ondoelmatigheid van de heersende toepassingsvormen van wetenschappelijk en technologisch weten te overwinnen.

De wetenschap zou dan zelf verantwoordelijk zijn voor de gebrekkige toepassingsvormen van haar resultaten.

Om dit te verduidelijken, wijs ik op een vooropzetting van de opvatting waartegen we ons nu keren. Ze luidt, eenvoudig geformuleerd: wetenschap is iets, toepassing van wetenschappelijke resultaten is iets anders, waar ook precies de grenzen tussen beide te trekken zijn. Of ook: wetenschap en technologie en techniek zijn, zoals men (enigszins misleidend) zegt, principieel ‘waardevrij’ of ‘waardeneutraal’; kennis van de atoomfysica kan bijvoorbeeld voor het goede en voor het kwade gebruikt of misbruikt worden, zonder dat de wetenschap als zodanig daarmee iets te maken heeft. De wetenschap en zelfs de techniek, of veeleer de techniek en zelfs de wetenschap, leveren alleen middelen – voor een door haarzelf op geen enkele wijze bepaald of bepaalbaar doel. De wetenschap en zelfs de techniek zijn op geen enkele wijze verantwoordelijk te stellen voor de door beide mogelijk gemaakte ‘praktische’ toepassingen – op het vlak van de politieke economie. Want de wetenschap en zelfs de technologie zijn objectief. Ze geven slechts aan, ze delen mee, ze melden alleen wat er is en wat er kan worden gedaan: de melder, de mededeler is echter nooit verantwoordelijk voor wat hij meldt, daar het is zoals hij het meedeelt, geheel onafhankelijk van zijn interventie.

Daarin spreekt zich een idee van weten – meer bepaald in zijn verhouding tot de ‘praxis’ – uit, die tweeduizend vijfhonderd jaar oud is, die namelijk teruggaat op de klassieke Griekse filosofie, die van Plato en Aristoteles: het is de idee dat het ware weten een weten is dat alleen ter wille van zichzelf wordt nagestreefd, dat is in Aristoteles’ begrip: een zuiver theoretisch weten. ‘Theoretisch’ staat hier niet in tegenstelling tot bijvoorbeeld ‘experimenteel’ of zelfs ‘toegepast’ of zelfs ‘technisch’: onze experimentele fysica, voor zover ze slechts objectief wil zijn en geen andere bedoeling heeft dan weten te zijn ter wille van het weten, is absoluut theoretisch. Weliswaar moet volgens dit begrip het weten dat het zuiverst theoretisch is, als fundamenteel worden beschouwd, en precies in die mate dat het zuiver theoretisch is, is elk ander weten als weten te waarderen.

De idee is echter zo nog niet volledig weergegeven: de eigenlijke idee van Plato en Aristoteles is namelijk dat juist de behoeften van de menselijke praxis het best gediend worden of zijn door een weten dat verworven is bij volledig afzien van elke praktische doelstelling en doelbepaling, veeleer met het uitsluitende oogmerk op het verwerven van weten ter wille van het weten. Dat heeft onmiddellijk tot gevolg dat de eisen van het weten als zodanig bepalen wat voorwerp van weten kan en moet worden, en dat niet de voorwerpen bepalen welk weten moet worden nagestreefd. Het heeft tot gevolg dat een streng, zoals wij zeggen: ‘wetenschappelijk’ weten van om het even wat, zelfs van het onbeduidendste, meer waarde heeft dan een ‘weten’ van het allerbelangrijkste dat echter niet voldoet aan de eisen van het objectieve weten.

Men kan niet nalaten te erkennen: het was een geniale idee, als zij het was die zich in de wetenschap van de moderne tijd en haar toepassingen heeft gerealiseerd. Maar deze idee van het weten is gekenmerkt door dezelfde principiële ondoelmatigheid, ja hetzelfde verzet tegen elk doel, als het met haar overeenstemmende systeem der politieke economie van de moderne tijd. Ook onze wetenschap gelooft het best de doeleinden te dienen waarvoor op natuurlijke wijze de inspanning om te weten en het weten zelf instaan, door zich te verzetten tegen elke externe doelstelling van het onderzoek en zich uitsluitend of toch principieel, in de eerste plaats te interesseren voor het zich ‘ontwikkelen’ van de wetenschap. Juist dit weerspiegelt zich in de heersende vormen van onze politieke economie.

Maar het is niet alleen een ‘parallel’. Want indien de wetenschap als zodanig, ons onaangevochten voorbeeld van waar weten, principieel niets wil weten van doeleinden en doelbepalingen (en bijgevolg ook niet kan), wie moet dan iets weten van doeleinden en van doelmatige omgang met het weten dat de wetenschap uitwerkt? En wanneer men van doeleinden en doelmatig handelen principieel niets weet – waarvandaan zullen dan rationele doelstellingen komen en van waaruit zullen doelmatig handelen en doen zich laten leiden?

Zo dreigt onze wetenschap zelf volgens haar eigen antieke principes elke zin van menselijke arbeid teniet te doen; Marx, die geen idealist was, heeft ‘de arbeid in een vorm waarin ze de mens uitsluitend toebehoort’, als volgt gekarakteriseerd: ‘Een spin verricht bewerkingen, die op die van de wever gelijken en een bij maakt door de bouw van haar wascellen menig menselijk architect beschaamd. Wat echter bij voorbaat de slechtste architect onderscheidt van de beste bij is het feit dat hij de cel in zijn hoofd heeft gebouwd voordat hij ze in was bouwt. Aan het einde van het arbeidsproces komt een resultaat te voorschijn dat bij het begin reeds in de voorstelling van de arbeider, dus reeds ideëel, voorhanden was. Niet dat hij alleen een vormverandering van het natuurlijke bewerkt: hij verwerkelijkt in het natuurlijke tegelijk zijn doel dat hij kent, dat de aard en de wijze van zijn doen als wet bepaalt en waaraan hij zijn wil moet onderschikken’ (Marx-Engels, W. W., 23, 193).

Zeker is niet alles wat op het gebied van de wetenschap, de technologie, de economie en de politiek gebeurt, volledig doelloos, ondoelmatig of zelfs doelvijandig. Maar in principe is de ontwikkeling op al deze gebieden, die ons onweerstaanbaar schijnt, doelloos, ondoelmatig, ja doelvijandig – namelijk als de zuivere ontwikkeling in de aangeduide specifieke zin van het woord; en de vraag moet rijzen of niet alle echte verworvenheden op al deze gebieden eerder aan de volhardende natuurlijke doelmatigheid van de menselijke arbeid zijn te danken, die zich de heersende principes ten spijt niet heeft laten onderdrukken.

Discussie van het derde antwoord

Er zijn nog slechts weinig woorden nodig voor de bespreking van het derde antwoord. Het zou luiden: het soort wetenschap dat zich in de laatste drie-, vierhonderd jaar heeft ontwikkeld, en de toepassing van het door haar verworven weten, zijn principieel onbekwaam om de thans zich ontwikkelende wereldproblematiek meester te worden.

VOOR dit antwoord spreekt wat tegen de beide eerste spreekt; TEGEN het antwoord spreekt misschien wel een en ander dat voor de eerste twee antwoorden spreekt: maar belangrijke zaken die voor deze beide eerste antwoorden schenen te spreken, spreken nadrukkelijk eveneens voor het derde antwoord:

Wat voor de verantwoordelijkheid van het heersende systeem der politieke economie scheen te spreken, keerde zich bij nadere beschouwing tegen de wetenschap zelf: zij zelf is door haar gewilde praktische onverantwoordelijkheid verantwoordelijk voor de heerschappij van de praxis van het heersende politiek-economische systeem.

Het eerste antwoord scheen in het beste geval houdbaar voor zover het een principiële onderontwikkeling van de interne economie van de wetenschappelijke werkwijze toegaf. In de uiteenzetting echter van datgene wat voor en tegen het tweede antwoord spreekt, komt de grond aan het licht waarom de ontbrekende interne economie van een wetenschap in de zin van de antieke idee der theorie onoverwinbaar is. Zo schijnt het derde antwoord zich onontwijkbaar op te dringen.

Slotopmerking voor verdere discussie

1. Men kan de gestelde vraag alleen ontwijken door:
- ofwel de wanverhouding tussen de ontwikkeling van de wereldproblemen en de ontwikkeling van wetenschap en technologie te betwisten, dus de bekende prognoses met betrekking tot de ontwikkeling van de wereldproblemen als overdreven pessimistisch voor te stellen;
- ofwel door het tegenover elkaar stellen van de ontwikkeling der wereldproblemen en de ontwikkeling van wetenschap en technologie af te wijzen, door veeleer beide ontwikkelingen als totaal onafhankelijk van elkaar te beschouwen.

2. Ontwijkt men de gestelde vraag niet, dan is de beslissing voor een van de drie uiteengezette antwoorden onontkoombaar, tenzij men ‘voorlopig’ van elke stellingname afziet.

3. Voelt men zich aangetrokken tot het eerste antwoord, dus tot de opvatting dat de wetenschap principieel in staat is om het vereiste weten te leveren om de wereldproblemen meester te worden, maar dat ze achterop is geraakt, dan is het consequent zich vooral voor de verdere en versnelde vooruitgang van de wetenschap in te spannen. Inconsequent zou het zijn om gelijktijdig de vooropgezette achterstand van de wetenschap te betwisten en voor het wetenschappelijk weten een autoriteit op te eisen die reeds gevestigd zou zijn.

4. Voelt men zich aangetrokken tot het tweede antwoord, dus tot de opvatting dat de wetenschap op zichzelf voldoende hoog ontwikkeld is om door toepassing van het door haar gefundeerde weten de wereldproblemen meester te worden, maar dat het aan inzicht en goede wil ontbreekt op het niveau van de politieke economie, dan is het alleen consequent op de eerste plaats te ijveren voor sociale hervormingen, in geval van nood voor revoluties. Inconsequent zou het zijn aan de ontwikkeling van wetenschap en technologie nog verder de prioriteit te verlenen of zich zelfs tot een propaganda voor haar hoge ontwikkelingsniveau te beperken.

5. Voelt men zich aangetrokken tot het derde antwoord, dus tot de opvatting dat de wetenschap zoals ze zich tot nog toe ontwikkeld heeft, principieel niet in staat is om een weten te verschaffen dat ons in de gelegenheid brengt om de wereldproblemen meester te worden, dan is het consequent zich voor een vernieuwing van onze vormen van weten in te zetten. Inconsequent zou het evenwel zijn hierbij toch voorrang te verlenen aan vragen van het weten louter ter wille van het weten.

(Uit het Duits vertaald door Willy Coolsaet)

_______________
[4] Vergelijk hierover W. Coolsaet, ‘Bedenkingen bij “Het rapport van de Club van Rome”. Methode versus realiteit’, Vlaams Marxistisch Tijdschrift, 2/3, 1973, blz. 101-110.
[5] Dit was geschreven nog vóór de oliecrisis, ontstaan ten tijde van de Israëlisch-Arabische oorlog, van 1973.
[6] Dit was geschreven voordat een dwang om redelijker prijzen te betalen voor aardolie en enkele andere grondstoffen uit de ontwikkelingslanden het economische wereldsysteem in een crisis stortte.