Cajo Brendel
Revolutie en contrarevolutie in Spanje
Hoofdstuk 16
‘Ik geloof,’ schreef in november 1936 de Italiaanse anarchist Camillo Berneri in het door hem te Barcelona uitgegeven blad Guerra di Classe, ‘ik geloof, dat het Franse dagblad Le Temps[1] niet zonder reden een zucht van verlichting heeft geslaakt, toen het constateerde, dat de sociale revolutie in Catalonië meer en meer een legaal karakter kreeg.’[2] ‘Opgelet, een gevaarlijk keerpunt’, luidde het opschrift boven het bewuste artikel van zijn hand. Hoewel het werd gepubliceerd omstreeks het tijdstip dat anarchosyndicalistische ministers zitting namen in de regering-Caballero, was het niet die politieke ontwikkeling die hem naar de pen deed grijpen. Het was hem te doen om een ándere die eraan was voorafgegaan en waarvan gene slechts de consequentie was.
In hoeverre dat laatste door hem werd beseft, is aan twijfel onderhevig. Het is de vraag of ook hij niet het ministerschap van een aantal vooraanstaande CNT-leiders als één van de oorzaken beschouwde waardoor het revolutionaire ritme werd vertraagd, in plaats van dat tragere ritme én hun ministerialisme beide tot de zo tegenstrijdige verhoudingen binnen de Spaanse samenleving te herleiden. Maar hoe dat zij, het ontging Berneri niet dat de polsslag van de omwenteling verflauwde. Het kón hem welhaast niet ontgaan vanwege het blote feit dat hij beurtelings én als miliciano aan het Aragonese front én als oplettend en min of meer onafhankelijk waarnemer in de hoofdstad van Catalonië vertoefde.
In dat industriële gebied klopte het hart van de revolutie, die sedert het begin van de jaren dertig bezig was zich in Spanje te voltrekken. Van Catalonië uit verbreidde zich de revolutionaire vloed naar alle delen van het land. Catalonië was de springplank van de burgerlijke omwenteling geweest, zoals het altijd reeds de springplank was voor élke revolutionaire beweging aan gene zijde van de Pyreneeën, evenals Parijs steeds de springplank was voor iedere burgerlijke revolutie in Frankrijk. Alle typische kenmerken van de Spaanse revolutie, alle problemen waarvoor zij zich zag gesteld, alle beperkingen waaraan zij onderhevig was, werden in Catalonië eerder zichtbaar dan waar ook en traden hier scherper dan elders in Spanje aan de dag.
Toen Berneri in de herfst van 1936 de pen ter hand nam, verontschuldigde hij zich bij zijn lezers dat zijn stijl zou lijken op ‘het geratel van een machinegeweer’. ‘Een dergelijke wijze van uitdrukken,’ zo verklaarde hij, ‘past het allerbeste bij de oorlogssfeer waarin ik leef.’ De situatie waarop hij doelde, was die binnen het republikeinse kamp. Toen de eerste revolutionaire roes voorbij was, waren daarmee tevens de naïeve illusies verdwenen omtrent een eensgezind verzet tegen de franquistische troepen. De barsten die het aan elkaar gelijmde ‘Volksfront’ van het begin af aan vertoonde, waren brede scheuren geworden. Diepe tegenstellingen — wij hebben ze al enigermate leren kennen — scheidden de partijen en organisaties die er deel van uitmaakten. Weldra waren zij met elkaar in openlijk conflict.
Hierover sprekende, noemde de met de POUM sympathiserende Marcel Ollivier de verdeeldheid ‘in het kamp van de arbeiders’ — tot uiting komende in ‘het ontbreken van iedere basis voor een gemeenschappelijk optreden en het gemis van een gezamenlijk program van actie’ — de grote ‘zwakte’ van de Spaanse revolutie, die de voornaamste oorzaak zou zijn geweest, dat ‘de reële kans op een proletarische zege werd gemist’.[3]
Om diverse redenen deelt de schrijver van dit boek een dergelijke opinie niet. Dat Ollivier partijen als de Esquerra in Catalonië, de Izquierda Republicana van Azañ in het overige Spanje, niet tot ‘het kamp van de arbeiders’ rekende en buiten beschouwing liet, was een vanzelfsprekendheid waarover niet behoeft te worden gediscussieerd. Toen Azaña in februari 1936 na de verkiezingsoverwinning van het ‘Volksfront’ zijn politieke doeleinden verduidelijkte aan een journalist van Paris-Soir, verklaarde hij:
‘Wij wensen in de eerste plaats dat er orde heerst... Zegt u het vooral héél duidelijk: wij willen géén revolutie maken... Ik wil regeren op wettige basis. Géén gevaarlijke vernieuwingen... Wij willen de sociale vrede... Wij zijn gematigden.’[4]
Met een dergelijke positie kwam die van Companys, van Tarradellas, van de Esquerra of die van Rafael Closas van de ‘Acción Catalan’ nauwkeurig overeen.
Dat echter Ollivier een scheidslijn trok tussen dat soort republikeinen enerzijds en anderzijds de bolsjewieken van de PSUC en de Spaanse CP, de sociaaldemocraten, de POUM en de anarchosyndicalisten, en niet verder ging dan wat uiterst kritische opmerkingen aan het adres van het merendeel van deze organisaties, houden wij voor volstrekt onjuist. Wat Ollivier ‘het kamp van de arbeiders’ noemde, verdiende die benaming allerminst.
De PSUC keerde zich in haar orgaan Treball tegen collectivisaties en socialisaties.[5] De Spaanse CP verklaarde al in augustus 1936 in een door Jésus Hernandez ondertekend manifest, dat zij uitsluitend voor een democratische republiek streed en bevestigde dat standpunt op 15 december van datzelfde jaar.[6] Een vooraanstaand Spaans katholiek noemde de CP ‘een element van evenwicht, van behoud, van orde en discipline’ en hij betreurde het, dat zij op de overige ‘Volksfront’partijen niet méér invloed had.[7]
Wat de sociaaldemocraten aangaat, hun stellingname was geenszins anders en zelfs de schijnbaar wat radicalere Verenigde Socialistische Jeugd verklaarde — bij monde van haar algemeen secretaris Santiago Carillo — dat zij ‘niet voor een sociale revolutie streed’.[8]
Het was deze nauwe overeenkomst in posities, berustend op een overeenkomstige kleinburgerlijke basis, die een innige samenwerking tussen republikeinen, bolsjewieken en sociaaldemocraten tot een niet meer dan logische gang van zaken maakte. Dat die samenwerking buiten Catalonië, zeker in de aanvang, een wat moeilijke was, werd daardoor veroorzaakt dat de sociaaldemocraten dáár ernstig rekening moesten houden met de tweeslachtige positie van de met hen samenwerkende UGT.
Op het moment dat in 1931 de republiek ontstond, telde dit vakverbond nauwelijks 300.000 leden. Omstreeks 1934 wat dat aantal gestegen tot 1,25 miljoen. Maar die ledenaanwas kwam niet van de kant van de industriearbeiders. Het waren kleine boeren, dagloners en handelsbedienden die de rijen kwamen versterken. Méér dan de helft van alle UGT-leden was in agrarische bedrijfstakken werkzaam; het allergrootste deel daarvan verkeerde in levensomstandigheden die, zelfs voor zover zij al enigszins proletarisch konden worden genoemd, nog tal van niet-proletarische trekken hadden bewaard. Dat verklaarde hun kleinburgerlijke instelling, die politiek het zuiverst werd vertolkt door de sociaaldemocratische partij. Het was tevens de instelling van een kwijnend en tot ondergang gedoemd kleinburgerdom, die vanzelfsprekend hemelsbreed verschilde van die van dát gedeelte van de kleine en ten dele grote bourgeoisie waarvan Azañ de representant was. Dat verschil konden de Spaanse sociaaldemocraten niet negeren, de Catalaanse sociaaldemocraten konden het wél.
In Catalonië met zijn industriële verhoudingen en met derhalve een werkelijk proletarische arbeidersbevolking, die er géén kleinburgerlijke voorstellingen op nahield, was de UGT van veel geringere betekenis. Daar ligt de reden dat de samenwerking tussen de kleinburgerlijke sociaaldemocraten en de kleinburgerlijke bolsjewieken in Catalonië met veel minder wrijvingen verliep, dat zij er het karakter van een fusie kreeg, dat zij met andere woorden hier ook formeel bezegeld werd tot in de uiterste consequenties. De wezenlijke overeenkomst tussen de officiële bolsjewieken en de sociaaldemocraten, die buiten Catalonië werd versluierd doordat de UGT daar meer betekende, trad in Catalonië in volle scherpte en als het ware ‘zuiver’ aan het licht. Naar Catalonië diende men te kijken om te beseffen dat de indeling van Marcel Ollivier — en van vele anderen met hem — geheel voorbijging aan de realiteit.[9]
Wat de POUM en de CNT betreft, zij stonden heel duidelijk samen aan de andere kant van de barricade. Niet voor niets noemden wij ze de enige revolutionaire stroming in het toenmalige Spanje. Maar men moet er zich daarbij dan wel rekenschap van geven dat de arbeiders toen zij eenmaal in beweging waren gekomen, eigen wegen volgden die noch de POUM, noch de CNT bewandelen kon.
De POUM had als politieke avant-garde van de radicaal-burgerlijke omwenteling een hiërarchische structuur, die erop was gericht het proletariaat te commanderen. Gering in getalsterkte en slechts gedurende zéér korte tijd in verbinding met een aantal buiten de twee centrales staande vakbonden,[10] was zij typisch géén organisatie van, maar een organisatie vóór de arbeiders, dat wil zeggen, een organisatie die zich tot hen richtte! Zij beval hun een revolutionaire praktijk aan, die niet met de hunne strookte en daar ver bij achterbleef.
De POUM had alleen maar begrip voor één soort optreden van de arbeiders: dat wat leidde tot een versterking van hetgeen zij — naar leninistisch voorbeeld — definieerde als ‘de revolutionaire voorhoede’, die echter allerminst vooropliep. Zij zag zichzelf als het denkend brein, dat tot taak had de proletarische acties aan te passen aan haar radicaal-burgerlijk program. Dat was wat zei als ‘revolutionaire politiek’ beschouwde; dat was wat zij verstond onder de sociale omwenteling.
Wat de arbeiders deden, ging veel verder. Niettemin — als gevolg van de in Spanje heersende productieverhoudingen[11] — was het hun, zélfs in Catalonië, onmogelijk om boven de burgerlijke samenleving uit te gaan, ook al waren zij dan in staat geweest de militaire coup van Franco te doen mislukken. Daar lag de reden dat de CNT met haar opvattingen omtrent de sociale revolutie niets kon beginnen. Streefde de POUM ernaar de strijd van de arbeiders aan te passen aan haar beperkte program, de CNT moest noodgedwongen zichzelf aanpassen bij de beperkte burgerlijke realiteit.
In 1937 verklaarde De Santillan:
‘Men kan ons niet verwijten dat wij kritiek hebben geoefend of obstructie hebben gevoerd. Wij hebben de moeilijkheid van de situatie zeer wel begrepen en wij hebben gezwegen... Men heeft van ons deelneming aan de regering verlangd en wij hebben haar geaccepteerd omdat er geen andere mogelijkheid was. Zo wij gisteren in de eerste plaats nog een oppositiebeweging en een strijdbeweging waren... onder de tegenwoordige omstandigheden — zowel in Catalonië als in het overige Spanje — beschouw ik de samenwerking met het kleinburgerdom als een belangrijke factor voor onze overwinning.’[12]
Niet al te lang daarna verklaarde de CNT:
‘Het wezenlijke op dit moment is de oorlog. Natuurlijk, het middel om de revolutie succesvol door te voeren is: de oorlog te winnen... Maar doordat de fascisten internationale hulp genieten, is onze strijd veranderd in een onafhankelijkheidsoorlog. Een oorlog van een zodanig karakter gaat echter boven de interesses van alle partijen uit.’[13]
Men ziet hieruit dat de samenwerking met het kleinburgerdom regelrecht voerde tot de klassensamenwerking in het algemeen, dat wil zeggen tot een burgerlijke politiek. Zowel met het een als met het ander was het in overeenstemming, dat de CNT in Catalonië — ‘zélfs in Catalonië, naar er in met haar verwante kringen werd gezegd — aan de UGT een gelijk sterke vertegenwoordiging in de arbeiderscomités inruimde, ofschoon ‘in Catalonië een UGT niet had bestaan en pas na de 19de juli werd geschapen als toevluchtsoord voor zekere lagen van de arbeidersklasse en het gezamenlijke kleinburgerdom’.[14]
Ter verdediging van die politiek ‘van verzoening en goede verstandhouding met de overige antifascistische fracties, waarvoor de CNT sedert de 19de juli 1936 zelfs offers bracht’ werd het argument gebezigd, dat ‘daarmee een mogelijkheid zou kunnen worden geschapen voor de opbouw van het antiautoritaire socialisme’,[15] waarvan nota bene in hetzelfde geschrift waaruit deze woorden zijn aangehaald luttele regels eerder te kennen werd gegeven, dat er ‘met klare blik voor de mogelijkheden van het ogenblik van was afgezien’.[16]
Aan het adres van diegenen die een dergelijke politiek voor hoogst gevaarlijk, zo niet voor noodlottig hielden, werden twee dingen te verstaan gegeven: ten eerste, dat de CNT haar al ‘sedert juli 1936 consequent had gevolgd’;[17] ten tweede, dat ‘noch de UGT ten opzichte van de CNT, noch omgekeerd de CNT ten opzichte van de UGT haar wil kon doorzetten, aangezien dat de burgeroorlog (binnen het antifascistische kamp — C.B.) zou betekenen’.[18]
Het eerste was juist. Het tweede argument ging er geheel en al aan voorbij dat de UGT en de achter deze organisatie staande burgerlijke en kleinburgerlijke elementen in Catalonië, politiek vertegenwoordigd door de Esquerra en de PSUC, het op een dergelijke burgeroorlog achter het front volledig lieten aankomen, ja, er zelfs op aanstuurden.
Zij hadden er ook alle reden toe. De Catalaanse arbeidersklasse had terstond na de 19de juli maatregelen doorgevoerd die weliswaar nog binnen de grenzen van de burgerlijke samenleving bleven, maar die niettemin toch radicaler waren dan de wereld wellicht ooit had gezien.[19] Zij wakkerden niet weinig de vijandschap aan van alle niet-proletarische klassen en groepen. Met het oogmerk zich aanstonds in alle hevigheid tegen de arbeiders te keren, richtten burgerij en kleinburgerdom zich in eerste instantie tegen de zwakke POUM, vervolgens tegen de CNT, ofschoon het optreden van de arbeiders met de politiek van die beide organisaties geenszins strookte.[20] In tegenstelling tot de arbeiders, die uiteindelijk een wanhopige poging deden zich te weer te stellen, had de CNT — gegeven de nu eenmaal bestaande politieke en sociale verhoudingen — als organisatie geen andere verdediging dan die van de onophoudelijke terugtocht.
Welbeschouwd was de CNT in Catalonië zogoed als elders al in het defensief nog voor de aanval van haar republikeinse tegenstanders goed en wel was begonnen. Zij had een typisch burgerlijk politicus als de van twee wallen etende Companys als president van de Generaliteit geaccepteerd. Zij had zich vrijgevig getoond ten opzichte van de tot op de 19de juli in Catalonië niets voorstellende UGT.[21] Zij werkte loyaal samen met deze organisatie, ofschoon de UGT af en toe — maar uiteraard hoe langer hoe minder — in sommige CNT-publicaties als een ‘door oude beroepspolitici gedirigeerde’ instelling werd aangeduid.[22] De CNT had ten slotte in Catalonië een pact van samenwerking met de PSUC gesloten.[23] Dientengevolge had zij zich al bij voorbaat in een positie gemanoeuvreerd van waaruit aan enig tegenoffensief eenvoudig niet te denken viel.
Het was tevens een positie die met zich meebracht dat de CNT ieder tegenoffensief van de arbeiders moest afkeuren. Tot tweemaal toe deden de anarchosyndicalisten wat zij konden, en met succes, om een spontane massabeweging tegen de officiële bolsjewieken te verhinderen.[24] Een derde keer — ook in het revolutionaire ontwikkelingsproces schijnt driemaal scheepsrecht te zijn — laaide het verzet van de arbeiders op voordat de CNT tussenbeide kon komen. Dat was in de meidagen van 1937 te Barcelona. Het ‘gevaarlijke keerpunt’ waarvan Camillo Berneri had gesproken, was toen al maanden geleden gepasseerd.
Direct na de 19de juli, in de weken vóór de vorming van de Raad van de Generaliteit op 27 september 1936, toen het ‘Centrale comité van de antifascistische milities’ en de ‘Economische raad van Catalonië’ méér gezag uitoefenden dan de nog steeds bestaande Generalidad, waagden de burgerlijke en kleinburgerlijke groepen het nauwelijks om iets te ondernemen. Maar achter de schermen bereidden zij toekomstige ondernemingen voor.
Laat in de zomer werd er iets van hun drijven zichtbaar en waren er de allereerste tekenen van de klimaatsveranderingen waardoor op een verder gelegen tijdstip ook Orwell zo sterk zou worden getroffen. De reeds eerder door ons genoemde Benjamin Péret schreef op 5 september 1936 aan zijn vriend André Breton:
‘Men keert hier heel langzaam terug naar de burgerlijke orde. Iedereen verslapt zoetjes aan. De anarchisten omhelzen de bourgeois van de Catalaanse linkerzijde en de POUM wordt niet moe naar ze te lonken. Er zijn geen gewapende mannen meer in de straten van Barcelona, zoals toen ik hier kwam. De Generalidad (dat wil zeggen de bourgeoisie) heeft alles weer in handen — hoewel die handen nog beven — en de revolutionairen van de 19de juli werken loyaal met de Generaliteit samen, waardoor er een einde is gekomen aan de dubbelheerschappij, gelijk die terstond na de opstand was ontstaan. Op economisch en politiek terrein is er derhalve sprake van een stilstand van de revolutie.’[25]
In het midden van de herfst was het duidelijk, dat de arbeidersvijandige krachten, nog maar door weinigen als zodanig herkend,[26] erin waren geslaagd de revolutie, zoals Berneri dat noemde, te ‘normaliseren’.[27] Dat betekende dat het centrale comité van de antifascistische milities en tal van andere arbeiderscomités hun invloed gestaag hadden zien verminderen. Het resultaat was dat zij van iedere invloed werden beroofd. Wat betreft het centrale comité van de milities ging die ontwikkeling gepaard met de discussies over revolutie en oorlogvoering, over het eenheidscommando en over de discipline. Zij leidde ertoe, dat het militiecomité ten slotte werd ontbonden.[28] Daarna werd tegen de POUM en de CNT voortdurend krachtiger opgetreden. Er werden ook aanstalten gemaakt voor een optreden tegen de werkende klassen.
De middelen waarvan men zich bediende, waren de intrige[29] en de provocatie.
Terwijl de beste elementen van de arbeidersklasse aan het front van Aragon stonden begaf de ene bolsjewistische agent na de andere zich naar Barcelona. Daar drongen zij zich in de Raad van de Generaliteit en in het politieapparaat. Van hun invloed in het bestuur maakten zij gebruik om zich te ontdoen van een revolutionaire pottenkijker, die zij bij hun kuiperijen allerminst konden gebruiken. Andrés Nin moest onder bolsjewistische druk als minister van Justitie het veld ruimen. Toen hadden de bolsjewieken de handen vrij. Hun invloed bij de politie gebruikten zij vervolgens om de arrestatie door te drukken van diverse leden van de POUM en de CNT, wier enige misdaad was dat zij voor de voltooiing van de revolutie vochten.
Dat alles ging gepaard met een reeks van decreten, opgesteld door José Tarradellas en afgekondigd op 12 januari 1937, waarbij de regeringscontrole op de gecollectiviseerde bedrijven werd versterkt en die géén andere bedoeling hadden dan het verstikken van alle radicale omwentelingstendensen. Tegelijkertijd brandde in de bolsjewistische organen Frente Rojo en Mando Obrero een campagne los tegen alle revolutionaire elementen. Zij vormde de inleiding tot een serie bolsjewistische provocaties en pogingen tot ontwapening van de arbeidersklasse. Een bericht in het Boletin de Información tekende de situatie:
‘Op 5 maart (1937) tussen vier en acht uur ’s middags kwam het in Barcelona tot een incident, dat wegens zijn ernst algemeen opzien baarde. In een van de talrijke opslagplaatsen van oorlogsmaterieel verschenen enige personen die in het bezit waren van een door E. Valleje getekend bewijs. Valleje is anarchistisch gedelegeerde voor de oorlogsindustrie. Op grond van dit bewijs verlangden zij de afgifte van twaalf tanks van het allernieuwste model. Daar de documenten in orde waren, voldeed de verantwoordelijke kameraad van het arsenaal aan het verzoek.
Even later kreeg hij achterdocht. Om zich zekerheid te verschaffen vroeg hij naar het nummer van de auto waarmee de bewuste personen waren gekomen. In plaats van te antwoorden sprongen ze snel in hun wagen en reden ze weg. Daarop werden ze door de verantwoordelijke kameraad gevolgd, die vaststelde, dat ze verdwenen in de Vorosjilovkazerne. Hij stelde zich onmiddellijk met kameraad Valleje in verbinding. Die gaf bevel dat de kazerne door controlepatrouilles van de arbeiders moest worden afgezet. Hij eiste van de commandant dat de twaalf tanks zouden worden uitgeleverd. De commandant verklaarde echter van het voorval niets te weten. Die verklaring herhaalde hij in het bijzijn van Tarradellas, de president van de raad van de Generaliteit. Ten slotte verschenen nog Valdès, UGT-lid van de raad van de Generaliteit, en Almendros, de secretaris van het militiecomité. Beiden drukten hun misnoegen uit over de houding van de kazerne. Uiteindelijk moest de commandant toegeven in het bezit van de twaalf tanks te zijn.’[30]
Er waren verscheidene van dit soort wapendiefstallen. Die van de tanks trok de meeste aandacht, uiteraard omdat het daarbij om tanks ging. In geen enkel geval werd het met list of bij verrassing buitgemaakte wapentuig naar het front gestuurd. Het was de bolsjewieken er slechts om te doen de CNT te beroven van haar machtsmiddelen. Het mes sneed daarbij vanzelfsprekend aan twee kanten. Het arsenaal van het kleinburgerdom werd er tevens door vergroot. De PSUC luidde daarmee een politiek tot herstel van de vroegere verhoudingen in, die zij steeds actiever voerde. Eind januari 1937 was er al een bloedig gevecht geleverd in het Catalaanse dorp La Fatarella toen gewapende bolsjewistische krachten optraden tegen agrarische collectivisten; weldra lokten in diverse kleinere, niet-gecollectiviseerde werkplaatsen de tot de UGT behorende patroons conflicten uit met hun bij de CNT aangesloten arbeiders. In april stelden de bladen van de PSUC de veelbetekenende vraag, hoeveel leden de CNT eigenlijk wel in Catalonië bezat. ‘Genoeg om op het ogenblik elke contrarevolutionaire putsch in de kiem te smoren!’ was het fiere antwoord van het anarchosyndicalistische blad La Noche.[31]
Maar dit antwoord ten spijt ondernam de CNT totaal niets om de contrarevolutionaire activiteiten van de PSUC te onderdrukken of tot staan te brengen, ook al beleed zij dan met de mond ‘revolutionaire principes’ en verklaarde zij zwart op wit dat zij de ‘vrijheidslievende communistische doeleinden bekrachtigde’,[32] die zij in de zomer van 1936 als een baksteen had laten vallen. Van dag tot dag gaf zij aan de bolsjewieken voortdurend meer terrein prijs, omdat zij, naar van haar kant ondubbelzinnig te kennen werd gegeven, ‘de eenheid tot elke prijs wilde’.[33]
Zij mocht zich kinderlijk verrast tonen dat burgerlijk-liberale parlementaire praktijken en instellingen in ere werden hersteld,[34] zij werkte aan die instellingen en praktijken mee en blééf eraan meewerken. Zij mocht ‘de vorming van een regering op basis van de politieke partijen’ — zoals in feite de raad van de Generaliteit — ‘de grootste dwaling sinds de 19de juli’ noemen,[35] de CNT bleef op de weg welke zij noodgedwongen had moeten inslaan. Op zeker moment omziende, constateerde zij, dat ‘het revolutionaire doel alle politieke partijen uit te schakelen en hun weerstand te breken in hoofdzaak mislukte doordat het fascisme niet beslissend kon worden geslagen’.[36] Dat was een typisch voorbeeld van het verkeerde perspectief dat deze weg bood. Voor de arbeiders zag de werkelijkheid er heel anders uit, namelijk aldus, dat het fascisme niet beslissend kon worden geslagen, doordat het hun niet was gelukt de weerstand van de politieke partijen te breken en deze uit te schakelen. Toen de arbeiders ten slotte in ieder geval een poging daartoe ondernamen, stond de CNT aan de andere kant van de barricade.
Het gebeurde nadat de manoeuvres en provocaties van de PSUC een tijdlang onverdroten waren voortgegaan. Op het moment dat de twaalf tanks buiten het bereik van de CNT werden gehaald, bestonden de uit arbeiders samengestelde veiligheidspatrouilles nog. In dezelfde maand werden zij bij decreet ontbonden verklaard en werd bovendien het bezit van wapens zonder officiële vergunning strafbaar gesteld. Bij de proletarische militanten — die zich overigens aan het decreet slecht stoorden, al droegen zij hun mausers en mitrailleurs niet meer in het openbaar — rezen zo hevige protesten, dat de politici ze onmogelijk naast zich neer konden leggen.
Nog vóór de openbare afkondiging van het decreet, dat was opgesteld door de tot de Esquerra behorende minister van Binnenlandse Zaken Artemio Ayguader, bezette een groot aantal anarchosyndicalistische arbeiders die er de lucht van hadden gekregen, gedurende drie achtereenvolgende nachten de strategische punten van Barcelona. Zij ontwapenden daarbij tweehonderdvijftig leden van de Guardia d’Asalto en de Guardia Civil.[37]
Er ontstond opnieuw een regeringscrisis in Catalonië, maar ingrijpende gevolgen had zij niet. Na lange discussies en onderhandelingen werd zij opgelost doordat de CNT daarbij opnieuw ‘de uiterste verzoenlijkheid en het uiterste begrip aan de dag legde’.[38] Enkele ministers wisselden, maar voor het overige bleef binnen de Raad van de Generaliteit ten slotte alles zoals het was.[39]
Nadat de crisis was opgelost, verklaarde de CNT dat zij ‘haar revolutionaire stootkracht zou bewaren’.[40] Het klonk weinig geloofwaardig. De decreten betreffende de arbeiderspatrouilles en het wapenbezit werden weliswaar niet onmiddellijk in alle gestrengheid toegepast, maar zij werden ook niet ingetrokken. Afgezien daarvan was van de ‘revolutionaire stootkracht’ der anarchosyndicalisten al weinig meer overgebleven. Hoe geruststellend de CNT de zaken ook mocht voorstellen, het was de PSUC die versterkt uit de crisis te voorschijn was gekomen. Wie daaraan nog mocht twijfelen kon er zich van overtuigen bij het eerstvolgende incident, dat niet lang op zich liet wachten.
Op 25 april 1937 werd de UGT-leider Roldan Cortada door onbekenden omgebracht in het niet ver van Barcelona gelegen Molins de Llobregat. De moord werd door de CNT onmiddellijk scherp veroordeeld. De anarchosyndicalisten eisten een onderzoek opdat de identiteit van de schuldige(n) zou kunnen worden vastgesteld. Aan een dergelijk onderzoek echter was de PSUC minder gelegen dan aan het ten eigen bate uitbuiten van de hoog oplaaiende emoties.
Van de begrafenis van Cortada maakten de bolsjewieken een spektakelstuk waarvan La Batalla schreef, dat het scheen te worden opgevoerd om ‘een pogromstemming te kweken tegen de avant-garde van het Catalaanse proletariaat’.[41] Van enig onderzoek kwam niets terecht. De omstandigheid dat de vermoorde eens deel van de CNT had uitgemaakt,[42] bood een niet onwelkome gelegenheid zijn dood als een soort van ‘wraakoefening’ voor te stellen. De PSUC zag de kans schoon om van haar kant ook een wraakoefening te houden; niet op de, trouwens onbekend gebleven, moordenaars, maar op hen die met hun radicale optreden de Catalaanse kleinburgers de stuipen op het lijf hadden gejaagd.
In Molins de Llobregat werden de anarchosyndicalistische voormannen gearresteerd; in Puigcerda werden acht militanten van de CNT zonder vorm van proces doodgeschoten. In Barcelona ging het gerucht dat nu alle arbeiders ontwapend zouden worden. De spanning werd schier ondraaglijk. De Raad van de Generaliteit verbood iedere vorm van een 1-meiviering. Solidaridad Obrera constateerde, op goede gronden maar wel een beetje laat, dat er ‘een kruistocht tegen de CNT’ aan de gang was.[43] De POUM riep de arbeiders op tot waakzaamheid met ‘het geweer bij de voet’.[44] Langzamerhand, na alle duidelijk tegen de arbeidersklasse gerichte maatregelen, leek de situatie op die van een kruitvat met een smeulende lont. De onvermijdelijke explosie kwam op 3 mei.
Het was een maandag. De voorafgaande zondag had minister Ayguader in alle stilte en zonder met de overige ministers overleg te plegen, besloten dat de op 19 juli van het vorige jaar door de arbeiders bezette en sindsdien collectief door hen beheerde telefooncentrale — oorspronkelijk het eigendom van de American Telephone and Telegraph Company — onder controle van de Catalaanse staat, dat wil zeggen onder het directe gezag van zijn departement moest worden geplaatst.[45] Een beheer van de telefooncentrale door de arbeiders zélf was zowel in de ogen van zijn partij als in die van de PSUC een gruwel. Bovendien vormde het telefoonkantoor natuurlijk een strategisch object van de eerste orde, dat diende te worden onttrokken aan de invloed van de CNT, die onder het personeel het sterkst vertegenwoordigd was.
Daar kwam nog bij, dat via de centrale in Barcelona alle telefoonverbindingen tussen Spanje en het buitenland liepen. De telefonisten hier konden van alle regeringsgesprekken kennis nemen. Het was verscheidene keren voorgekomen, dat zij tussenbeide kwamen bij gesprekken van president Azaña,[46] wiens allesbehalve revolutionaire gezindheid hun natuurlijk niet beviel en wiens verbindingen zij verbraken als het hun te gortig werd. Aan een dergelijke, voor de bij rust en orde zwerende burgerman niet te accepteren situatie wilden de arbeidersvijandige groeperingen voorgoed een einde maken.
Om drie uur in de middag reden drie grote vrachtwagens met politietroepen onder aanvoering van Rodriguez Salas, de tot de PSUC behorende chef van de veiligheidsdienst, naar het gebouw van de Telefonidad op de Plaza de Cataluña in het hartje van Barcelona.[47] Met de kreet ‘Handen omhoog!’ trachtten zij zich toegang te verschaffen. De poging leed grotendeels schipbreuk. Nadat de troepen van Salas er al in waren geslaagd de benedenverdieping te bezetten en de daar aanwezige milicianos te ontwapenen, werden zij tegengehouden door machinegeweervuur, dat vanaf de eerste verdieping werd geopend.
De schoten en het geratel alarmeerden de arbeiders van Barcelona. Zonder dat ook maar één organisatie daartoe het sein gaf,[48] stroomden zij de bedrijven uit. Binnen enkele uren was het gehele openbare leven in de stad verlamd door een algemene staking. Dezelfde maandagavond nog waren er overal kriskras barricaden opgeworpen. De werkende klasse ging ertoe over, de revolutie zoals zij die opvatte met de wapens te verdedigen. De burgeroorlog achter het front, door de CNT zowel gevreesd als tegelijkertijd voor onmogelijk gehouden, was een feit.
Barcelona veranderde in een slagveld. Op de Plaza de Cataluña kwam het tot bloedige botsingen. Met uitzondering van de telefooncentrale, die in handen van de arbeiders bleef, waren de krachten van de burgerlijke orde — de Esquerra, de PSUC, de UGT, de Guardia Civil en de Guardia d’Asalto — meester van het stadscentrum. Zij konden rekenen op de steun van ongeveer het vijfde deel van de inwoners. De rest stond achter de arbeiders, die in alle overige wijken het heft in handen hadden. Zij bezaten ook een strategisch overwicht, want zij hielden eveneens de stations bezet, de wapenfabrieken, de kustbatterijen en de artillerie die ten zuiden van de stad op de heuvel van Montjuich stond opgesteld. Vier dagen lang woedden er verbitterde straatgevechten.[49]
Al op de eerste dag van de strijd drongen de leiders van de CNT te Barcelona aan op staking van de vijandelijkheden. Op 4 mei 1937, de tweede dag dus, sprak Mariona Vásquez, de secretaris van het nationale comité van de CNT voor de radio. Hij zei onder meer:
‘Wij moeten direct ophouden met wat hier gebeurt. Wij moeten ophouden, opdat onze kameraden aan het front weten... dat wij het met elkaar eens willen worden. Geen ogenblik mag dit gevoel van onzekerheid in het achterland voortduren, geen ogenblik mag het fascisme hoop koesteren. Houdt op met vuren, kameraden!’[50]
Voor zijn oproep via de eigen lokale zender van de CNT-FAI was Mariona Vásquez speciaal naar Barcelona gekomen. Daarheen kwamen eveneens Frederica Montseny en Juan Garcia Oliver, die op dat tijdstip respectievelijk minister van Gezondheid en minister van Justitie in de republikeinse regering te Valencia waren.[51] Ook zij deden ‘alles wat menselijkerwijze mogelijk was om de broederstrijd te doen ophouden. Zij ondernamen niet alleen stappen bij de verantwoordelijke voormannen van de andere politieke groeperingen, ook zij richtten toespraken tot de bevolking van Barcelona... Daaruit sprak de wil tot eenheid in de strijd tegen de gemeenschappelijke (fascistische) vijand’.[52]
Op die tweede dag (4 mei) was de strijd al niet meer beperkt tot Barcelona; hij had zich tot ver in Catalonië uitgebreid. Hij woedde ook in Tortosa, Tarragona, Amettla de la Mar, La Cenia, Amposta en in stadjes en dorpen in het noorden zoals Vich en Montesquiu.[53] De arbeiders streden dóór. Zij stoorden zich niet aan de verzoeningsgezinde woorden van de leiders der CNT, welke organisatie ‘zelfs geen poging deed het antifascistische eenheidsfront (met de kleinburgerlijke groepen) te verbreken, die de loyale samenwerking met haar Volksfrontpartners voortzette en die blééf deelnemen, zowel aan de regering van de Spaanse republiek als aan die van de Catalaanse Raad van de Generaliteit’.[54]
Aan de ernst van de toestand, volgens César Lorenzo door vrijwel alle schrijvers over deze gebeurtenissen verdoezeld,[55] kon niet meer worden getwijfeld. De minister-president, Caballero, en zijn ministers in Valencia gaven er zich rekenschap van en stuurden troepen. Regeringsgetrouwe eenheden op Catalaans grondgebied maakten zich op hun bevel gereed om Barcelona aan te vallen. De CNT ‘was de eerste, die in alle Catalaanse districten de doortocht van deze strijdkrachten vergemakkelijkte en mogelijk maakte’.[56]
De positie van de POUM was minder duidelijk. Naar haar inzicht hing — geheel overeenkomstig haar leninistische beginselen — het lot van de revolutie niet van de massa, maar van de organisaties af. Weliswaar had Nin, wat met deze bewering in strijd schijnt, luttele weken vóór de mei-opstand geschreven dat ‘niets zonder de arbeidersklasse kon gebeuren en dat, zo zij haar wil maar toonde, ook niets tegen haar zou kunnen worden ondernomen... dat het proletariaat slechts heel zijn georganiseerde macht in de weegschaal behoefde te werpen om de revolutie naar haar uiterste consequenties te voeren’.[57]
Maar in hetzelfde artikel waaraan deze woorden zijn ontleend, verklaarde hij dat de situatie ernstig was ten gevolge van de concessies die FAI en de CNT hadden gedaan, maar dat niettemin, ‘zo haar leiders maar op de dwalingen huns weegs zouden willen terugkeren, de revolutie alsnog zou kunnen worden gered’.[58]
Met de nadruk die enerzijds op de machtspositie van de arbeiders werd gelegd, zou men het nadrukkelijk beroep op de anarchosyndicalistische leiders anderzijds in tegenspraak kunnen achten, ware het niet dat Nin onder ‘het in de weegschaal werpen van de proletarische macht’ iets ánders verstond dan men — wat vluchtig oordelend op grond van terminologie — zou kunnen veronderstellen. Het bleek uit een manifest dat door Nin werd opgesteld[59] en dat de POUM op 12 mei 1937, terstond ná de meidagen, onder de Catalaanse arbeiders verspreidde. In het bewuste manifest werd verwezen naar het artikel dat op 14 maart in het POUM-blad was verschenen. Daarbij werd het reeds vertolkte standpunt aldus samengevat, dat ‘wanneer de arbeidersklasse haar enorme invloed op het spel zou zetten... een arbeiders- en boerenregering zou kunnen worden gevormd’.
Ziedaar in klare bewoordingen wat Nin en de overige POUM-leiders bedoelden wanneer zij over ‘het optreden van de proletarische massa’ of over ‘de uiterste consequenties van de revolutie’ spraken: een — naar zij zelf ook toegaven — zuiver politiek gebeuren,[60] dat ‘een gewelddadige explosie’, een ‘spontane, chaotische beweging zonder direct perspectief’ zou kunnen voorkomen,[61] maar waarvan in Catalonië geen sprake was geweest, met het gevolg dat in plaats daarvan de spontane beweging was getreden. Volgens de POUM was zij uitzichtloos, tenzij daaraan te elfder ure alsnog, van buitenaf, een politieke leiding zou worden opgedrongen, een politieke leiding, die — gelet op de politieke verhoudingen — slechts een gezamenlijke leiding van de POUM én de CNT zou kunnen zijn.
In de nacht van 3 op 4 mei 1937, de nacht die voorafging aan de komst van Vásquez, Frederica Montseny en Garcia Oliver naar Barcelona, pleegden de POUM-leiders Nin, Gorkin en Pedro Bonet overleg met enkele vooraanstaande Barcelonese leiders van de CNT, onder wie Alfredo Martinez en Valerio Maz. Gorkin zei tot hen:
‘Noch gij, noch wij hebben de arbeiders van Barcelona tot deze strijd opgeroepen of aangezet. Het betreft hier een spontane reactie op een stalinistische provocatie. Maar nu is het beslissende moment voor de revolutie aangebroken. Ofwel wij plaatsen ons aan het hoofd van de beweging om de binnenlandse vijand te vernietigen, ofwel de beweging mislukt en dan zijn wij het die vernietigd worden. De keuze is tussen revolutie en contrarevolutie.’[62]
De — door Gorkin ‘besluiteloos’ genoemde — CNT-leiders aarzelden. Hun politieke concepties verschilden van die van de POUM. Wat ten slotte voor hen het zwaarste woog, was de vrees dat een optreden tegen de PSUC en de Esquerra tot een zodanige aderlating van de antifascistische krachten zou leiden, dat Franco gemakkelijk spel zou krijgen. Uit hun houding trok de POUM de conclusie dat ‘de revolutionaire voorhoede nog te onontwikkeld was om de macht in handen te nemen’[63] en dat derhalve voor een proletarische opstand ‘de situatie niet rijp genoeg’ kon worden geacht.
Voor de POUM was een opstand zonder de leiding van een dergelijke voorhoede ‘een putsch die fatale gevolgen zou hebben’,[64] een ‘avontuur’ dat zij volstrekt afwees omdat zij niet ‘blanquistisch’ wilde zijn.[65] Zij besefte niet dat juist de opvatting dat de sociale revolutie een politieke avant-garde zou vereisen, met de voor een proletarisch optreden in de burgerlijke revolutie pasklare theorie van Blanqui wezenlijk overeenstemde.
In mei 1937 gingen de arbeiders in het industriële Catalonië — al was het alleen maar door hun spontaan en geheel zelfstandig optreden als klasse — boven de burgerlijke revolutie uit. Zij gingen erbovenuit, zoals eind februari 1921 de Russische arbeiders in de eilandvesting Kroonstad verder trachtten te gaan dan de burgerlijke bolsjewistische revolutie.[66] De meidagen van 1937 in Catalonië verhielden zich tot het Spaanse omwentelingsproces in zijn geheel, zoals de opstand van Kroonstad zich tot het gehele Russische omwentelingsproces verhield. Het was de verhouding, waarin zich overal het eerste werkelijk proletarische verzet tegenover de burgerlijke staat geplaatst zag.[67]
In de meidagen van 1937 handelde in Spanje de aan de regering deelnemende CNT zoals in 1921 in Rusland de bolsjewieken handelden toen zij de matrozen van Kroonstad opriepen de wapens neer te leggen en troepen stuurden toen deze daaraan geen gevolg gaven. De — niet meer in de regering van Catalonië vertegenwoordigde — leninistische POUM darentegen handelde anders, maar dat geenszins als gevolg van haar opvattingen. Met haar in wezen radicaal-burgerlijke omwentelingstheorie stond zij in feite tegenover het optreden van de Catalaanse arbeiders volkomen hulpeloos. Wat kon zij beginnen met de zienswijze dat het veroveren van de macht door de arbeidersklasse erop neerkwam dat de partij, of enkele partijen samen, de politieke macht in handen namen? Niets! Wat viel er aan te vangen met het principe dat aan de arbeiders ‘een weg moest worden gewezen’, en dan nog wel een weg die zij juist bezig waren te verlaten? Niets!
Bevond de CNT zich in feite in het aan de arbeiders vijandige kamp — waar zij overigens werd doodgedrukt[68] — de POUM was nergens! Zij wilde zich niet tegenover de arbeiders opstellen en zij kón zich evenmin als partij met hen identificeren.[69] Gezien haar kijk op de situatie veroordeelde zij de opstand, die zij het liefst voorkomen had. Maar ‘omdat zij niet in staat was de gebeurtenissen te verhinderen, plaatste de POUM zich, toen deze zich eenmaal voltrokken, aan de kant van de arbeiders’.[70] Dat pleitte uiteraard voor haar revolutionaire gezindheid, maar het was tevens een vernietigend oordeel over haar theoretische opvattingen.
Zoals de CNT haar zienswijze moest laten vallen doordat de revolutie waarmee zij in de praktijk te maken kreeg een burgerlijke was, zo moesten de leden van de POUM om zich aan de zijde van de arbeiders te kunnen scharen hun zienswijze laten vallen toen er in die burgerlijke revolutie een proletarische tendens te voorschijn trad. Voor de partij die hun politiek tehuis vormde, was er op dat moment als zodanig geen enkele specifieke taak weggelegd, maar haar aanhangers stonden, evenals vele leden van de CNT, op de barricaden. Voor de POUM als partij echter diende zich géén andere mogelijkheid aan, dan óók van haar kant de arbeiders tot het afbreken van de gevechten te manen.
Lijnrecht daartegenover stond het optreden van de ‘Vrienden van Durruti’, de zich aldus noemende groep van anarchosyndicalisten die, ofschoon nog steeds deel uitmakend van de officiële CNT, tot haar onvermoeibare critici behoorden. Zij waren er — evenals Camillo Berneri — van overtuigd dat de strijd voor de revolutie in Spanje op twee fronten diende te worden gevoerd.[71] Zij achtten het moment gekomen om zich zowel tegen de bolsjewieken als tegen het republikeinse Catalaanse burgerdom te keren. Zij stonden in de meidagen van 1937 in de voorste gelederen; zij weigerden de wapens neer te leggen. De anarchosyndicalistische ministers en het nationale comité van de CNT besloten daarop tot hun onmiddellijk royement.[72]
Inmiddels hadden de arbeiders op de 4de mei alle belangrijke punten van Barcelona hetzij bezet, hetzij omsingeld. Op 5 mei, daags nadat Vazquez, Valerio Mas, Garcia Oliver en Frederica Montseny hen tot een ‘staakt-het-vuren’ hadden opgeroepen, bevonden de arbeiders zich nog altijd op de barricaden. Wie de gebeurtenissen uitsluitend volgde via de kolommen van het CNT-blad Solidaridad Obrera, bemerkte daarvan niets. Een bericht omtrent hetgeen zich op 3 mei bij de telefooncentrale had afgespeeld, stond de volgende dag op... pagina 8. Over de barricaden werd in deze krant met geen woord gesproken.[73] Maar via de radio hoorde de bevolking hoe Garcia Oliver haar optreden als ‘een golf van waanzin’ karakteriseerde[74] en vernam zij voorts, dat tussen ‘de CNT-leiding en de Raad van de Generaliteit — geheel buiten de werkende klasse om — een soort van ‘wapenstilstand’ was gesloten. Dat de denkwereld van de gewone CNT-leden totaal verschilde van de denkwereld van de ‘leiders’, bleek wel hieruit dat de arbeiders weigerden te geloven dat Garcia Oliver als vrij man en niet als een onder bedreiging staande gevangene tot hen had gesproken.[75]
Aan de ‘wapenstilstand’ was een ‘verzoenend gebaar’ van president Companys voorafgegaan. Hij verklaarde in een korte radiotoespraak dat de Catalaanse regering de overval van Rodriguez Salas op de telefooncentrale afkeurde. Tijdens de onderhandelingen in het regeringspaleis echter verzette hij zich aanvankelijk tegen diens ontslag en dat van de minister van Binnenlandse Zaken, Ayguader. Ten slotte werden beiden voor de leeuwen geworpen. Het was vrijwel de enige prijs die de anarchosyndicalisten voor hun steun aan de gevestigde orde vroegen. De gesprekspartners werden het erover eens dat de gevechtshandelingen terstond moesten worden stopgezet, dat de status-quo zou worden gehandhaafd en dat de politietroepen en de arbeiders zich gelijktijdig ,zouden terugtrekken. Companys verklaarde dat er ‘noch overwinnaars, noch overwonnenen’ zouden zijn.
Door dit alles kwamen de barricadestrijders onder voortdurend sterkere morele druk te staan. Dat ging gepaard met een militaire druk die nauwelijks minder zwaar was en die niet slechts van de landzijde kwam, maar ook nog vanuit zee. Indalecio Prieto, berucht sociaaldemocraat en minister van Marine en Luchtvaart in de regering-Caballero, stuurde oorlogsbodems. De schepen liepen op 5 mei de haven van Barcelona binnen. ‘De regering,’ aldus zijn standpunt, ‘had zich te verdedigen tegen hen, die tot elke prijs revolutie wilden.’[76]
Op 6 mei gaf een deel van de arbeiders gehoor aan de oproepen van CNT en POUM om de barricaden te verlaten, maar de strijd duurde niettemin nog voort. Op 7 mei arriveerden de politietroepen: vijfduizend man onder bevel van luitenant-kolonel Emilio Torres Iglesias, een aanhanger van de CNT-FAI die voorheen het anarchosyndicalistische bataljon ‘Tierra y Libertad’ onder zijn commando had. Onder het geroep van ‘leve de FAI’, aldus Broué en Témime, rukten zij Barcelona binnen om de rust en de burgerlijke orde te herstellen.
Hun taak was licht. De CNT had hun van het begin af aan de weg geëffend; later deed de POUM dat óók. George Orwell, die een half jaarlang nauwe bindingen met deze partij had doordat hij in haar militie vocht, merkte tijdens de meidagen van 1937, dat bij haar leiders het gevoel overheerste ‘dat ze de. CNT ...die van haar kant de kans op een alliantie met de UGT niet in gevaar wilde brengen... onmogelijk in de steek konden laten’.[77] Ze konden dat des te minder doordat ook de POUM zélf zich op een dergelijke alliantie van CNT en UGT oriënteerde.[78] De ‘arbeiders- en boerenregering’ die zij herhaaldelijk propageerde, karakteriseerde zij meer dan eens als ‘een vakbewegingsregering van CNT en UGT’. Mede om die reden was haar het conflict in mei onwelkom en wenste zij ‘dat de gewapende strijd zou worden omgezet in een brede massabeweging ten gunste van het herstel van het revolutionaire comité ter verdediging van de revolutie’.[79]
Het optreden van CNT en POUM bleef niet zonder gevolg. Hoe diep de kloof ook was die beide organisaties van de werkende klasse scheidde, de scheiding bestond veeleer in de praktijk dan in het bewustzijn. Dezelfde CNT-leden die, Garcia Olivers vermaningen ten spijt, de barricaden bezet bleven houden, voelden zich geestelijk toch met de CNT verbonden. Niettegenstaande haar praktijk van concessies was de CNT tot de verbeelding blijven spreken. Op een deel van de werkende klasse had zij, zeker op dát tijdstip — nog géén volle tien maanden na de 19de juli 1936 — nog altijd sterke invloed.
Voor zover de CNT op een ander deel die invloed had verloren, voor zover de Catalaanse arbeiders zich vaag rekenschap gaven dat de consequentie van hun worsteling tegen Esquerra, PSUC en UGT tevens een strijd tegen de CNT zou zijn of worden, bood zich aan hen geen enkel perspectief. Dat zou er slechts geweest zijn indien de sociaaleconomische verhoudingen rijp waren geweest voor de vorming van échte arbeidersraden en voor een werkelijke machtsuitoefening door de arbeiders. En dat waren zij niet!
Vandaar bijvoorbeeld dat de ‘Vrienden van Durruti’, die de strijd het langste volhielden en die voor zoiets als een aan de invloed van alle politieke organisaties onttrokken arbeidersmacht ijverden, tegelijkertijd toch ook nog jakobijnse of blanquistische trekken vertoonden. Het kwam onder andere tot uiting in de manier waarop ook zij ‘oproepen’ tot de strijdende arbeiders richtten, al kwam de inhoud daarvan dan ook allerminst overeen met die van de CNT. Zij spraken zich enerzijds duidelijk uit over ‘een arbeidersmacht, ontsproten aan van onderop gevormde arbeiderscomités’ en zij formuleerden daarmee in feite het eigenlijke, onmiskenbaar proletarische program van de mei-opstand. Maar tot hun eisen behoorden anderzijds ‘verplichte arbeid’ — via een soort ‘mobilisatie van de bevolking’ — en ‘verbod van godsdienstuitoefening’, stuk voor stuk, en dat was niet meer dan logisch, min of meer afgeleid van hun bakoenistisch erfgoed. Hun eis tot ‘verplicht lidmaatschap van de vakbeweging’ demonstreerde daarnaast de primitiviteit van hun opvattingen.
Wie hun een in hoofdzaak negatieve instelling verweet had bepaald niet helemaal ongelijk.[80] Maar een dergelijke karakteristiek zag geheel het hoofd, dat zij welhaast als vanzelf het accent moesten leggen op datgene waar zij zich tegen keerden. Voor een precisering van hun marsroute ontbraken de maatschappelijke voorwaarden; een zege lag niet binnen hun bereik. Dat verklaart waarom ook zij de wapens neerlegden. Nog een korte tijd verbreidden zij hun ideeën door middel van hun blad El Amigo del Pueblo. Na de zomer van 1937 waren zij totaal van het toneel verdwenen. Nadat de proletarische variant van de Spaanse omwenteling tevergeefs was beproefd, misten zij iedere reële grondslag.
Hun tragiek én die van de meidagen was het inderdaad, dat de Catalaanse arbeidersklasse niet in staat was om te triomferen, evenmin als in 1921 de stakende arbeiders in Petrograd of de matrozen van Kroonstad konden triomferen. Maar niet de houding van de CNT-leiding of haar weigering om zich samen met de POUM ‘aan het hoofd van de gebeurtenissen te plaatsen’, niet — om het anders en in de taal van de politieke idealisten uit te drukken — ‘het ontbreken van een genoegzaam ontwikkelde revolutionaire voorhoede’ lag aan dat feit ten grondslag.
Wat de situatie inderdaad voor een proletarische revolutie, destijds in de dagen van Kroonstad, zestien jaar later in Catalonië ‘onvoldoende rijp’ maakte, was niets anders dan de ‘onrijpheid’ van de productieverhoudingen. Deze vormden de nauw merkbare dijken waarbinnen de stroom der gebeurtenissen vloeide. Deze bepaalden de speelruimte en de spelregels van de organisaties. Deze stelden in het bolsjewistische Rusland zogoed als in Barcelona of Tortosa en Tarragona onoverkomelijke grenzen aan het menselijk handelen.
Om die reden heeft het geen enkele zin om zich — zoals Trotski of Horacio Prieto, César Lorenzo en ook min of meer Gaston Leval — bezig te houden met vragen als: wat de POUM of de CNT zou hebben moeten doen; wat of er wel gebeurd zou zijn als bijvoorbeeld de POUM een andere politiek zou hebben gevolgd of indien de CNT géén deel van de regering zou hebben uitgemaakt en zo zij gedurende de meidagen niet op het staken van de strijd zou hebben aangedrongen. Wat er misschien zou hebben kunnen gebeuren is weinig interessant en zeker géén historische verklaring.[81] Waar het om gaat, is wat er werkelijk gebeurd is en welke betekenis dat heeft gehad.
Als men ons zou willen voorhouden dat de CNT of de POUM wel zo moesten handelen als zij deden, dan zijn wij terstond bereid dat te onderschrijven, maar met de toevoeging dat hun moeten aan de betekenis van hun handelen niets verandert. Dat de CNT en de POUM — om al de redenen die wij in de voorafgaande bladzijden hebben uiteengezet — slechts de weg konden volgen die zij gegaan zijn, verandert toch niets aan de weg en wil toch niet zeggen dat deze hen naar iets anders leidde dan hij ze in werkelijkheid heeft gevoerd?
Waarheen dat was, zou na de meidagen nog duidelijker blijken dan daarvoor. Met de komst van de politietroepen kwam er een einde aan de straatgevechten, die volgens een officiële — naar sommigen veronderstellen veel te lage — schatting duizend gewonden en vijfhonderd doden hadden gekost. Aan hun nog open graf verscheen de contrarevolutie. Niet die van de franquistische generaals, maar die van de burgerlijke en kleinburgerlijke partijen en groepen, die de ‘weg van de 19de juli’ definitief wensten te verlaten.
De revolutie werd dodelijk gewond. Lang en smartelijk was haar sterven, maar zij overleed eer Franco zegevierde. Hij kon haar alleen nog maar de ogen sluiten. Nog géén jaar voor de meidagen waren het de arbeiders geweest die, naar het getuigenis van Companys, ‘Catalonië hadden gered’, dat wil zeggen, de gevaren die de heerschappij der Catalaanse burgerij bedreigden, hadden afgewend. ‘Ik zal het,’ had de Esquerra-leider toen theatraal verklaard, ‘nooit vergeten!’ Binnen een jaar bewees al wat burgerlijk was of dacht het hun óók niet te hebben vergeven. Nadat aan het licht was gekomen dat iedere volgende stap van de ‘redders van Catalonië’ nog slechts tegen de grondslagen van de burgerlijke orde gericht kon zijn, dienden zij met de terreur van de GPOe te worden geïntimideerd, opdat iedere kans op een nieuwe revolutionaire golf verkeken zou zijn. Nog tijdens de meidagen begon het schrikbewind. In juni 1937 barstte het in alle hevigheid los.
De wraak was bloedig. Nog voordat de maand mei ten einde liep, zaten er meer proletarische strijders in de gevangenissen dan er in het begin van die maand in de straten van Barcelona waren gewond. Weldra zouden zij bij honderden worden doodgeschoten. De POUM was het volgende doelwit. Nadat haar blad verboden, haar drukkerij gesloten, haar leiding in de gevangenis was geworpen, richtte de aanval zich ook tegen de CNT. Het baatte haar niet dat zij ‘ter wille van de antifascistische eenheid eisen had laten vallen, die door de revolutionaire arbeiders als onveranderlijk en vaststaand werden beschouwd’.[82] Het baatte haar evenmin dat zij ‘het voor misdadig had gehouden met de wapens in de hand tweedracht in het achterland te zaaien’.[83] Eenmaal weer in de stijgbeugel toonden de burgerlijke krachten zich er niet dankbaar voor dat de anarchosyndicalisten ervoor waren teruggeschrokken de vijanden van de arbeiders aan te vallen. Dezen van hun kant toonden zich minder teerhartig. Zij richtten hun geweerlopen zonder aarzeling op hen die door dik en dun hun trouwste bondgenoten waren geweest. Al waagden zij het dan ook niet terstond op alle vooraanstaande figuren los te branden, zij gaven hun wél te verstaan dat ‘de moor zijn arbeid had gedaan’ en dat zij het voortaan zélf wel zouden opknappen. De enige rol die nog voor de CNT was weggelegd, was niet die van bondgenoot, maar die van knecht.
Van Companys’ belofte dat er ‘overwinnaars, noch overwonnenen’ zouden zijn, kwam niets terecht. Toen de arbeiders van Catalonië op 7 mei 1937 weer aan het werk togen, geschiedde dat onder de parolen: ‘Weg met de provocaties in het achterland, eenheid tussen CNT en UGT en dood aan het fascisme.’[84] Maar de stalinistische provocaties werden talrijker dan ooit en het verre van dode fascisme was de lachende derde. De eenheid tussen CNT en UGT kwam in maart 1938 inderdaad tot stand, maar binnen die eenheid was de CNT niet meer dan een gevangene.
Tot de slachtoffers van de meidagen behoorde ook Camillo Berneri. Hij viel niet op een barricade maar door moordenaarshand. Op 6 mei werd hij door gewapende leden van de UGT uit zijn huis gehaald en op korte afstand daarvan op straat in de rug en door het hart geschoten. In zijn dood school een symboliek. Hij, die er zich ten scherpste tegen gekeerd had dat de anarchosyndicalisten ‘alleen maar aan het bewind schenen om met de republiek van de klassenvrede te flirten’[85] en die zijn waarschuwende stem had verheven toen hij Spanje verduisterd zag worden door ‘Noskes schaduw’,[86] kon niet ontsnappen aan het lot door de schaduwen te worden verzwolgen. Zijn einde viel samen met het einde van de derde fase van het Spaanse omwentelingsproces. Nadat de burgerlijke krachten schoonmaak in Catalonië hadden gehouden, waren zij gereed voor de schoonmaak in Valencia. Largo Caballero zou daar hun eerste slachtoffer zijn, Juan Negrin de man die de revolutie naar het onafwendbare bankroet zou voeren.
_______________
[1] Le Temps was vóór de Tweede Wereldoorlog het dagblad dat meer dan welke andere Franse krant ook op serieuze wijze de mening van de échte bourgeoisie vertolkte. Het blad werd financieel gesteund door het zogenaamde Comité des Forges, de verkooporganisatie van de Franse staalindustrie. Van een dagblad als Le Figaro onderscheidde Le Temps zich ongeveer op dezelfde wijze als de Londense Times of de Manchester Guardian zich onderscheidden van de Daily Express of de wijze waarop de Nieuwe Rotterdamse Courant zich onderscheidt van De Telegraaf.
[2] Een kleine bloemlezing uit het toenmalige journalistieke werk van Camillo Berneri verscheen in 1938 te Parijs onder de titel Guerre de classes en Espagne. Het opstel waaruit wij citeren, staat daarin afgedrukt op p. 15v.
[3] Zie: Marcel Ollivier, Le Guépéou en Espagne; les journées sanglantes de Barcelone, Parijs 1937; herdruk: Parijs 1970, p. 2 en 3.
[4] Paris-Soir, geciteerd uit: Camillo Berneri, p. 46.
[5] Berneri, p. 47.
[6] Idem. Vgl. ook hoofdstuk XI van dit boek, noot 10.
[7] Wij bedoelen de literator, rechtskundige, historicus en diplomaat José Maria de Semprun y Gurrea, die onder de in 1931 geproclameerde republiek onder andere gouverneur van de provincie Toledo is geweest en die ook een tijdlang Spaans ambassadeur in Den Haag was. Zijn karakteristiek van de officiële Spaanse bolsjewieken is te vinden in een opstel dat oorspronkelijk onder de titel ‘La question d’Espagne inconnue’ (‘Het probleem van het onbekende Spanje’) is verschenen in het Franse (katholieke) tijdschrift Esprit. Een Nederlandse vertaling door dr. J. Brouwer kwam als brochure uit onder de titel: Een katholiek Spanjaard over Spanje, Bilthoven 1937. De aangehaalde woorden zijn daar te vinden op p. 33.
[8] Aldus op het congres van de Verenigde Socialistische Jeugd, dat op 15 januari 1937 werd gehouden in Valencia. Geciteerd uit Berneri, p. 47.
[9] De Engelse anarchist Vernon Richards, die met zijn Lessons of the Spanish Revolution een bijzonder lezenswaardig boek heeft geschreven en daarin blijk geeft een kritische instelling óók ten opzichte van zijn naaste geestverwanten, noemt, ofschoon hem de kleinburgerlijke herkomst of instelling van het merendeel der UGT-leden niet ontgaat, dit vakverbond toch een ‘arbeidersorganisatie’. Wij volgen dat voorbeeld niet, omdat wij de kwalificatie te ongenuanceerd vinden. Zij onttrekt nu juist datgene aan het licht wat wij, tot goed begrip van de positie van de UGT, wensen te onderstrepen. Wij gebruikten de Franse uitgave van Vernon Richards, Enseignement de la révolution espagnole, Parijs 1975. Zie aldaar p. 119 en 120.
[10] Wij bedoelen de zogenaamde FOUS, de in april 1936 door de POUM gevormde ‘Arbeidersfederatie der Vakbewegingseenheid’. Zij telde in juli 1936 ongeveer 80.000 leden, maar zij was tegen het einde van hetzelfde jaar of omtrent het begin van 1937 van het toneel verdwenen. De betrokken bonden sloten zich aan bij de UGT, waarvan sommige zich oorspronkelijk hadden afgescheiden. Vele leden — aldus de eerder door ons genoemde, tot de POUM behorende Juan Calvet — gaven in hun hart de voorkeur aan een aansluiting bij de CNT. In die CNT echter zouden zij een onbetekenende minderheid hebben gevormd, zonder mogelijkheid om oppositie te voeren. Om die reden drukte de POUM hun aansluiting bij de andere, veel kleinere centrale door. Dat gebeurde onder andere met het argument dat het beter was om tegen de, in Catalonië inmiddels stalinistische UGT-leiding te strijden dan tegen de anarchosyndicalisten. (Vgl. Juan Calvet in De Rode October, mei 1938, p. 115.)
[11] Om misverstanden te voorkomen: productieverhoudingen zijn verhoudingen, betrekkingen, tussen mensen!
[12] De Santillan in een rede over de problemen der revolutie, gehouden te Barcelona in een vergadering van anarchosyndicalistische militanten. Geciteerd uit: Boletin de Información, Duitse uitgave, nr. 30. Cursiveringen van mij — C.B. Ik heb daarmee de nadruk erop willen leggen dat óók De Santillan — evenals ikzelf — de door de CNT gevoerde politiek voor onvermijdelijk hield en, maar dat dan wellicht onbewust, de anarchosyndicalistische beweging karakteriseerde als een ‘oppositie’, dat wil zeggen, een stroming binnen de zich ontwikkelende burgerlijke maatschappij. Zulks in tegenstelling tot bijvoorbeeld iedere beweging van de arbeiders zélf, die in wezen boven de burgerlijke samenleving uitgaat. Er bestaat naar mijn overtuiging tussen het een (de op samenwerking met het kleinburgerdom gerichte politiek) en het ander (het karakter van de CNT als ‘oppositiebeweging’) een onlosmakelijk verband.
[13] Boletin de Información, nr. 45. Men lette erop dat ook in de geciteerde passage het winnen van de oorlog wederom wordt beschouwd als het middel om de revolutie te doen zegevieren, in plaats van omgekeerd. Onze opvatting hieromtrent, die de lezer uit het voorgaande genoegzaam heeft leren kennen, staat lijnrecht tegenover deze uitspraak van De Santillan. Maar in overeenstemming met onze opvatting zijn de woorden die voorkomen in een door Duitse anarchosyndicalisten te Barcelona uitgegeven brochure over de, aanstonds nog te behandelen gebeurtenissen van mei 1937 in Catalonië en die aldus luiden, dat ‘de triomf van de arbeiders in dit economisch belangrijkste deel van het land de oorlog tegen het fascisme eerst mogelijk maakt’ (Revolution und Konterrevolution, die Maiereignisse 1937 in Katalonien, ASY-Verlag, Barcelona, juni 1937, p. 3).
[14] Revolution und Konterrevolution, die Maiereignisse 1937 in Katalonien, p.3.
[15] Idem, p. 4-5.
[16] Revolution und Konterrevolution, die Maiereignisse, enz. p. 3. — Al diegenen die nog maar steeds krampachtig vasthouden aan de officiële mythe omtrent de CNT — gelijk zovelen ook krampachtig vasthouden aan leninistische of maoïstische mythen — hebben met dit feit de grootste moeite, of liever: trachten het te ontkennen. Een van mijn vrienden schreef een voor het decembernummer 1975 van De Vrije Socialist bestemde beschouwing, waarin van de Spaanse CNT nog weer eens werd gezegd, dat deze destijds van de sociale revolutie had afgezien en haar had uitgesteld tot na de loge op Franco. Het bewuste artikel werd nog voor het verschijnen van het decembernummer van De Vrije in november 1975 scherp aangevallen door de Spanjaard Francisco Moreno in het door Spaanse ballingen te Amsterdam uitgegeven CNT-blad La Razón. Mijn vriend had gebruik gemaakt van bronnenmateriaal dat ik hem ter beschikking had gesteld. Dat leidde ten slotte tot een gesprek tussen Moreno, Albert Ledder (redacteur van De Vrije) en mij. Aanvankelijk betitelden zij mijn karakteristiek van de houding der CNT als ‘een volstrekt onjuiste en uit de lucht gegrepen bewering’. Ledder ging zelfs zó ver, te suggereren dat sommige van mijn bronnen wel ‘vervalsingen’ zouden zijn. Daarmee geconfronteerd, erkenden zij het verantwoorde gebruik ervan. Maar Moreno bleek desondanks niet overtuigd. Hij betwijfelde of de Franse en Duitse teksten de oorspronkelijke Spaanse tekst wel getrouw weergaven. Ledder verklaarde dat mijn ‘interpretatie’ (er was niet van een interpretatie sprake, doch van een letterlijke weergave van vooraanstaande, tot de CNT behorende auteurs!) ‘volledig in strijd was met het beeld dat hij zich van de CNT had gevormd’. Op 1 december 1975 schreef ik Moreno waar hij de bewuste passages in Spaanse bronnen zou kunnen vinden. Ik noemde: José Peirats, La CNT en la Revolución Española, deel I, p. 163, 215 en 231 en De Santillan, Pour que perdimos la querra, p.116. Ik merkte daarbij op dat de bewuste passages door Vernon Richards waren geciteerd en dat bij de Franse vertaling van diens boek de vertaler, een mij persoonlijk bekende Franse hispanoloog, de citaten zorgvuldig met het Spaanse origineel had vergeleken. Ik verzocht Moreno tevens of hij zijn bewering in La Razón, dat er van ‘een afzien van de sociale revolutie door de CNT nooit sprake was geweest’ wilde terugnemen. Enige reactie op dat verzoek is tot nu toe uitgebleven voor zover ik weet.
[17] Revolution und Konterrevolution, die Maiereignisse, enz. p. 6.
[18] Het te Valencia destijds verschijnende CNT-orgaan Fraqua Social, geciteerd uit Revolution und Konterrevolution, die Maiereignisse, enz. p. 5.
[19] Zij waren bijvoorbeeld radicaler dan de hervormingsmaatregelen die in de Russische revolutie van 1917 vanboven af door de Opperste Economische Raad werden getroffen.
[20] Ook Lorenzo constateert nadrukkelijk (Les anarchistes, enz., p. 119), dat het optreden van de arbeiders in strijd was met de politiek van de CNT. Hij voegt daaraan toe, dat dit feit onveranderd blijft, ook al heeft de CNT naderhand de collectivisaties tegen de kritiek van de tegenstanders ervan in bescherming genomen.
[21] Ook César Lorenzo maakt er melding van dat de CNT aan de UGT een gelijk sterke afvaardiging in de comités toestond. Hij doet dat op gezag van Garcia Oliver, die hij citeert uit Peirats La CNT en la Revolución Española, deel I, p. 163 (Lorenzo, Les anarchistes espagnols, enz., p. 107, noot 8); ook schrijft Lorenzo, dat de UGT in Catalonië aanvankelijk zonder enige betekenis of invloed was (idem, p. 132).
[22] Boletin de Información, nr. 32.
[23] Reeds op 11 augustus 1936 was er een verbindingscomité gevormd, dat een gemeenschappelijk optreden van CNT-FAI en UGT-PSUC diende voor te bereiden, maar dat niets tot stand bracht. Op 22 oktober 1936 evenwel kwam er een pact tot stand, dat de samenwerking van de genoemde organisaties in Catalonië verwezenlijkte. Het werd ondertekend door Antonio Sese en Rafael Vidiella voor de UGT, door Felipe Garcia voor de PSUC, door Manuel Escorzia en Dionisio Eroles voor de CNT en door Pedro Herrera voor de FAI (Lorenzo, p. 131-132). Naar onze maatstaven — en óók naar die van de CNT zelf — was het een pact met de kleinburgerlijke klassentegenstander.
[24] Vgl. Paul Lapeyre, Révolution et contre-révolution en Espagne, p. 20-21.
[25] Benjamin Péret, geciteerd uit Jean Bécarud en Gilles Lapouge, Anarchistes d’Espagne, als voren, p. 143. Uit de schildering van Péret kan men zien dat niet de vorming van de raad der Generaliteit en de deelneming daaraan door CNT en POUM het tempo van de revolutie vertraagde, maar dat de vorming ervan de politieke uitdrukking was van een ontwikkeling die eraan was voorafgegaan.
[26] Ignacio Iglesias, voormalig redacteur van het POUM-blad La Batalla, heeft verklaard dat zijn partij de Spaanse bolsjewieken beoordeelde ‘aan de hand van criteria die al lang niet meer golden’ (Ignacio Iglesias, Trotsky et la révolution espagnole, Lausanne 1974, p. 101), met andere woorden: verkéérd beoordeelde. Frederica Montseny heeft bij gelegenheid te kennen gegeven, dat de leiders van de CNT in politiek opzicht ‘buitengewoon naïef’ waren (Richards, p. 268).
[27] Berneri, Guerre de classes en Espagne, p. 18.
[28] Garcia Oliver verklaarde: ‘De antifascistische militiecomités zijn ontbonden omdat nu de Generaliteit de vertegenwoordiging van ons allemaal is’ (gecit. uit Vernon Richards, Enseignement, enz., p. 144). De ontwikkeling is door diverse auteurs, onder wie Lorenzo, zo indringend geschilderd, dat wij hier van een nadere beschrijving afzien. Voor onze analyse zijn de details — die overigens precies passen in het proces dat wij beschreven hebben — niet essentieel.
[29] Intriges tegen de CNT dateerden niet slechts van na 19 juli 1936. In zijn op het eind van de jaren zestig verschenen Memoires vertelt de Franse bolsjewiekenleider Jacques Duclos, dat hij zich omstreeks 1930 clandestien naar Spanje begaf en wel naar Malaga. ‘Het doel van die reis,’ zo deelt hij mee, ‘was bolsjewistische militanten in de CNT te doen infiltreren en een politieke strijd te ontketenen, om te bereiken dat die organisatie, de meest dynamische en de meest revolutionaire, niet uitsluitend in handen van de anarchisten zou blijven, die er de leiding hadden’ (Duclos, geciteerd uit: Bécarud en Lapouge, Anarchistes d’Espagne, p. 126).
[30] Boletin de Información, 19 maart 1937.
[31] La Noche (verschijnend in Barcelona), geciteerd uit het Boletin de Información, nr. 40.
[32] Boletin de Información, nr. 40.
[33] Revolution und Konterrevolution, die Maiereignisse, enz., p. 4.
[34] Vgl. Boletin de Información, nr. 47.
[35] Idem.
[36] Boletin de Información, nr. 49.
[37] Souchy, Nacht über Spanien, p. 196.
[38] Boletin de Información, nr. 41.
[39] Idem, nr. 41.
[40] Idem, nr. 41.
[41] La Batalla, geciteerd uit Pierre Broué, La révolution espagnole, enz., p. 90.
[42] Hij hoorde tot de ‘Trientistas’, de groep van dertig vooraanstaande CNT-leden die in augustus 1931 het beroemde manifest over de anarchistische strategie publiceerden.
[43] Pierre Broué, La révolution espagnole, enz., p. 91.
[44] Independent News, nr. 47, 23 juli 1938. Vgl. ook: Pierre Broué en Emile Témime, Revolution und Krieg in Spanien, Frankfurt/Main 1975, p. 350.
[45] De methode om op een zondag belangrijke beslissingen te nemen en zodoende het verraste publiek voor een voldongen feit te plaatsen, kwam in de jaren dertig erg in zwang. Hitler was ermee begonnen.
[46] Mededeling van Manuel D. Benavides — aanhanger van de PSUC en spreekbuis van Comorera — in zijn in 1946 in Mexico verschenen boek Guerra y revolución en Cataluna, vermeld in: Pierre Broué en Emile Témime, La révolution et la guerre d’Espagne, Parijs 1961 (Duitse vertaling Revolution und Krieg in Spanien, Frankfurt/M. 1975, p. 350, noot 42). De opmerking van Souchy (Nacht über Spanien, p. 197) dat tijdens het beheer van de arbeiders het telefoonverkeer uitstekend functioneerde en dat er niet de geringste aanleiding tot klachten bestond, getuigt van een verbazingwekkende naïviteit (alsof dat er iets mee te maken had) en van volledig onbegrip voor de klassevijand.
[47] Zie het kaartje, cijfer 1.
[48] Pierre Broué, La révolution espagnole, enz., p. 91. Zijn mededeling wordt volledig bevestigd door publicaties van de POUM en van de CNT.
[49] Volgens Souchy — op wiens mededelingen onze schildering van de wederzijdse sterkte van de strijdende partijen en hun respectieve positie in de stad berust — was de houding van de arbeiders puur defensief. ‘Zij volgden,’ schrijft hij (Nacht über Spanien, p. 199), ‘de aanwijzingen van hun comités op en stonden op hun barricaden... zonder tot de aanval over te gaan.’ Dat de arbeiders de aanwijzingen van de anarchosyndicalistische comités zouden hebben opgevolgd, lijkt ons echter niet in overeenstemming met de feiten, gelet op de duur van het conflict, op het aantal doden en gewonden en op tal van andere omstandigheden. Souchy, zo wil het ons voorkomen, heeft de mei-gebeurtenissen veel te veel door de officiële bril van de CNT bekeken en daardoor de tegenstellingen tussen deze organisatie en de arbeiders, het initiatief van de laatstgenoemden en hun strijdbaarheid, nauwelijks waargenomen.
[50] Boletin de Información, nr. 44.
[51] Zie hoofdstuk XVII.
[52] Boletin de Información, nr. 44.
[53] Lorenzo, Les anarchistes espagnols, enz., p. 266.
[54] Boletin de Información, 10 mei 1937.
[55] Lorenzo, p. 266, noot 24.
[56] Boletin de Información, nr. 44.
[57] La Batalla van 14 maart 1937, geciteerd uit: Ignacio Iglesias, Trotsky et la révolution espagnole, p. 84.
[58] Idem, cursivering van mij — C.B.
[59] Mededeling van Ignacio Iglesias, die het bewuste manifest uitvoerig bespreekt gedeeltelijk ook letterlijk citeert (Trotsky et la révolution espagnole, p. 85 en 86).
[60] De gecursiveerde woorden zijn letterlijk ontleend aan de oorspronkelijke tekst het manifest.
[61] Aldus ontleend aan het manifest (Ignacio Iglesias, Trotsky et la révolution espagnole, p. 86). — Wie kennis neemt van het standpunt van de POUM, wordt onwillekeurig herinnerd aan de titel van een brochure die Lenin schreef kort voor het uitbreken van de Russische Oktoberrevolutie: De dreigende catastrofe en hoe men haar moet bestrijden.
[62] Het gesprek tussen de POUM-leiders en de lokale vertegenwoordigers van de CNT is door Gorkin weergegeven in zijn boek Canibales politicos; Hitler y Stalin en España, Mexico 1941, p. 69 en 70. Wij citeren hem uit Lorenzo, p. 266, noot 25.
[63] Artikel ‘De eerste verjaardag van de meidagen’ in Independent News, nr. 36, 7 mei 1938.
[64] Aldus het POUM-manifest van 12 mei 1937 (Ignacio Iglesias, Trotzky et la révolution espagnole, p. 87).
[65] Spectator, ‘Naar aanleiding van de houding van het trotskisme in de Spaanse revolutie’, beschouwing in De Rode October van mei 1938, p. 125. ‘Spectator’ was het pseudoniem waarvan zich destijds een niet-Spaanse aanhanger van de POUM bediende, die van juli 1936 tot in juni 1937 in Spanje vertoefde en daar nauw met de POUM-leiders samenwerkte.
[66] In zijn reeds enkele malen geciteerd geschrift over Trotski en diens kijk op de Spaanse revolutie merkt Ignacio Iglesias op, dat Rusland en Spanje met elkaar gemeen hadden, dat zij bij het overige Europa en speciaal vergeleken met West-Europa in ontwikkeling waren achtergebleven, maar dat niettemin hun achterstand van verschillend karakter was... ‘Wie,’ aldus Iglesias, ‘wat er in Rusland was gebeurd, wilde gebruiken om aan de hand daarvan te voorspellen wat er in Spanje zou gebeuren, maakte het zich gemakkelijk, maar was op een geheel verkeerd spoor... Wie naar Spanje keek door het Russische prisma, verwierf zich een beeld, dat niet overeenkwam met de werkelijkheid.’ Iglesias keert zich tegen Trotski, die inderdaad sinds 1917 de ontwikkelingen in alle landen door een Russische bril bekeek. Met de hier geciteerde opmerkingen van Ignacio Iglesias en met zijn waarschuwing tegen een analyse-à-la-Trotski, waarbij alle ontwikkelingen in het keurslijf van een strak schema worden geperst, is de schrijver van dit boek het volkomen eens. Hij is ook van mening dat Iglesias in bijna alle gevallen waarin hij Trotski kritiseert tegenover hém in het gelijk staat. Maar Iglesias geeft toe dat historische voorbeelden ons in staat stellen bepaalde verschijnselen beter te begrijpen. Het is inderdaad ter wille van een beter begrip van de wezenlijke betekenis van de meidagen dat hier naar de opstand van Kroonstad wordt verwezen. Het gaat daarbij om de analogie. Niet meer, maar ook niet minder! Kroonstad kan men een proletarische uitloper van de Russische burgerlijke revolutie noemen. De mei-opstand in Catalonië was een proletarische uitloper van de burgerlijke omwenteling in Spanje!
[67] De Franse anarchosyndicalist Robert Louzon heeft in zijn brochure La contre-révolution en Espagne, Parijs 1938, het verloop van de Spaanse revolutie na 19 juli 1936 vergeleken met het verloop van de Franse Februarirevolutie van 1848. Bij die vergelijking valt uiteraard de analogie op tussen de meidagen van 1937 en de junislag van het Franse proletariaat in 1848. De vergelijking is stellig zinvol. Wij geven de voorkeur aan een vergelijking met de Russische gebeurtenissen. Zij laat zich — met inachtneming van de door Ignacio Iglesias ontwikkelde bezwaren — veel verder doorvoeren.
[68] In zijn boek Por qué perdimos la guerra (‘Waarom wij de oorlog hebben verloren’) heeft De Santillan verklaard, dat de bolsjewieken en de republikeinen hun politieke opmars met verdubbelde kracht voortzetten zodra de arbeiders de wapens hadden neergelegd. Hij schrijft daar ook: ‘Men (dat wil zeggen Vazquez en Garcia Oliver — C.B.) gaf ons te kennen dat wij uitstekend hadden gehandeld door het vuren te doen ophouden en dat er verder niets te doen viel dan de gebeurtenissen af te wachten en ons er zo goed mogelijk bij aan te passen. Aldus trokken wij ons terug, in feite tweemaal verslagen.’ (De Santillan, geciteerd uit Ignacio Iglesias, p. 87 en 88).
[69] Ignacio Iglesias, p. 86.
[70] Juan Galvet, ‘De POUM en het trotskisme in De Rode October, mei 1938, p. 121.
[71] Berneri sprak vrij kort voor de meidagen deze overtuiging enkele keren uit, onder andere in een ‘open brief aan Frederica Montseny’ en in een opstel, getiteld ‘De contrarevolutie op mars’ (Camillo Berneri, Guerre de classes, enz., p. 41-42 en p. 48.
[72] Lorenzo, p. 266.
[73] Broué en Témime, Revolution und Krieg in Spanien, p. 351.
[74] Idem, p. 352.
[75] Broué en Témime, Revolution und Krieg in Spanien, p. 352, noot 44.
[76] Verklaring van Indalecio Prieto tegenover een buitenlandse arbeidersdelegatie die na de meidagen een bezoek aan Spanje bracht. Wij citeren zijn woorden uit het rapport van deze delegatie voor zover dat werd afgedrukt in De Fakkel (orgaan van de Nederlandse RSAP) van 24 september 1937.
[77] George Orwell, Saluut aan Catalonië, Amsterdam 1964, p. 115 en 135.
[78] Spectator, De Rode October, mei 1938, p. 125.
[79] Idem, p. 125. — In mei 1937 had de POUM blijkbaar de illusie, dat de kans op herstel van dit mede onder stalinistische druk ontbonden comité groter zou zijn indien de massa die er volgens haar voor zou moeten ijveren, de wapens maar eenmaal zou hebben neergelegd. Blijkbaar veronderstelde de POUM ook, dat een ‘vakbewegingsregering van CNT en UGT’ in staat zou zijn een einde te maken aan de stalinistische reactie, waarvan behalve de PSUC juist diezelfde UGT het voornaamste werktuig was. Een klein jaar later heeft de — toen illegale en door schade en schande wat wijzer geworden — POUM de inmiddels tot stand gekomen alliantie tussen CNT en UGT fel bekritiseerd als ‘een capitulatie van de CNT voor de reactionaire UGT’ (Independent News, nr. 31 en 32, respectievelijk 1 en 9 april 1938).
[80] Het verwijt is onder anderen geuit door César Lorenzo, wiens luttele aan de ‘Vrienden van Durruti’ gewijde pagina’s (Les anarchistes, enz., p. 268 t/m 270) naar onze smaak tot de zwakste bladzijden uit zijn hele boek behoren. Wij kunnen ons niet aan de indruk onttrekken dat Lorenzo met de ‘Vrienden van Durruti’ eigenlijk niet goed weg heeft geweten. Zijn bewering dat zij zich, wat tactiek en methode betreft, nauwelijks onderscheidden van de aanhangers van het leninisme (dat alle macht voor de partij opeist en haar aan vanonder op gevormde arbeiderscomités juist wil onthouden!), grenst voor een in het algemeen nauwgezet onderzoeker als hij aan het ongelooflijke. Dat de opvattingen van de ‘Vrienden van Durruti’ een ‘mengelmoes van tegenstrijdigheden’ vormden, kunnen wij — de lezer zal het bemerkt hebben — tot op zekere hoogte onderschrijven, al achten wij dat, in tegenstelling tot Lorenzo, allerminst ‘zonderling’, maar integendeel zeer begrijpelijk. Lorenzo’s poging die tegenstrijdigheden aan te wijzen en min of meer te inventariseren, is in onze ogen een grandioze mislukking. Hij slaagt er in het geheel niet in om (reeds) proletarische trekken te scheiden van (nog) burgerlijke restanten. De oorzaak is naar onze overtuiging dat Lorenzo de tegenstrijdigheden die hij bij de ‘Vrienden van Durruti’ (en dan nog op de verkeerde wijze) signaleert, niet heeft verstaan als de uitdrukking van de tegenstrijdigheden van de Spaanse revolutie zélf.
[81] Als Ignacio Iglesias schrijft dat de mei-opstand niet slagen kon doordat de leiders van CNT en FAI aarzelden en niet wilden, dan verklaart hij niets! Er dient duidelijk te worden gemaakt waaróm zij aarzelden en waaróm zij niet wilden.
[82] Revolution und Konterrevolution; die Maiereignisse, p. 7.
[83] Severino Campos, secretaris van het regionale comité van de FAI in Solidaridad Obrera van 10 mei 1937. Geciteerd uit een extra uitgave van Boletin de Información, 11 mei 1937.
[84] Boletin de Información, nr. 44.
[85] Camillo Berneri, Guerre de classes, enz., p. 41.
[86] Idem, p. 48.