Albert De Coninck
España - Belgen in de Internationale Brigaden
Hoofdstuk 10
Toen in Spanje de opstand der fascistische generaals begon, was er, ook in ons land, een pers die zich bij de democratie rekende maar niettemin de fascistische rebellie in Spanje ondersteunde. Zij specialiseerde zich in verhalen over gruwelen die door de ‘roden’ gepleegd werden en onder de ‘roden’ moesten in de eerste plaats de communisten verstaan worden.
Ongetwijfeld werden er in het kamp van de republiek misdaden bedreven. Maar men mag nooit vergeten dat de grootste misdaad, de grootste gruwel de ontketening van de burgeroorlog door het fascisme was.
Het fascisme schiep in de eerste weken een toestand van een wanhopige waanzin als antwoord op de afschuwelijke wreedheden die de Marokkaanse troepen, het Vreemdelingenlegioen en de fascistische terreurbenden pleegden.
Tot voor het uitbreken van de fascistische rebellie gingen de dames en heren uit de reactionaire burgerij hun dagelijkse promenades houden en aan hen werd geen vinger uitgestoken. Zij bezochten zoveel als ze wilden schouwburgen, cafés en restaurants en niemand viel hen lastig.
Toen de generaals in opstand kwamen en een ware terreur inzetten tegen de arbeiders, vakbondsmilitanten, republikeinse functionarissen, tegen al wat als vooruitstrevend bekend stond, toen kwam ook de jarenlange opgekropte woede van het volk tot uitbarsting en sommige politiek verdwaasden pleegden misdaden. Maar dat was nooit een politiek ordewoord van boven af en nog minder van de communistische partij.
Een zo vooraanstaand katholiek als José Maria de Semprun y Gurrea getuigde in Een katholiek Spanjaard over Spanje — 1937: “Op gevaar af van sommige goedgelovige lezers, die opgeschrikt zijn door de verhalen over de misdaden welke door de roden bedreven zijn, te ergeren, durf ik zeggen, dat juist een der dingen die het nadeligst werken op het succes en de hechtheid van het Volksfront, de zwakheid is van de Communistische Partij, zowel wat het aantal van haar leden, als wat haar invloed betreft, onder de andere partijen die deel uitmaken van de Volksfront. Dit zeg ik, die in het geheel geen communist ben; mensen uit de meest verschillende partijen hebben kunnen opmerken dat het communisme in de tegenwoordige omstandigheden een element van evenwicht, van behoud van orde en discipline geweest is. Haar sprekers, leiders, militianen, partijgenoten hebben zich over het algemeen (ik ontken geen op zichzelf staande gevallen) gedragen met een opmerkelijk besef van verantwoordelijkheid en voorzichtigheid.”
Het was niet de eerste maal dat in de Spaanse geschiedenis de uitbarstingen in de enorme massa van het proletariaat extreme vormen aannamen. Daar was de episode van de ‘Bandoleros’, de typisch anarchistische aanslagen op het einde van de vorige eeuw. De rechteloosheid van de grote massa van de bevolking drukte zijn stempel op de Spaanse geaardheid om door eigen hand recht te doen zegevieren.
De middeleeuwse verhoudingen die in Spanje nog voort bestonden, hadden ook op een deel van de burgerij een stempel gezet en haar geaardheid gefatsoeneerd.
Het was zelfs voor deze burgerij moeilijk een blijvende welvarende sociale status te bereiken. Daarvoor moest zij in het gevlei komen van adel, kerk, en hoge militairen. De ‘Streberei’ van een deel der Spaanse burgerij ging gepaard met uiterlijk fatsoen, conventionalisme en een uiterlijke demonstratie van godsdienstigheid. Een aanslag op de sociale positie van de adellijke grootgrondbezitters werd door bepaalde lagen van de burgerij automatisch als een aanslag op het goede fatsoen en de godsdienst gezien. Het eenvoudige volk wantrouwde zij; zijn ruwheid werd als kwaadwilligheid, zijn uitbarstingen van woede als haat uitgelegd. Vervreemd van de zorgen van het volk, van zijn diepe ellende en van zijn hartstochten, zochten zij bescherming in de martiale schaduw van militairen, die vervuld waren van vals patriottisme, van heerszucht, van onverzoenlijkheid en van bekrompenheid. Zij meende een sterke hand nodig te hebben die haar zou beschermen tegen de stuwende dreiging van een volk dat honger leed; zij meende een ijzeren hand nodig te hebben die de mond van de onterfden zou gesloten houden opdat zij hun verschrikkelijke beschuldigingen niet zouden uitspreken.
Dat was het morele klimaat toen de fascistische generaals Spanje in de chaos stortten.
Het was het fascisme, en niet de republiek, die gruwel en misdaad tot een onderdeel van zijn politiek systeem maakte.
Antonio Bahomonde die gedurende een jaar de propagandachef bij Queipo de Llano was en die walgde van het werk dat hij deed, vluchtte naar het buitenland en verklaarde dat begin 1938 reeds 150.000 personen waren terechtgesteld, en dit alleen in het militair gebied dat zijn baas controleerde. In Andalusië, waar Queipo de Llano de scepter zwaaide, werden de executies aan jonge falangisten toevertrouwd. “Hun vriendinnetjes mochten ook af en toe de veroordeelden terechtstellen” (H. Thomas).
De Franse katholieke schrijver Bernanos,[1] die op Majorca verbleef, getuigde hoe aldaar fascistische benden mensen ophaalden die dan “iedere avond, uit de afgelegen gehuchten, op het uur dat zij van het werk op de velden terugkwamen, hun laatste reis ondernamen...”
Slechts tien procent van deze dierbare kinderen hebben de laatste sacramenten geweigerd alvorens door onze goede militairen naar elders te worden verzonden, verklaarde de bisschop van Majorca met uiterste voldoening.
Z.E. Martin Torrent, algemeen aalmoezenier van de gevangenissen in het Franco-gebied, leverde een hartversterkende theologische bijdrage: “Gelukkig is de veroordeelde, want hij is de enige die weet wanneer hij moet sterven. Zo heeft hij de beste gelegenheid om orde in zijn ziel te brengen vooraleer de dood in te gaan.”
Dokter Junod, van het Zwitserse Rode Kruis, op doortocht in het stadje Aranda, kreeg van graaf de Valellano, een gekend fascist, volgende uitleg op zijn vragen: “Aranda is rood. Ik geloof wel dat wij de ganse stad in de gevangenis moeten steken en een groot deel van de bewoners moeten terechtstellen.”
Toen Dr. Junod aan generaal Mola de uitwisseling van politieke gevangenen voorstelde, kreeg hij als antwoord: “Hoe kunt gij u voorstellen dat een Caballero (een heer) kan worden uitgewisseld tegen een rode hond.”
Op 14 november 1936 schreef George Beaton in de ‘New Statesman and Nation’ dat in de rangen van Franco de meeste afschuwelijkheden gebeurden op bevel van boven af.
“Bij het naderen van de regeringstroepen op Caspe, beval de kapitein van de falangisten aan alle vrouwen en kinderen een ketting te vormen, wat de militianen verplichtte met vuren op te houden, wilden ze niet onschuldigen treffen. De kapitein zelf hield het kleine dochtertje van de burgemeester bij de hand.” (De Nieuwe Rotterdamse Courant, 6 september 1936).
Te Granada organiseerde het ‘Escuadra Negra’ (het zwarte eskadron) die moordpartijen op grote schaal en vermoordde onder meer de grote dichter Federico Garcia Lorca.
In de regering Franco, gedurende de oorlog, was de verminkte generaal Millán Astray chef van de veiligheidsdiensten. Zijn lijfspreuk was ‘Leve de dood’. Tijdens een plechtigheid op 12 oktober 1936 in het amfiteater van de universiteit van Salamanca hield Millán Astray een toespraak. Sprekende over het Baskenland en Catalonië, verklaarde hij: “Het zijn kankers in het lichaam van de natie. Het fascisme, dat aan Spanje zijn gezondheid terug schenkt, zal deze weten uit te roeien door in het levende vlees te snijden, zoals een chirurg, vastbesloten en zonder valse sentimentaliteit. Viva la muerte.”
Daarop stond de rector van de universiteit, de filosoof Miguel de Unamuno, die de zijde van Franco had gekozen, langzaam recht en sprak: “Ik kom daar een ziekelijke kreet te horen: ‘Leve de dood’. Ik lijd wanneer ik er aan denk dat generaal Millán Astray de basis zou kunnen leggen van een massapsychose. Een verminkte die niet de geestelijke grootheid van Cervantes heeft, zoekt gewoonlijk zijn opluchtingen in het verminken van hen die rond hem leven. Een Spanje zonder Baskenland zou een land zijn dat op u gelijkt: eenogig en eenarmig...”
Millán Astray sprong recht en zijn revolver op de rector richtend, riep hij uit: “Weg met de intelligentia, leve de dood!” Miguel de Unamuno werd afgezet en vond de dood op oudejaarsavond van 1936.
In de berichten over de ‘misdaden van de roden’ sloop begin november een veelzeggend bericht in de pers en wel dat: “Te La Linea bij Madrid de straten vol lijken liggen. Het zijn weer de scènes die we al in Sovjet-Rusland hebben meegemaakt.” Zo werd dus in de wereld de stemming gemaakt. Maar waar ligt La Linea? Op 500 km van Madrid! La Linea is een haven gelegen in de golf van Gibraltar. En inderdaad daar lagen de straten bezaaid met lijken. Mensen die afgeslacht waren door Marokkaanse Tabores en benden falangisten.
Toen men aan de fascistische generaal Narvaez op zijn sterfbed vroeg of hij aan zijn vijanden vergiffenis schonk, antwoordde hij: “Mijn vijanden, ik heb er geen enkele, ik heb ze allen laten fusilleren.” [2]
In de fascistische rangen zong men het hymne ‘Oriamendi’:
...
“Voor God, voor het vaderland en voor de koning
Ga ik de roden doden
Meer dan er bloemen zijn in april en mei...”
Dat in de jaren dertig er nog velen waren die geloofden dat het fascisme vocht voor nationale waardigheid en geloof, valt te begrijpen. Vandaag, na de tweede wereldoorlog, is voor iedereen het masker gevallen. Fascisme was en is synoniem van moord, misdaad en gruwel.
Zij die in de jaren dertig tegen het fascisme in Spanje vochten, streden voor het recht, de vrijheid, de democratie en de wereldvrede. Zulks verklaart waarom nu nog alle overlevenden terecht fier zijn, te hebben behoord tot de roemrijke Internationale Brigaden.
_______________
[1] Bernanos verbleef op dat ogenblik ten huize van de falangistische familie van markies de Zayas.
[2] Geciteerd door Jacques Delpierre De Bayac in Les Brigades Internationales.