Albert De Coninck
España - Belgen in de Internationale Brigaden
Hoofdstuk 11
De zware nederlagen van de fascistische legers bij Jarama en Guadalajara, kort daarop gevolgd door het succesvolle offensief van het republikeinse leger op het zuiderfront, dat de verovering van de kwikzilvermijnen van Almadén en de stad Pozoblanco opbracht, wezen dus op een opvallende wending van de gehele militaire situatie ten voordele van de republikeinen. Het felle offensief der Franco-troepen tegen Bilbao en het succes daarvan, wijzigden het algemeen beeld niet fundamenteel.
Ondanks de gunstige wending in de militaire situatie kon men zich verwachten aan nieuwe kritieke situaties.
Waarom? De blokkade waaraan republikeins Spanje was onderworpen liet zich reeds voelen en zou weldra scherper aangevoeld worden. Het was derhalve nodig een buitengewone krachtinspanning te doen om de oorlogsindustrie tot ontwikkeling te brengen.
De regering Largo Caballero nam onvoldoende maatregelen om alle krachten, zowel politieke als militaire, tegen het fascisme te concentreren. Laten we enkele voorbeelden nemen:
De nederlaag der Franco-legers bij Jarama had tot een ramp voor hen kunnen worden, indien er frisse republikeinse troepen tot de tegenaanval hadden kunnen overgaan.
Maar er waren geen reserves.
De nederlaag der Italiaanse divisies bij Guadalajara had op een débácle voor geheel de fascistische onderneming kunnen uitdraaien indien de republikeinse divisies hadden kunnen vervangen worden door verse troepen.
Maar er waren geen reserves.
Waarom niet?
Omdat in gehele streken van het land, bv. in Catalonië, de trotskisten (de POUM) en talrijke anarchistische leiders en organisaties weigerden het bevel tot algemene mobilisatie van vijf jaarklassen op te volgen en de minister van oorlog, Largo Caballero, niets ondernam om dit bevel te doen uitvoeren.
Ook weer in Catalonië, waar de anarchistische en trotskistische organisaties bloeiden, weigerde men over te gaan tot de organisatie van een regelmatig leger, zoals dat in de rest van Spanje al werd opgebouwd. Op het front van Aragón stonden nog de troepen, georganiseerd en bevolen door de verschillende politieke partijen. Deze groepen hadden ieder hun eigen militaire opvattingen en ‘strategische’ plannen.
Tegen de vorming van een geregeld Volksleger werd van anarchistische en trotskistische zijde openlijk geageerd met ronkende revolutionaire frasen.
In een op 28 mei 1937 te Valencia verschenen artikel van de hand van Jesus Hernandez, communistisch minister van Onderwijs en Gezondheidswezen, lezen we: “Toen de oorlog een maand geduurd had, kenmerkte onze partij hem, toen zij zag, welke uitgebreidheid de strijd aannam, als een oorlog voor nationale zelfstandigheid, die hard zou zijn en van lange duur. Zij wees op de noodzakelijkheid, dat voorwaarden moesten worden geschapen, die ons in staat zouden stellen tot het winnen van de oorlog. Te dien einde stelden wij een leuze op: ‘Vormt een geregeld Volksleger door middel van een verplichte militaire dienst!’ Wij legden uit, dat onze eerste groepen milicianos heldendaden hadden verricht om de vijand tegen te houden, en dat zij voor het merendeel dit met goed gevolg hadden gedaan; maar dat het toch wel duidelijk was, dat zulk een toestand niet kon voortduren, omdat de militaire verraders over krachten beschikten, die voorbereid waren voor nieuwe aanvallen en dat zij de militaire opstand zorgvuldig hadden voorbereid, niet alleen met hun eigen krachten, maar met de hulp van de Staf der Duitse en Italiaanse hoofdkwartieren. Dit waren de feiten, die ons noopten om de leuze van een ‘geregeld leger’ en van ‘militaire dienstplicht’ op te stellen, opdat wij in staat zouden zijn om tegen het geregelde leger van de vijand een ander geregeld leger, sterker en beter gedisciplineerd, te plaatsen.” [1]
Hoe stonden de trotskistische en anarchistische groepen tegenover deze door de communisten gedane voorstellen?
In ‘Claridad’ van 20 augustus 1936 werd op deze voorstellen gereageerd als volgt: “Wie er aan denkt om een ander soort leger in de plaats te stellen van de strijders van heden, en dat tot op zekere hoogte hun revolutionaire actie zou controleren, denkt contrarevolutionair.”
Het trotskisme verzette zich tegen de vorming van een geregeld leger want dat betekende volgens hen ‘de erkenning van het militarisme’. Zij wilden slechts ‘revolutionaire vrijwilligers’, hetgeen hen niet belette hetzecampagnes te voeren tegen de Internationale Brigaden. Hier vervoegden de trotskisten het koor van de internationale reactie die de Internationale Brigaden voorstelde als troepen van de Communistische Internationale die Spanje onder juk moesten brengen. Een der ‘militaire raadgevers’ van de POUM was Willy Brandt.
Toen in april de fascistische aanval in de richting van Bilbao plaatsvond, kon het Baskenland krachtig gesteund worden door een actie van de Catalaanse troepen op Teruel of op het front van Aragón tegen Zaragoza. Maar dat gebeurde niet. Anarchistische en trotskistische milities brachten hun tijd door met het organiseren van grote ideologische debatavonden en polemieken met de Volksfrontregering.
De Eerste minister en minister van oorlog, Largo Caballero, bleef hiertegenover lijdzaam toezien. Dat leidde tot een crisis in de regering, die het ontslag van Largo Caballero ten gevolge had, en de vorming van de regering Negrin.
Toen de nieuwe regering een begin wilde maken met de uitvoering van het decreet van 12 oktober 1936 inzake de inlevering van wapens en de vorming van een geregeld leger, antwoordden de openlijke en verbloemde trotskisten met een gewapende putsch.
De oproep van de POUM ter gelegenheid van 1 mei 1937 in ‘La Batalla’ was duidelijk: “Reeds twee jaar waken de werkende massa’s. De arbeiders der fabrieken en bedrijven maken zich dag en nacht ongerust over het lot van de revolutie, die in gevaar wordt gebracht door de reformistische politiek. ... Wij kunnen de politiek van de centrale regering en die van Catalonië niet dulden.”
Dit was duidelijk. Welke andere opdracht zou Franco aan zijn agenten in het republikeinse Spanje hebben kunnen geven, dan die tot het verlammen van de activiteit van de republikeinse troepen?
Galarza, minister van Binnenlandse zaken in de regering Caballero, duldde deze verraderlijke praktijken op onverantwoorde wijze. Meer nog, men had reeds enkele tijd kunnen vaststellen dat leden van de zgn. ‘vijfde colonne’, die door de ene deur in de gevangenis kwamen, daaruit de volgende dag door een andere deur weer buiten geraakten.
In diezelfde tijd ook kreeg Spanje het bezoek van de meest verstokte vijanden van het Volksfront, een aantal rechtse leiders van de Socialistische Internationale. Onder hen Friedrich Adler, die van zijn aanwezigheid in Spanje gebruik maakte om in het socialistisch blad heftige artikels tegen de Communistische Partij van Spanje te publiceren. De voornaamste vijand was niet Franco, maar Dolores Ibarruri!
In hetzelfde blad poogde Adler de Spaanse socialistische arbeiders zand in de ogen te strooien, door de lankmoedige houding van de Engelse Labour partij goed te praten, evenals de weigering van de Tweede Internationale, en van het Internationaal Vakverbond, een gemeenschappelijke internationale actie met de Communistische Internationale ten gunste van de Spaanse republiek te ontketenen. (Als protest tegen deze weigering had de delegatie van de Spaanse Socialistische Partij en de UGT een bijeenkomst te Londen verlaten!)
Friedrich Adler schreef o.m.: “Velen onder u, Spaanse kameraden, hebben een verkeerde opvatting over de situatie in Engeland. De socialistische organisaties en vakverenigingen staan geheel aan de zijde van de Spaanse arbeidersklasse. Velen van u denken, dat deze organisaties de politieke toestand in hun land kunnen veranderen. Dat is niet juist, want men kan deze politiek niet wijzigen, indien men geen verandering in de regering kan brengen...” Een internationale hulpactie was door Adler afhankelijk gemaakt van de regeringssamenstelling!
Het was geen toeval dat al deze ondermijnende activiteiten samenvielen in de tijd. Verschillende tekens wezen er op, dat vijandelijke agenten (de 5e colonne) aan het werk waren.
De agitatie die door de POUM tegen de Internationale Brigaden gevoerd werd onder het motto dat zij de stoottroepen van het internationaal communisme waren, werd overgenomen door Radio Sevilla. De franquistische propaganda werd aldus gestoffeerd met informaties uit ‘marxistische bron’!
Wanneer na het einde van de tweede wereldoorlog de archieven van de Wilhelmstrasse in beslag werden genomen, trof men daarin o.m. de verslagen van de Duitse Ambassadeur Faupel bij Franco. In een daarvan, gedateerd 11 mei 1937, en dat betrekking had op de putschpoging van de POUM te Barcelona, op 3 mei, lezen we: “In verband met de troebelen van Barcelona heeft Franco mij gezegd dat de straatgevechten door zijn agenten werden uitgelokt. Nicolas Franco (broeder) heeft deze informatie vervolledigd door me er op te wijzen dat zij te Barcelona over dertien ... agenten beschikten. Daar de roden zojuist Teruel hadden aangevallen om de regering van Euzkadi ter hulp te komen, had hij geoordeeld dat het moment nu opportuun was om troebelen te Barcelona uit te lokken...”
Om nu al de krachten van de republiek te mobiliseren diende er ook orde geschapen te worden in de verschillende openbare instellingen en machten. Zo werd ook de strijd ingezet om een einde te maken aan alle mogelijke comités die aan niemand verantwoording verschuldigd waren, meestal zelfs geen onderlinge verbinding hadden en mekaar soms bestreden. Zulke comités bestonden vooral in het Catalaanse gebied waar, op het platteland vooral, anarchistische ‘experimenten’ gehouden werden en een eigen ‘wetgeving’ heerste. De ‘revolutionairen’ die deze comités hadden opgericht bleven passief staan tegenover het oorlogsgebeuren, zij hielden zich enkel bezig met de ‘zuivere sociale revolutie’. Door hen werden bv. de haarkappersbedrijven van Barcelona ‘genationalizeerd’. In Catalonië en Aragón waren zij overgegaan tot gedwongen collectivisaties van de kleine landbouwbedrijfjes.
Volgens de communisten bestond de eerste taak van de werkelijke revolutionairen er in, de oorlog tegen het fascisme te winnen en daarvoor alle gunstige voorwaarden te scheppen.
Onder de regering Negrin werd een einde gemaakt aan gedwongen collectivisatie van kleine landbouwondernemingen in Catalonië, en gemeenteraden gevormd waarin, naargelang de sterkte ter plaatse, alle partijen van het Volksfront vertegenwoordigd waren. Aan de controle op de wegen door ongecontroleerde elementen werd een einde gemaakt en een regelmatige politie opgericht.
Wat betreft de (zwakke) industrie had de regering Largo Caballero verzuimd een economische politiek te ontwikkelen om de productie te oriënteren op de behoeften van de oorlogsvoering. In de ministeries van Economische zaken en Industrie, geleid door de anarchosyndicalisten Juan Peiro en Juan Lopez, heerste de grootste chaos.
Onder impuls van de communisten, daarin gesteund door de socialistische premier Negrin, werden de eerste stappen gezet om de industriële productie onder controle van de Staat te brengen. Dit regeringsdecreet werd weer afgezwakt door de ‘toepassingsnormen’ die door Peiro werden uitgevaardigd, met het gevolg dat er industrieën producten bleven voortbrengen die niet aan de dringende behoeften van de oorlogsvoering beantwoordden.
Ook op het vlak van het onderwijs en de cultuur werd ingegrepen. Bij de verschillende legereenheden werden ‘milicianos de la cultura’ aangesteld die als voornaamste taak hadden het analfabetisme onder de soldaten te bestrijden. Alleen in de gebieden achter het front werden er 10.000 nieuwe scholen opgericht. In enkele steden werden instituten opgericht die de mogelijkheid boden aan arbeiders, hogere studies aan te vangen. Een Nationale Raad van de Cultuur werd opgericht onder leiding van Don Ramón Menendez Pidal. Aan het hoofd van het Prado werd Pablo Picasso benoemd.
Enkele maanden later verwezenlijkte hij zijn bekend schilderwerk ‘Guernica’. De Spaanse poëzie kende in de republikeinse zone een buitengewone ontplooiing met schrijvers als Rafaël Alberti, Manuel Altaguibre, José Bergamin, Emilio Prados, José Maria Quiroga Pla en anderen.
De overwinningen bij Madrid, Jarama en Guadalajara hadden het moreel in het republikeinse kamp versterkt, en een reeks maatregelen ter consolidatie van het regime mogelijk gemaakt. Maatregelen die tegelijkertijd noodzakelijk waren voor de nieuwe grote gevechten die te verwachten waren.
Bij de hulp die de Westelijke regeringen aan Hitler en Mussolini boden om de Spaanse republiek neer te slaan, voegde zich een nieuw verraad.
Hitler kon ongestoord Oostenrijk aanhechten. De Engelse en Franse regering, toegejuicht door de andere ‘democratische’ regeringen, leverden door de akkoorden van München Tsjecho-Slowakije aan Hitler uit.
Om de tweede wereldoorlog te kunnen beginnen moest de ‘Spaanse kwestie’ opgelost worden. Het verder aanslepen van de republikeinse weerstand kon vroeg of laat een voor Hitler ongunstige ommekeer in de internationale toestand meebrengen. Met die mogelijkheid hield men te Berlijn rekening.
Op 28 februari 1938 ontvangt de Duitse ambassadeur Stöhrer instructies van zijn staatssecretaris Mackensen om bij Franco enkele aanbevelen te doen. “Het ministerie van Oorlog is ervan overtuigd dat een definitieve overwinning van Franco, zonder de steun van de Duitse en Italiaanse vrijwilligers onmogelijk is ... Wij vragen ons af of Franco zich hiervan bewust is, en of hij niet met een illusorisch optimisme het voortduren van de Italiaanse en bijgevolg ook Duitse militaire steun blijft onder ogen nemen ... Het gevaar bestaat dat hij nog geen overwinning zou behaald hebben op een ogenblik dat de Italiaanse en Duitse vrijwilligers, om politieke redenen, die het Spaanse kader te buiten gaan, zouden moeten worden teruggetrokken. Ik verzoek u bijgevolg ... bij Franco na te gaan welke zijn militaire plannen zijn en hem de noodzaak aan te tonen van snel de beslissende slag tegen de vijand te leveren.” [2]
Stöhrer maakte op 4 maart 1938 het antwoord van Franco over: “De opeenvolgende hergroeperingen als gevolg van de veldtocht in het noorden, heeft ongelukkiglijk meer tijd gevraagd dan men gedacht had. Deze vertragingen zijn uitsluitend te wijten aan het feit, wat voor de buitenwereld werd geheim gehouden, dat de guerrillas, vooral in Asturië, actief zijn gebleven en pas voor kort een einde genomen hebben. Na de val van Gijon waren er nog 18.000 gewapende mannen verspreid in de streek; het is slechts onlangs dat wij de laatste onder hen, zonder twijfel 2.000 man, hebben gevangen genomen, met 18 mitrailleurs en 1.500 geweren. Het is aldus dat de vijand het initiatief heeft kunnen nemen en door gebreken van ons bevel te Teruel een begin van succes heeft kunnen boeken, dat het ontketenen van het decemberoffensief tegen Madrid heeft verhinderd. Dat heb ik ook voor kort in een brief aan Mussolini uitgelegd. De militaire situatie is opnieuw gunstig. De roden hebben zware verliezen geleden te Teruel. Hun reserves zijn uitgeput...” [2b]]
De Duitse legerstaf deelde echter het optimisme van Franco niet. Te Berlijn volgde men met grote zorgvuldigheid het verloop der gevechten. Men had daar opgemerkt dat het republikeins offensief tegen Teruel uitsluitend met Spaanse brigaden was gevoerd. Men trok hieruit het besluit dat de gevechtswaarde van het Spaanse republikeinse leger opgevoerd was en dat een ganse promotie van nieuwe en jonge officieren was opgeleid. Te Berlijn vreesde men dat de oorlog nog lang kon duren en dat dit niet zonder gevaar was voor de eigen plannen.
Hoe duidelijker de oorlogsplannen van Hitler-Duitsland werden, des te groter werden de kansen dat zich in Europa een coalitie tegen Duitsland zou vormen. In de verschillende Europese landen waren reeds stemmen in die zin opgegaan en de Sovjet-Unie richtte haar buitenlandse politiek van ‘collectieve veiligheid’ op dit objectief. Een nieuwe politieke capitulatie van de westelijke regeringen zou de plannen van Hitler ten goede komen en een ommekeer in de Europese situatie tenminste verdagen.
De ondertekening van de akkoorden van München, die vanaf de socialisten tot de ergste reactie werden toegejuicht, speelde in de kaarten van Hitler. Zij bezorgde hem de gewenste capitulatie en zou de Spaanse republiek nog verder isoleren.
Ook Mussolini wilde spoed zetten achter de oorlog, al had hij er moeite mee zijn eigen ambities te verbergen. In het Italiaanse tijdschrift ‘Il Mediterraneo’ van februari 1938 schreef generaal Ambroggio Barlotti: “Het wordt tijd dat men begrijpt dat de Spaanse veldtocht de voortzetting is van de campagne van Abessinië. Men moet aan de Spanjaarden onze invloed opdwingen, zonder dewelke wij er nooit zullen in slagen van de Middellandse zee het ‘Italiaanse meer’ te maken zoals Mussolini gezegd heeft...”
Hitler en Mussolini zenden nu nog meer oorlogsmateriaal en manschappen:
- de Duitse kruiser ‘Deutschland’ ontscheept op 1 maart in de haven van Ceuta oorlogsmateriaal en militaire specialisten;
- dezelfde dag ontscheept het Italiaanse vrachtschip ‘Francs Fascio’ oorlogsmateriaal te Sevilla;
- op 2 maart ontschepen Duitse troepen en materiaal in de haven van Bilbao;
- op 4 maart landen op Palma de Majorca vier escadrilles Heinkel III;
- op 6 maart ontscheept het vrachtschip ‘San Juanito’ oorlogsmateriaal te Teneriffe;
- een Duits schip ontscheept munitie te Ceuta;
- op 7 maart komen te Bilbao drie Duitse schepen aan onder begeleiding van de kruiser ‘Emden’ en lossen kanonnen in de haven;
- op 10 maart lost het Italiaanse schip ‘Apollo’ wapens te Sevilla en het Duitse schip ‘Pasajes’ lost wapens te Larache;
- de Spaanse schepen ‘Andraca Mendi’, ‘Ulta Mendi’ en ‘Jupiter’ ontschepen troepen te Cadix geëscorteerd door twee Italiaanse destroyers en vliegtuigen;
- op 11 maart ontscheept te Cadix het Italiaanse hospitaalschip ‘Trieste’ 4.500 infanteristen, 500 zwarthemden, 2.000 artilleristen, 90 vliegeniers en munitie;
- te Algeciras ontschepen 71 Duitse militaire specialisten die onmiddellijk naar Zaragoza vertrekken;
- op 12 maart ontschepen de Duitse cargo ‘Palo’ en een Italiaans vrachtschip wapens en munitie te Sevilla;
- op 13 maart worden Moorse troepen ontscheept te Algeciras.
Deze lijst kan aangevuld worden. Hij moge volstaan om in te zien wat de ‘niet-interventie’, laat staan de ‘controle’, in werkelijkheid betekende.
Op 5 april richt de regering van de Spaanse republiek een plechtige oproep tot de regeringen van Frankrijk en Groot-Brittannië als ‘initiatoren van het akkoord over de niet-interventie’: in dat schrijven wijst de Spaanse regering er op dat de “jongste overwinningen van de ‘rebellen’ behaald werden met oorlogsmateriaal dat afkomstig is uit Duitsland en Italië en onlangs in Spanje werd ontscheept.”
De Spaanse regering vraagt dat zij, als wettig gezag, in staat zou gesteld worden zich het nodige materiaal aan te schaffen teneinde het nationale grondgebied tegen de vreemde indringing te kunnen verdedigen.
Deze oproep blijft zonder antwoord!
_______________
[1] J. Hernandez: Spanje en het Communisme, Valencia, 1937.
[2] Geheime archieven der Wilhelmstrasse.
[2b] Geheime archieven der Wilhelmstrasse.