Hugo Franssen
De slag om de Mijnen
Hoofdstuk 3
‘Waterschei krijgt geen nieuwe schacht’, ‘De mijnen moeten op termijn dicht’ blokletterden de kranten eind oktober 1985. De parlementsverkiezingen waren nog maar één week voorbij en het mijnalarm luidde al opnieuw over Limburg.
De KS maneuvreerde al maanden behoedzaam naar een drastische sanering van verschillende mijnzetels. Dat was ook de clandestiene opdracht die KS-directeur Piet Vandergoten bij zijn aanstelling uitdrukkelijk van de regering had meegekregen. Maar sinds de stakingen van eind ’84 bleef alles binnenskamers, achter de gesloten deuren van de cenakels van de Raad van Bestuur.
‘Men was er zich op de KS van bewust dat traditionele dwarsliggers daaruit hun demagogische conclusies zouden trekken. Vandaar de beslissing het plan pas bekend te maken na de verkiezingen. (...) Dat was overigens bekend in beperkte kring, ook bij de belangrijkste politici. Maar zij hebben de belangen van KS en van de provincie hoger gesteld dan een eventueel tijdelijk electoraal voordeel’, weet Het Belang van Limburg op 28 oktober ’85 te melden. ‘Nu vallen de lijken uit de kast’, zei Van Miert. Maar hij vergat dat ook Willy Claes had gezwegen als een graf.
Op 30 oktober maakte de Raad van Bestuur de beslissing officieel bekend: 3.740 banen worden geschrapt, fusie van Waterschei en Winterslag tot één zetel, geen nieuwe schacht in Waterschei, de productic wordt teruggeschroefd van 6,3 miljoen ton naar 5,5 miljoen ton. De beslissing was unaniem. Zelfs de afgevaardigden van de SP in de Raad van Bestuur stemden in met het plan. Dat waren senator Guy Moens, Johan Delanghe, gewezen kabinetsmedewerker van Willy Claes en professor Jozef Dillewijns. En twee dagen later schreef het SP-blad de Volkswil: ‘Limburgse mijnen moeten open blijven’. Volksverlakkerij?
Het mijnwerkersantwoord bleef niet uit. En dan kwam aan het licht dat de sanering niet alleen omwille van de verkiezingen een jaar was uitgesteld! Op de eerste plaats moesten hindernissen weggewerkt worden. Want ook de vakbondsleiders hadden zich achter de barricades opgesteld die waren opgeworpen rond een onbeweeglijk status-quo meer bepaald behoud van alle mijnen, behoud van alle arbeidsplaatsen. Er was nog wat tijd nodig om hen te bewerken. Men sleutelde noest aan een mentale ouverture bij Daemen en Olyslagers. In één woord, zij moesten zó ver gebracht worden dat ze zouden erkennen: ‘Natuurlijk moet iets gebeuren met de mijnen, iedereen beseft dat.[1]
Eind ’85 oordeelde men dat het terrein voldoende geëffend was, nu kon doorgestoten worden. En waarlijk, de mijnwerkers kregen problemen met een sputterende vakbondsmotor. Er was nochtans een laaiend enthousiasme, die eerste week van november. ‘De sfeer van de beste dagen’, zeiden de militanten. “Genk staat in vuur en vlam voor zijn mijnen’, titelde Le Soir op 7 november. Maar welk verschil met de kille atmosfeer in de syndicale hoofdkwartieren in Hasselt waar alles overheerst werd door schaamte, passiviteit en vlucht voor verantwoordelijkheid.
Maandagmorgen 4 november. Limburg kreunt onder één van die eerste echte winternachten met ijzel op de weg en bijtende vorst. Maar er is toch veel volk aan de 5 mijnpoorten. Overal hangen spandoeken en rode en groene vlaggen. De 24-urenstaking die de vakbondsleiders wilden afwimpelen als ‘voorbarig’ heeft succes, ’s Morgens vroeg laat André Daemen (ACV) aan de BRT weten: ‘Nee, nee, in Beringen is er weinig stakingsbereidheid’. Maar al in het nieuws van 8 uur wordt dat tegengesproken, ook in Beringen is de staking algemeen.
In de voormiddag laten André Daemen en Jan Olyslaegers (ABVV) aan minister Eyskens weten dat alles tot een eenmalige 24-urenactie zal beperkt worden. Maar aan de poorten gaan steeds meer stemmen op. Door staken, niet opgeven na één dag. ’s Namiddags leggen de vakbondsleiders zich neer bij de eis van de basis.
Dinsdag 5 november. De staking is opnieuw algemeen. Heel de mijnstreek raakt in de ban van de staking. In het centrum van Genk worden drukke kruispunten en het station bezet. Autobussen met Ford-arbeiders worden een uur opgehouden. Mijnwerkersleiders verschijnen ook aan de schoolpoorten. 600 laatstejaarsleerlingen trekken onder aanvoering van Gerard Bijnens naar de mijn van Waterschei. In de Herenstraat worden zij door een kordon rijkswachters tegengehouden. Dreigend roffelen de rijkswachters met hun laarzen. Om een kloppartij te vermijden trekken de scholieren zich terug.
’s Avonds komt het onthutsende bericht dat de staking wordt opgeschort. Directeur Vandergoten belooft de Raad van Bestuur te adviseren met de uitvoering van het plan te wachten tot na het overleg met de regering en de vakbonden. Dat is voldoende.
Voldoende dan voor André Daemen en Jan Baeyens, de secretaris van de mijncentrale van het ABVV. Want zij kondigen het einde van de staking aan, over de hoofden van iedereen heen. De délégués worden pas later ingelicht.
Op woensdag 6 november gebeurt wat de vakbondsleidingen niet verwacht hadden, maar de mijnwerkers wél. Aan de mijnen van Waterschei en Winterslag vormen de délégués opnieuw piketten. De staking blijft er volledig. En in Beringen staakt nog 75 %. Luc Cieters: “Die dag heb ik aan de mensen in Beringen gezegd: “Als je nu binnengaat, zeg je dat het gevecht dat wij voeren voor méér democratie in de vakbond u niet interesseert. Dan geef je gelijk aan degenen die op een ondemocratische manier een staking stopzetten die wij op een democratische manier zijn begonnen. Dat is wat ik vandaag aan u voorleg.” En ze beslisten buiten te blijven’.
Aan de piketten van Waterschei en Winterslag bereikt de strijdlust nu zijn hoogtepunt. Na een toespraak van ‘Pipo’ Saeys heffen 500 mijnwerkers een spreekkoor aan: “Actie! Actie! Actie!’
’s Middags komt het tot een hatelijke rijkswachtprovocatie. In Waterschei staat een piket van 300 mijnwerkers, er is niet één werkwillige. Toch geeft burgemeester Gaethofs (CVP) het bevel het piket weg te slaan. Om 13u.10 rukken 25 rijkswachters op. Zonder één woord uitleg beginnen ze onmiddellijk te kloppen. Zes mijnwerkers onder wie ABVV-afgevaardigde Franco Mirisola worden aan het hoofd verwond. Een zevende, de 27-jarige Turkse ACV-militant Ali Gezeci blijft roerloos liggen. Hij wordt met een ziekenwagen weggevoerd. In het André Dumontziekenhuis bevestigt men dat hij een zware hersenschudding heeft. Hij blijft in coma tot ’s avonds.
De woede onder de mijnwerkers is groot. ‘Ze mikten allemaal naar het hoofd. Ze wilden iedereen bewusteloos kloppen’.
Op 5 november werd de geboorte gemeld van een Genks kolenfront. Woordvoerder van dat politiek front is Louis Gaethofs. In een memorandum aan formateur Martens schrijft Gaethofs ‘alle acties te ondersteunen die gericht zijn op het behoud van de tewerkstelling in de mijnnijverheid’. Fraaie woorden! Minder fraai waren de daden van de rijkswacht die handelde op bevel van diezelfde Gaethofs. nauwelijks één dag later.
’s Avonds staat een massa mijnwerkers aan de poort in Waterschei. Er heerst een bedrukte stemming. Iets voor negen uur arriveert délégué Jan Grauwels. Hij komt uit een ABVV-vergadering. Hij heeft er vernomen dat formateur Martens het saneringsplan opschort. Het is muisstil als hij het woord neemt.
‘Beste kameraden. Ik heb het moeilijk om nu tot u te spreken. Wij hebben drie dagen lang in gemeenschappelijk vakbondsfront, een prachtige staking gevoerd. Als wij deze strijd niet begonnen waren zou het saneringsplan nu in uitvoering zijn, dan zou Winterslag dicht gaan en dan zouden 3.740 mensen de straat opvliegen. Wij hebben dat voorlopig kunnen verhinderen. Ik zeg wel: voorlopig. Wij eisen dat formateur Martens in zijn regeringsverklaring een tekst opneemt waarin staat dat de 5 mijnen open blijven en dat 20.000 mijnwerkers aan de slag kunnen blijven. Wij hebben op deze twee punten geen overwinning behaald.
Het valt mij daarom moeilijk u te vragen toch weer aan het werk te gaan. Maar ik denk dat we vandaag geen andere keuze hebben. Op onze vergadering vond een meerderheid dat we de staking moesten opschorten. We moeten daarom vandaag een tactische stap terugzetten. Het is zoals in de guerrilla, soms moet men één stap achteruit doen om daarna in gesloten formatie het hele land te veroveren. Dat is waarop wij ons moeten voorbereiden.
De mijnensluiters zullen met een nieuw plan komen. De wapenstilstand die wij vandaag aanvaarden zal dan ook maar tijdelijk zijn. We moeten de komende weken gebruiken om onze wapens aan te scherpen, om een grotere eenheid te bereiken tussen de vijf mijnzetels en, in sommige mijnen, een grotere eenheid tussen de mijnwerkers en de délégués.
Ik vraag u daarom met opgeheven hoofd binnen te gaan. Heel snel zal het ogenblik komen dat wij massaal in de aanval zullen gaan. En niet voor drie dagen, maar voor verschillende weken’.
Het blijft stil na deze toespraak. De mijnwerkers verspreiden zich in kleine groepjes. Slechts één iemand roept naar de délégué: ‘Je hebt je jas gedraaid’. Omstaanders leggen de man het zwijgen op.
Na drie dagen staking aanvaarden de mijnwerkers, tegen hun zin, een tijdelijke wapenstilstand. Toch hebben zij in zekere zin ook déze slag gewonnen. De bourgeoisie dacht ver genoeg te staan om de vakbondsbesturen sluitingsplannen te laten slikken. De test mislukt. In de daaropvolgende wapenstilstand wordt de slag om de mijnen even hevig en even onverbiddelijk voortgezet, zij het met andere middelen. Het wordt de slag om de harten en de geesten van de mijnwerkers.
De novemberstaking had laten zien dat de vakbondsvesting door de voortdurende aanvallen op de mijnnijverheid barsten en scheuren begon te vertonen. Vanden Avenne, de voorzitter van het Vlaams Economisch Verbond, Manu Ruys van De Standaard en Piet van Brabant van Het Laatste Nieuws, allemaal hadden ze eind oktober geschreven dat de mijnen op termijn dicht moeten. Martens had de novemberstaking kunnen stopzetten door de ‘sluitingsplannen op te schorten’. Hij beloofde een ‘adempauze’, een wapenstilstand. En jawel, na de staking bulkte de hele geschreven pers van de argumenten. Allemaal koren op de molen van de mijnensluiters: ‘Sluiting is financieel onafwendbaar’, ‘Sluiting is geologisch onafwendbaar’, ‘We zorgen voor reconversie’, ‘We zorgen voor een sociaal luik’. Met deze argumenten werden de mijnwerkers en hunvakbonden dagelijks bestookt. Het was een waar spervuur waarvoor professoren en editorialistcn, mijningenieurs en ministers, journalisten en allerlei ‘mensen die de mijnen hartstochtelijk liefhebben’ werden ingeschakeld: Mare Eyskens, Philippe Maystadt, Manu Ruys, Hugo Camps, Vic Van Rompuy, Patrick Dewael, Roger Renodyn, Piet van Brabant, Leo Verbiest, Eric donckier, André Lammens, Jan Veestraeten, Lou De Clerck...
Ook de grootste ‘kanonnen’ uit de politieke en economische wereld werden in stelling gebracht: Leysen van het VBO, Lamy van de Generale Maatschappij en Wilfried Martens. Zij haalden verschrikkelijk uit en Daemen en Olyslaegers plooiden, verslagen.
René Lamy, gouverneur van de Generale Maatschappij en bestuurder van Petrofina, toonde zich een prominent mijnensluiter, hard als diamant.
‘Vlaanderen staat nu voor het probleem van de Kempense Steenkolenmijnen. Ook daar heeft men volgens mij ten onrechte gedacht dat wij in België toch enkele mijnen moesten openhouden. Ik denk dat men met mate dezelfde politiek had moeten doorvoeren die stapsgewijze al tot de sluiting van de Waalse mijnen heeft geleid. Die lijn werd daarentegen om louter politieke redenen onderbroken. Daarbij werd de onafhankelijkheid van onze energiepolitiek ingeroepen. Alsof je met een land zoals België een onafhankelijke energiepolitiek kunt voeren als er nog geen Europese is. Onze Kempische vrienden hadden dit moeten weten’.[2]
Wilfried Martens haastte zich zijn viool daarop af te stemmen: ‘Hoe een redelijke toekomst voor KS uitstippelen? Mits de nodige reorganisatie heeft Cockerill Sambre een toekomst. Het kan rendabel worden. Voor Limburg is dat niet mogelijk, er bestaat op dat vlak geen perspectief...’[3]
André Leysen van het VBO plaatste een gevleugeld orgelpunt: ‘Ik hoor dikwijls zeggen dat er een Gandois nodig is voor de mijnen. Ik geloof dat daar eerder nood is aan een moeder Theresa. Het beste wat men voor de Limburgse mijnen kan wensen, is dat de productie stapsgewijze wordt stopgezet, dat een sociaal aanvaardbare dood volgt. Een waardige dood om het zo te zeggen’.[4]
André Daemen en Jan Olyslaegers raakten zwaar onder de indruk. En zo trokken ze naar de Ronde Tafel over KS van 13 december ’85 en 30 januari ’86. ‘Volledige tewerkstelling’ hadden ze vervangen door ‘maximale tewerkstelling’. (Maar wat is ‘maximaal’?). De ‘nieuwe schacht’ voor Waterschei werd de ‘fusie van Winterslag en Waterschei’. ‘Geen afbouw’ werd ‘afbouw, mits vervangende tewerkstelling’. En de ‘kolenccntralc’ werd een wervelbedje. Dit hellend vlak bracht hen uiteindelijk op een platform dat alléén tot resultaat kon hebben de fundamentele sanering te aanvaarden... mits een sociaal doekje voor het bloeden. Wilfried Martens was in zijn nopjes. Het is een bijzonder delicate concertatie (...) Ik breng hulde aan de vakbonden die woord hebben gehouden. Het vertrouwen dat het begin van deze onderhandeling kenmerkte, is niet geschonden’.[5]
De Ronde Tafel eindigde op 30 januari ’86 zoals ze noodzakelijk moest eindigen, in de capitulatie van Daemen en Olyslaegers. Eén: de fusie werd bezegeld. Twee: de verliezen moesten teruggebracht tot een niveau ‘waarvan de permanente financiering verzekerd is’ Het was een publiek geheim dat hiermee de 6 miljard van de Vlaamse successierechten bedoeld waren. Daarmee was het lot van Waterschei, Winterslag en Eisden bezegeld, al hoedde men zich ervoor dat met zoveel woorden toe te geven.
Na afloop van de Ronde Tafel liet Martens zich ontvallen: ‘Het probleem van KS is in een versnelling terechtgekomen’.[6]
En de weinig vakbondsvriendelijke Hugo Camps voegde er droogjes aan toe: Er is sprake van een doorbraak. De vakbonden hebben zich bij het onomkeerbare neergelegd. (...) Nu moeten op heel korte termijn ingrijpende saneringsmaatregelen genomen worden’.[7]
Wat was er gebeurd met Olyslaegers? En wat met Daemen. die nauwelijks enkele weken eerder in de pers met de bijnaam ‘Vlaamse Scargill’ pronkte?[8] Men had de opstandige vakbondsleiders in een ideologische dwangbuis gewrikt om te verhinderen dat ze nog zouden stampen en slaan. Dat was de oorzaak van het vakbondsdebacle van de Ronde Tafel. Het keurslijf was hen mee aangepast door hun ‘politieke vrienden’, respectievelijk Luc Dhoore en Firmin Aerts (CVP) voor Daemen en Willy Claes (SP) voor Olyslaegers.
Willy Claes was van oordeel dat men niet tot in het oneindige deficieten kan blijven dekken’.[9] En Luc Dhoore oogstte in de Kamer CVP-applaus met de bewering: ‘Wat nodig is, is een verantwoorde kosten-batenanalyse. De fusie tussen Winterslag en Waterschei juich ik toe’.[10]
De Volksmacht en Daemen echoden: ‘Niet één Kempische mijnwerker ontkent dat saneringen onvermijdelijk zijn.[11] ‘Maar we willen een eerlijke oplossing’.[12]
Eens zo ver waagden de ‘vrienden’ zich nog een stap verder: ‘We moeten aan de mijnwerkers klaar de objectieven aangeven, ook al is dat pijnlijk. Het Limburgse Front was tot nu toe te zeer gericht op het behoud van wat er is’.[13] Claes riskeerde zich zelfs aan een liefdesverklaring aan het adres van... René Brück, de man van de Generale Maatschappij én voorzitter van het KS-Directiecomité: ‘René Brück is een industrieel die in heel Europa goed gekend is en waarvoor ik veel bewondering heb’.[13] En SP-senator Guy Moens, die al de hele tijd ongemakkelijk op zijn stoel in de Raad van Bestuur van KS zat te schuiven, wist er aan toe te voegen: ‘De top van KS is bepaald niet verkocht aan de regering, noch aan de belangengroepen Hier en daar wordt wel een kruimeltje meegepikt. Dat is waar. Maar niemand mag vertellen dat de top van KS de mijnen wil liquideren’.[14]
Claes en Moens in bewondering voor de pionnen van de Generale! Welke onverlaat zou het nu nog wagen te eisen dat diezelfde Generale voor de KS-kosten moest opdraaien?
Zo konden Lamy, Leysen en Martens hun slag thuis halen. Daemen en Olyslaegers hebben niet meer met de vuist op de Ronde Tafel geslagen. Ze hebben de regering en de KS-directie niet vlakaf gezegd: ‘De verliezen van KS -8 à 10 miljard per jaar- wegen niet op tegen de 16,4 miljard netto-winst in ’85 van de ‘elektriciens’ EBES, Unerg en Intercom’. Ze hebben de regering en KS-directie evenmin gezegd: ‘De verliezen van KS wegen niet op tegen de 15,5 miljard netto-winst in ’84 van Petrofina’. Zij hebben niet duidelijk gemaakt dat een ander energiebeleid, waarbij de energie-monopolies in gemeenschapsbezit gebracht zijn, het noodzakelijke en enige alternatief was.
Anno 1986 kon men het meemaken dat een délégué die zijn werkmakkers een brief van zijn vakbondscentrale voorleest, verheven wordt tot onruststoker, oproerkraaier en, ei zo na, terrorist. Jan Grauwels viel die eer te beurt op 4 februari. Hij had van zijn centrale een brief ontvangen waarin stond hoeveel arbeidsplaatsen in de mijnen van Waterschei en Winterslag zouden verloren gaan als het aantal pijlers in die mijnen zou teruggebracht worden tot zes of zeven.
Grauwels deed die dinsdagmorgen niet meer dan wat van een délégué verwacht mag worden; zijn mensen inlichten. Daarop weigerden 550 van de 880 mannen van de morgenploeg aan het werk te gaan.
Maar zo had niet iedereen het begrepen. Het BRT-journaal schilderde Grauwels af als iemand die een onverantwoorde ‘solo-actie’ ondernam. En, wat erger was, ook de leiding van de ABVV-centrale en de ACW-krant Het Volk[15] spraken in die zin. Het leek er sterk op dat men een délégué voor de wolven wilde gooien.
Achter de schermen had zich een belangrijke gebeurtenis voorgedaan. Op 28 januari stemde het hoofdbestuur van de ABVV-mijncentrale met 21 tegen 6 stemmen en 1 onthouding in met de fusie van Winterslag en Waterschei. Voor de linkse délégués was de fusie de vervloekte dijkbreuk waarna de sluitingsgolf alle mijnen zou overspoelen. Maar zij verloren het pleit. In het ACV kreeg Daemen ook al het bestuur op zijn hand, het principiële akkoord over de fusie en over de permanente financiering van KS door de Vlaamse successierechten werd goedgekeurd.
Daarmee werden de krachtsverhoudingen binnen de vakbeweging op de vooravond van de grote stakingen van ’86 en ’87 duidelijk. De linkse délégués hadden rechtstreeks aan de basis hun sterkste posities opgebouwd. Zij waren op hun mijn de ‘woordvoerders’, de belangrijkste délégués geworden. Zij hadden grote invloed in de militantenkernen van de vijf zetels. In het verleden hadden zij ook in de besturen van de centrales regelmatig meerderheden kunnen verwerven. Maar nu legde een grote meerderheid van de délégués zich neer bij de capitulatie van Daemen en Olyslaegers. Nu het er echt op aankwam, kon de leiding haar standpunten op de bestuursvergaderingen doorduwen. De linkse délégués konden binnen de besturen geen meerderheid meer winnen voor een principiële afwijzing van mijnsluitingen. Toch waren zij in staat, dankzij hun invloed aan de basis, de leiding van de mijnwerkersbeweging op zich te nemen.
Op enkele weken van het beslissende gevecht stonden de linkse délégués in dezelfde weinig comfortabele positie als Scargill in de Britse mijnwerkersvakbond op het einde van de jaren ’60. De latere leider van de NUM moest toen ook vanuit een minderheidspositie stakingen voorbereiden en leiden.
De ‘October Revolution’ van 1969 is een mijlpaal in de geschiedenis van de NUM. De linkse vleugel van NUM — ‘Links’ — bereidde in Yorkshire een staking voor om de arbeidstijd te verminderen. Toen het Nationaal Uitvoerend Bestuur weigerde in te gaan op een stakingsvoorstel van Yorkshire, besliste de districtsraad van Yorkshire met 85 stemmen tegen 3 toch te staken. Alleen de plaatselijke voorzitter, ondervoorzitter en secretaris waren tegen. De staking was wild. NUM-voorzitter S. Ford en de nationale NUM-secretaris L. Daly legden publieke verklaringen af tegen de staking, die in strijd werd geacht met de vakbondsregels.
Om deze staking te leiden en uit te breiden richtte Yorkshire Links een ‘onofficieel’ stakerscomité op. De voorzitter en de secretaris van Yorkshire, die zich tegen de staking opstelden, werden uit de stakingsleiding weggehouden.
In het boek ‘Scargill and the Miners’ kan men lezen: “Vanuit een kamer boven het White Hart Hotel in Barnsley, een favoriete verzamelplaats van de mijnwerkers, organiseerden de linkse leiders de staking in Yorkshire en daarbuiten. A. Scargill: ‘Wij vormden een onofficieel stakerscomité dat de vier streken van het district Yorkshire vertegenwoordigde: Noord-Yorkshire, Barnsley, Doncaster en Zuid-Yorkshire. Het eerste wat wij deden was onszelf afvragen of élke put in Yorkshire aan het staken was... De volgende stap was, elke andere put in Groot-Brittannië meekrijgen als we dat konden. Wij beslisten dat de beste manier daarvoor was vliegende piketten te organiseren.” (...) Links ontwikkelde de dominostrategie. Op een bepaald ogenblik brachten de mijnwerkers van Nottingham hun vrouwen naar de poort om de vliegende piketten van Yorkshire te counteren. De volgende dag brachten de mannen van Yorkshire eveneens hun vrouwen mee.
Omdat de staking van ’69 wild was, moesten de stakers zelf de anderen meekrijgen. De dagelijkse organisatie gebeurde per streek. In Barnsley en Doncaster verliep dat het best. Het overkoepelende Yorkse stakerscomité, voorgezeten door Jim Oldham, steunde op de bestaande structuren in de streken. Daar mobiliseerden de stakingsleiders duizenden mijnwerkers voor de vliegende piketten. Later waren deze mannen de massabasis van waaruit Links haar aanval lanceerde op de districtsleiding van Yorkshire...[16]
130.000 mijnwerkers in 140 putten hadden het werk neergelegd. Vic Allan schrijft in zijn boek ‘The Militancy of British Miners’ dat de staking uiteindelijk moest worden stop gezet omdat er niet overal zoals in Yorkshire een stakerscomité bestond en omdat er onvoldoende coördinatie was tussen de verschillende districten.[17]
Deze ervaring van Scargill leerde verschillende zaken. Ten eerste: Yorkshire Links startte een wilde staking toen, na strijd in de nationale structuren, bleek dat een erkende staking onmogelijk was. Ten tweede: om deze strijd te leiden werd een ‘wilde’ stakingsleiding opgebouwd rondom de syndicale krachten die de staking steunden. Ten derde: deze stakingsleiding leidde een publiek bestaan, had een gekend adres, legde publieke verklaringen af... Ten vierde: in deze staking verzamelde Links krachten aan de basis die zij achteraf inzette om haar posities in de vakbond te versterken.
‘Het wordt tijd dat we in het ABVV eens opnieuw aan de mensen gaan uitleggen wat een holding is’. Zo kwam een gepensioneerd mijnwerker tussen op het nationale congres van het ABVV in maart ’86. De man had overschot van gelijk.
Dertig jaar geleden hield het ABVV zijn spraakmakend congres over ‘Holdings en economische democratie’. André Renard besloot in zijn naschrift op de congresdocumenten dat de holdings in België ‘een werkelijke dictatuur uitoefenen’. ‘Men moet een einde maken aan deze dictatuur... (en) het domein van de holdings overdragen aan de natie’.
Al is de economische concentratie rond de holdings duizelingwekkend toegenomen, vandaag de dag moet je lang speuren om in de top van het ABVV zelfs nog maar een echo van deze ideeën van 1956 terug te vinden. Het is nochtans rond dat thema dat veel mijnwerkers een antwoord hebben gevonden op het grote ideologische offensief van de mijnensluiters.
Vanaf april ’86 vond je op de helmen van de mijnwerkers stickers met dit ordewoord: ‘De Generale moet betalen’. Dat was het resultaat van een intense ‘tegencampagne’. Alle provocerende uitspraken tegen de mijnwerkers werden aangegrepen en ‘van de nodige commentaar voorzien’. Dit intense werk van discussie en overtuiging leidde tot een radicalisering van de basis. De Generale Maatschappij, deze van oudsher geduchte tegenstandster van de opeenvolgende mijnwerkersgeneraties, kwam opnieuw in het vizier van de Limburgse mijnwerkers. Van 30 januari tot 1 mei 1986 verspreidde de PVDA bijvoorbeeld maar liefst 24 pamfletten aan de mijnpoorten. ‘Het was muisstil in de waszaal, ieder wilde dadelijk weten wat er in die pamfletten stond’. En zo ging de wens van de oude mijnwerker op het ABVV-congres een beetje in vervulling. De anti-Generale-ideeën die als een verfrissende wind door die pamfletten waaiden, kun je vandaag ongeveer zo samenvatten als de Generale, die stond voor het opgeven in Limburg van 1,5 miljard ton steenkoolreserves. En tegelijk werden via Petrofina reusachtige steenkoolreserves in de Amerikaanse Appallachen opgekocht. Petrofina-voorzitter Adolphe Demeure de Lespaul had geen moeite zijn aandeelhouders te overtuigen: ‘Steenkool is de brandstof voor het tijdperk na de petroleum. Men kan zeggen dat petroleum op industrieel vlak door steenkool zal worden onttroond. Het is op dat ogenblik dat wij klaar moeten zijn. Dan kunnen wij onze slag slaan’.[18] Petrofina had ook al de maatschappij Eurocoal opgekocht voor de verdeling van de Appallachen-kolen in Europa en met name in België.
De Generale, die stond voor een zware lobby voor een achtste kerncentrale, meteen de doodsteek voor een kolencentrale in Limburg. Terwijl de hete adem van Tsjernobil nog over Europa wolkte met zijn sleep van dood, ziekte en verderf, werd de Generale alleen gefixeerd... door de winstblos op de gezonde wangen van haar elektriciteitsdochters: Ebes, Unerg, Intercom. Een achtste kerncentrale dus. Het nucleaire aandeel van 70 % in de energievoorziening -een schitterend wereldrecord voor de Generale- moest nog scherper gesteld. De blos moest nog meer kleuren.
De Generale, die stond voor nog een tweede handelshuis van steenkool namelijk: Transcor. Met Thomas Leysen, jazeker, de zoon van de vader -‘een dynastiek trekje’ volgens Trends- als directeur.
Zo was er een mijnwerker die op z’n helm iets geknutseld had. Het draaide als een molentje in de wind en droeg de tekst: ‘Leysen wil ons nekken, om zijn zoon te spekken’.
Maar er was nog een andere link naar de Generale. De schaalvergroting en internationalisering van het economische leven, de titanenstrijd voor de verovering van de internationale markten midden de apocalyps van de wereldcrisis, de flitsende technologische revolutie, dat alles dwong de Generale Maatschappij -en de andere grote holdings en multinationale bedrijven- naar een nieuwe, aangepaste strategie, die de gedaante zou aannemen van een reusachtig geld- en werkverslindend monster.
Tien jaar lang voerde de Generale Maatschappij een politieke campagne om zich de middelen te kunnen verschaffen voor die nieuwe strategie. Ze ging steeds meer op het gaspedaal duwen. De regering moést het patronaat toelaten om meer en sneller kapitalen te accumuleren. Maar waar moest dat geld vandaan komen? De werklozen, de gepensioneerden, de zieken, de arbeiders... zij betaalden het gelag. ‘Inleveren om het bedrijfsleven meer zuurstof te geven’, zo vatte Wilfried Martens die kampanje samen. Daar bovenop kwam dan nog het budgettaire tekort van de Staat. De globale economie verstikte onder het verpletterende overheidsdeficit. Ook hier kwam Wilfried Martens de Generale tegemoet: ‘We moeten alle taboes in de kleedkamer laten. (...) U kent de oorzaken van de kanker van de schuldenlast. De exploitatieverliezen van de openbare bedrijven is er één van. Men moet dus handelen’.[19]
Het resulteerde in het catastrofale crescendo van dat beroerde Sint-Annajaar 1986. Niemand kon nu nog ontsnappen aan de riot-gun van de volmachten met onder meer een nieuwe indexsprong, vrije baan voor de flexibiliteit, een kruis over het VSO, verlies van ongeveer 15.000 jobs in het onderwijs (een studie van Mac Kinsey), 10.000 bij de post (een studie van Team Consult), 30.000 bij de NMBS (een studie van SOBEMAP), 5.000 in de scheepsbouw, en dan... de mijnen.
Het geld dat de Staat besteedde aan al die sectoren was voor de haute-finance een grote verspilling en moest worden herschikt naar de spitssectoren.
De Generale moet betalen. Ook dat eisen de mijnwerkers. Hoeveel honderden mijnwerkers hebben die slogan niet gescandeerd op de betoging in Hasselt, op onze tocht naar de congressen van de openbare diensten in Brussel? De saneringsplannen voor de mijnen werden uitgewerkt door het directiecomité van KS. Vier van de zes leden van dat comité zijn pionnen van de Generale. Via deze pionnen en via de regering voert de Generale haar offensief tegen de mijnwerkers. De Generale is ook de grootste aandeelhouder van Petrofina. Deze multinational koopt kolenvelden in Amerika om steenkool in te voeren in België. Dat is eveneens een reden waarom zij de mijnen zo snel mogelijk dicht willen. De Generale, André Leysen, premier Martens en een aantal vakbondsleiders zeggen ons: ‘20.000 jobs in KS? Dat is niet realistisch’. Ze willen daarmee zeggen: KS kost 13 miljard per jaar, dat is ondoenbaar. De miljoenenfraude van Vanden Boeynants, is dat wél doenbaar? De 300 miljard fraude jaarlijks, de 460 miljard intresten die de Staat jaarlijks aan de bankiers en de rijken uitbetaalt... is dat allemaal wél realistisch? Ik zeg u, 20.000 mijnwerkers, tienduizenden staalarbeiders, de scheepsbouwers, 6.500 leraars, 10.000 postmannen, 30.000 spoorwegarbeiders... de straat opsmijten, dat is ondoenbaar, dat is niet realistisch! Wij moeten een einde maken aan deze politiek. De enige oplossing is een andere, een socialistische maatschappij. Daarom zeg ik: ‘Haal het geld waar het zit, bij de banken, bij de holdings! Doe de Generale betalen!’ (toespraak op het 1 mei-feest van de PVDA in Brussel in 1986) Jan Grauwels |
Een vakbondsleiding die op een dwaalspoor zit en een basis die zich radicaliseerde. Veel invloedrijke mensen in de mijnwerkerswereld werden in die periode heen en weer geslingerd tussen beide, tussen moed en wanhoop, tussen strijdlust en berusting. Zoals de sirenen in het oude Griekenland de voorbijvarende schippers door hun betoverend gezang zochten te lokken en te doden, zo ook klonken nu verleidelijke stemmen die de mijnwerkersbeweging met ‘reconversie’ en ‘vervangende tewerkstelling’ in donker water wilden lokken, waar allen jammerlijk zouden verdrinken.
Het SEVI, het studiecentrum van de SP was druk doende met de voorbereiding van een colloquium: “Reconversie, een geldig alternatief voor KS’.
‘Reconversie’, het was heel bizar dat plots alle politieke mandatarissen in de mijnstreek dat magische woord in de mond namen: Van Velthoven (SP) en Aerts (CVP). Moens (SP) en Didden (CVP), Dewael (PVV). Want, waarom juist nu? Als men het werkelijk meende met die omschakeling, waarom telde Limburg dan 75.000 werkzoekenden en een werkloosheid van 23 %?
Toch was het aanlokkelijk af te stappen van de eis om behoud van alle arbeidsplaatsen in KS, en ‘wat goede wil en soepelheid’ te tonen. Reconversie werd een sleutelwoord bij het debacle van de vakbondsleiders aan de Ronde Tafel. Daar had je Jan Baeyens bijvoorbeeld, de secretaris van de ABVV-mijncentrale. Op 29 oktober 1985 stemde het Statutair Congres van de ABVV-mijncentrale de volgende resolutie: ‘Rekening houdend met ondermeerde bevolkingsaangroei in Limburg en de hoge werkloosheidsgraad, kan er niet gedacht worden aan een vermindering van de tewerkstelling in de mijnen’.[20] Maar aan De Morgen van diezelfde 29ste oktober ging Baeyens verklaren: ‘Sanering in Limburg moet gekoppeld aan vervangende tewerkstelling’.[21]
Maar ook anderen begonnen, nog schuchter,” de bocht in die richting te nemen”. Gerard Bijnens, ACV-délégue van Waterschei, was één van hen. Hij zag de zaken zo: ‘In onze provincie is er een enorm werkloosheidsprobleem. Na Reggio di Calabria is Limburg de tweede ergst getroffen streek van heel Europa. Als ze de mijnen sluiten wordt Genk een onleefbare stad, net als Liverpool. Genk zal letterlijk ten onder gaan aan zijn sociale problemen. De criminaliteit zal stijgen, en ook het drugprobleem zal groter worden. Veel mensen zullen het psychisch niet meer kunnen volhouden. Afvloeiing kunnen we desnoods nog aanvaarden, maar van afdanking mag in geen geval sprake zijn. Er moet dringend nieuwe werkgelegenheid komen’.[22]
En dan had je nog priester Jef Ulburghs. Nu het beslissende uur naderde, stond hij voor een beslissende keuze. De SP-top volgen in de goedkeuring van de sluitingsplannen of... de mijnwerkers steunen, tegen de SP-top in. Ulburghs aarzelde: ‘In Limburg mag niet geraakt worden aan de tewerkstelling in de mijnen voor er resultaten zichtbaar zijn van reconversie of alternatieve tewerkstelling’.[23]
Maar de radicale ideeën van de meest linkse délégués en de kampanje van de PVDA begonnen meer en meer wortel te schieten bij de gewone mijnwerker. Zo werden veel twijfels en aarzelingen opgevangen en rechtgezet. Jan Grauwels (ABVV) was altijd beginselvast gebleven in zijn standpunt: ‘Het is onduldbaar dat er één enkele werkloze bijkomt in een provincie waar 75.000 mensen op zoek zijn naar werk. Ik verzet mij niet alleen tegen afdankingen, maar ook tegen afvloeiingen’.[24]
En als kersvers verkozen SP-provincieraadslid vertolkte Lucien Maes van Doorbraak, ABVV-délégué in Waterschei, voor de provincieraad de mening van de mijnwerkers waarmee hij alle dagen leefde, werkte en discussieerde. Een emotionele tussenkomst, recht uit het hart: ‘Ik heb al jaren geluisterd naar wat geleerde professoren en politici over mijn werk, mijn toekomst wisten te vertellen. Ik ben één van hen die dagelijks 1.040 meter afdalen om de enige rijkdom van onze provincie boven te halen. Als wij het woord reconversie horen dan zien wij maar één concreet ding voor ogen, we gaan onze job verliezen. Reconversie is een zoethoudertje. Waar staat die kolencentrale van 600 Megawatt waarmee men ons de oren van de kop heeft gezaagd? Een achtste kerncentrale ja, die zal men bouwen. En waar zullen we in 1995 staan, als onze mijnen zouden worden gesloten? De gemeenschap zal dan nog altijd betalen voor dure steenkool. Maar het geld zou niet meer voor Limburg zijn, maar voor de energiemultinationals en voor het Apartheidsregime in Zuid-Afrika’.[25]
Het zag er stilaan naar uit dat ook deze aanval rond ‘afvloeiingen’ en ‘reconversie’ werd gecounterd. De mijnwerkers wilden niet toestaan dat er onherstelbare bressen werden geslagen in hun oorspronkelijk eisenprogramma van geen sluitingen, geen afdankingen, geen afvloeiingen. En de reporter van Knack kreeg enkele weken later van een mijnwerker ongezouten zijn mening: ‘Wij lachen met het toverwoord reconversie. Eerst werk voor de 75.000. Wat we nodig hebben, is een politieke reconversie’.[26]
En dan verscheen ‘Pipo’ Saeys opnieuw op het toneel. Hij wilde de eenheid rond de aloude eisen nóg een keer bekrachtigd en betekend zien en lanceerde daarvoor zijn petitie.
Fernand Sannen. ABVV-afgevaardigde en voorzitter van het stakerskomilee in Beringen. ‘Als we ons beperken tot de eis ‘geen afdankingen’, dan zullen onze mijnen binnen tien jaar niet meer bestaan. Martens zelf stelde voor tot de sanering van de mijnen te komen door 1.500 afvloeiingen per jaar. Om de mijnen te redden moeten we vasthouden aan onze eis: ‘geen afvloeiingen’. De vakbondsverantwoordelijen zijn afgestapt van die eis. Nu vragen zij ‘een plaats voor KS in Vlaanderen’. Dat zal dan alleen nog een klein plaatsje zijn in het grote safaripark dat men van onze provincie wil maken. Men zegt: “Je moet realist zijn.” Zoals bij Cockerill-Sambre? Daar waren in 74 nog 43.000 mensen aan de slag. Dank zij het ‘realisme’ zijn er nu dertigduizend staalarbeiders minder! “Ik heb in het woordenboek opgezocht wat het woord ‘afvloeiing’ wil zeggen. Er zijn twee betekenissen: wegstromen, ontslagen worden wegens beperking van het personeel, dat is de eerste betekenis. De tweede is: met vloeipapier droogmaken. Welnu, het vloeipapier is meer dan verzadigd. In Limburg zijn er 75.000 werkzoekenden. Die zitten allemaal in het vloeipapier van Martens. Nu wil hij er de mijnwerkers nog bijsteken. Dat men het maar vergeet! Wij willen geen safaripark, en wij willen zeker niet de Indianen zijn in dat park”.’ (toespraak op het 1 meifeest van de PVDA in 1986 in Brussel). |
In de stille sociale wijk tussen Hengelhoef en Kelchterhoef vind ik de ‘thuis’ van Roger Saeys. Iedereen kent hem als Pipo’. Hij spreekt met een hoge en hese stem. Af en toe streelt hij z’n snor, hij heeft de snor van Walesa.
De draad van 1984 moest weer opgepakt worden. Toen was er nog dat schoon vakbondsprogramma: geen werkplaatsverlies, en zelfs een nieuwe schacht in Waterschei. Bij ons in het ACV zagen sommigen op de hei in As de bulldozers al aan het werk voor die schacht. En verdorie, ze verschenen er nog ook! Maar ’t was maar voor de show! Dan ging alles verwateren. Einde januari 1986 tekende de leiding het principeakkoord met de regering. We wisten dat er iets niet pluis was. Wat was juist? Het standpunt van 1984: ‘geen afbouw’, of de ideeën van 1986: ‘We moeten rendabel zijn; misschien moeten we toch...?’ Wij wilden teruggrijpen naar de ordewoorden van 1984. We stelden een petitie op met de vraag: ‘Staat gij nog achter die eisen?’
In onze mijn (Winterslag, n.v.d.r.) aarzelden de délégués om ermee te werken. De mensen van de vriendenkring van de PVDA zijn ermee rondgegaan: onder in de put en in de badzaal. Ze hebben een geweldig pak discussies gevoerd. Iedereen, man na man, werd voor de keuze gesteld: ‘Wil je de mijn openhouden of geloof je in het fabeltje van de reconversie?’ Het was een werk van weken.
In de andere mijnen hebben de délégués en militanten een echte petitieslag gehouden. In Waterschei stonden tien, vijftien man de mensen op te wachten. De petitielijsten lagen al klaar op een rijtje. Gerard Bijnens en Jefke Leurs van het ACV bijvoorbeeld en Janneke Grauwels, Lucien Maes. Tonio Ventura, Cieters en nog anderen van het ABVV: ze hebben allemaal samen de petitie tot een succes gemaakt: meer dan 6.000 handtekeningen! De mensen die later de staking in handen zouden nemen hebben elkaar gevonden in het werk met de petitie. Zo heeft de petitie het eisenprogramma van de staking én de leiding ervan helpen voorbereiden’.
Pipo Saeys, André Cant, en nog anderen: speciale figuren in de mijnwerkerswereld, mensen die van de studentenbeweging uit de woelige jaren ’60 naar de arbeidersklasse zijn overgestapt.
‘De contestatie is vlees geworden’, zo noemden wij in die tijd de groeiende toenadering tussen studenten en arbeiders. ‘Waar is uw alternatief?’ had men met overslaande stem naar de ‘contesterende’ studenten geroepen, in de hoop dat die sprakeloos in een hoekje zouden kruipen. Maar discussiërend over de sociale revolutie, begonnen de studenten meer en meer te spreken, te lezen en te schrijven over ‘de arbeiders’. Dagen en nachten werden gevuld met urenlange gesprekken, koortsachtig op zoek naar de betekenis van het marxisme in de verschillende maatschappelijke domeinen. De universiteit bleek te klein en te beperkt voor zo’n elan, het was een ivoren toren. Plotseling was er een perspectief: de sociale explosie in Limburg.
Sinds de zomer van ’69 waren enkele studenten onder in de mijnen gaan werken. Ze hadden gezien hoe de vakbonden de eis van 15 % lieten vallen. Ze hadden ook goed het algemene ongenoegen opgevangen toen de CAO werd opgelegd waardoor de mijnwerkers in eerste instantie maar 4 % kregen. Er groeide een arbeiders-studentenkern en op 11 december 1969 werd het eerste pamflet -in zes talen- aan alle mijnpoorten uitgedeeld. De pamfletten werden als warme broodjes ‘verslonden’ en overal in de mijnen opgehangen. Zij gaven richting aan de stakingsbereidheid die almaar groeide... Op 5 januari ’70 brak de staking spontaan uit.
Honderden studenten uit Leuven en Gent spoedden zich naar Limburg. Daaruit groeide in de eerste stakingsweek ‘Mijnwerkersmacht’.
De studenten werden met open armen ontvangen. Altijd stond er voor hen bij mijnwerkers thuis een maaltijd en een bed klaar. Op het einde van de staking was er zelfs een wijdvertakt net uitgegroeid waarin de studenten clandestien logeerden om aanhoudingen te vermijden,
Jef Houthuys (ACV) wist helemaal geen blijf met de populariteit van de studenten. ‘En laten we in verband met dit conflict nu ook maar eens zeggen dat de studenten ons nu niet moeten komen vertellen wat een vakbond is. We hebben de strijd altijd alléén aangekund en zullen dit nu ook wel weer voor mekaar krijgen. We zijn ervan overtuigd dat onder de studenten, die zich nu solidair verklaren met de mijnwerkers, wel enkele idealisten zitten. Maar dan rijst bij ons arbeiders de vraag wat er van al dat idealisme en al die solidariteit straks nog zal overblijven wanneer deze heren dokter, advocaat, professor, rechter of notaris zullen zijn. Het is maar al te duidelijk gebleken in het verleden dat deze studenten van weleer zich nog bitter weinig om de arbeiders bekommeren’.[27]
Houthuys had veel studenten verkeerd ingeschat: Roger Saeys, ‘Pipo’, was één van hen. In 1986 werd hij, na 16 jaar mijnarbeid, voorzitter van het Centraal Stakerscomité.
Andere studenten wilden niet in de arbeiderswereld blijven hangen. Zij waren eens ‘uit de auto gestapt’ om het landschap te bewonderen, maar ze wilden er ‘niet blijven wonen’.
Hun bilan: ‘De mijnstaking van ’70 was niet de voorbode van het grote oproer. Veeleer ging het om een wat late erfenis uit de jaren ’60. De climax, maar tevens de zwanezang van de contestatiebeweging’[28] Woorden van Paul Goossens. Goossens gaat dan wél voorbij aan de heropbloei van de revolutionaire stroming in de arbeidersbeweging vanaf 1970. Uit de samenwerking tussen arbeiders en studenten ontstond later in 1970 ‘Amada’, de voorloper van de PVDA. Bovendien werd de mijnstaking de aanzet voor de opvallende heropflakkering van de klassenstrijd in het begin van de jaren zeventig. Er volgde een geweldige golf van spontane stakingen: Ford Genk. Vieille Montagne Balen, GM Antwerpen, Boel Temse en Cockerill Yards Hoboken. Citroen Vorst, Tessenderlo Chemie, Caterpillar Charleroi, Cockerill Luik, de dokstaking, Bell Geel... Het voorbeeld van de mijnen had België wakker geschud.
Pipo Saeys: ‘Vanaf 1971 heb ik onder in de mijn van Winterslag gezeten. Ik leerde in die tijd een heel andere wereld kennen. Dat is één punt van wat wij ‘de massalijn’ noemen: leren begrijpen hoe de mijnwerkers zich voelen, hoe de mijnwerkers werken en leven. Het andere element is: je gaat als iemand die tot z’n twintigste heeft school gelopen, niet werken in een fabriek om op café te gaan met die mensen. Je moet niet achter de massa aanlopen.
We hadden gestudeerd, we waren capabel een economische en brede analyse te maken. We noemen dat ‘een sectorlijn’. Shell, Petrofina, toekomst voor de steenkool en toch mijnsluitingen in Europa. We hadden óók het marxisme bestudeerd en eruit geleerd wat het socialisme concreet kan betekenen. We waren capabel dat aan de mijnwerkers uit te leggen. Zo zijn we ertoe gekomen dat de mijnwerkers na 16, 17 jaar intens werk verstaan: “’t Is de Société Générale die de mijnen sluit’”.
’t Is geen kunst te zien dat er in de massa ook negatieve kanten zitten. ’t Is wél een kunst te begrijpen dat die zaken kunnen weggewerkt worden, en hoé dat moet’.
Binnen de mijncentrales was alles volop in beweging. Na 25 maart, de dag waarop de regering aankondigde ‘een begin te maken met de herstructurering van KZ’, kwamen de gebeurtenissen in een stroomversnelling terecht. Olyslaegers drukte tegenover de pers zijn ongerustheid uit over de reacties van de achterban.
Op het Nationale Comité van de ABVV-mijncentrale van 27 maart schaarde een grote meerderheid zich achter het voorstel van de linkse délégués: stakingsaanzegging voor 31 maart, gemeenschappelijke militantenvergaderingen van ACV en ABVV op 5 april, betoging op 12 april. Jan Olyslaegers verzette zich niet tegen deze voorstellen, wat de meerderheid verklaart. Het besluit hield voorafgaand overleg met de ACV-leiding in.
Ik weet niet wat André Daemen allemaal aan Jan Olyslaegers heeft gezegd. Men kan alleen maar vermoeden dat hij Olyslaegers eens flink aan z’n oren heeft getrokken om hem duidelijk te maken dat met zo’n actieplan regelrecht naar een algemene mijnstaking werd afgestevend. Bij Daemen speelde overigens de berekening mee dat een mijnstaking op het ogenblik van het regeringsconclaaf het voortbestaan van de regering zou bedreigen.
Daemen en Olyslaegers hebben samen de volgende besluiten genomen. Eén: afzwakking van het actieplan. De stakingsaanzegging werd vervangen door prikacties; alleen de betoging bleef behouden. Twee: de betoging zou het einde worden van de eerste actiefase. De tweede fase zou pas starten indien de regering tijdens het conclaaf negatieve beslissingen zou nemen.
Olyslaegers verdedigde dit nieuwe plan met veel energie op het Uitvoerend Bestuur van 28 maart. Hij kreeg de steun van de meeste délégués. Alleen de linkse délégués stemden voor het oorspronkelijke plan.
Jan Grauwels: ‘De prikacties en de betoging, dat waren twee toegevingen van Daemen en Olyslaegers. Zij wilden er gebruik van maken om stoom te laten afblazen, om een algemene mijnstaking te voorkomen. Maar wij hebben van die toegevingen gebruik gemaaktom het klimaat voor staking onder de mijnwerkers nog meer aan te wakkeren. Van de prikacties maakten we erkende 24-urenstakingen. De betoging van 12 april zagen we niet als een eindpunt, maar als een springplank naar de staking. Dat was ook de enige garantie om er echt een succes van te maken. Aan de ene kant hebben wij ons niet gehouden aan het kader dat Daemen en Olyslaegers ons wilden opleggen. Dat zou neergekomen zijn op eenheid met de leiding ten koste van de eenheid en de strijdwil aan de basis. Aan de andere kant is ons werk in de vakbondsstructuren essentieel geweest in de voorbereiding van de staking. De toegevingen die de leiding moest doen, de prikacties en de betoging, dat werden beslissende stappen naar de staking toe’.
_______________
[1] Knack, 6 november 1985 (citaat van A. Daemen)
[2] Knack, 11 december 1985.
[3] Knack, 22 januari 1986.
[4] La Libre Belgique, 8 februari 1986.
[5] La Libre Belgique, 14 februari 1986.
[6] Het Volk, 31 januari 1986.
[7] Het Belang van Limburg, 1 februari 1986.
[8] Le Soir, 5 november 1985.
[9] De Morgen, 29 oktober 1985.
[10] Beknopt Verslag, Kamer van Volksvertegenwoordigers, 22 januari 1986, blz. 175.
[11] De Volksmacht, 8 november 1985.
[12] De Morgen, 6 december 1985.
[13] Toespraak voor de Limburgse Volkshogeschool, 6 maart 1986, geciteerd in Solidair, 3 april 1986.
[14] Het Belang van Limburg, 26 maart 1986.
[15] Het Volk, 5 februari 1986.
[16] M. Crick, Scargill and the miners, Penguin Books, Harmondsworth, Middlesex, 1985, blz. 44-46.
[17] V.L. Allan, The Militancy of British Miners, The Moor Press, Baildon Green, Yorkshire, 1981, blz. 155-159.
[18] L’Echo de la Bourse, 10 mei 1985.
[19] La Libre Belgique, 14 februari 1986.
[20] Congresbesluiten van de Centrale der Mijnwerkers van België (ABVV), 28, 29 en 30 oktober 1985, blz. 7.
[21] De Morgen, 29 oktober 1985.
[22] Solidair, 19 maart 1986.
[23] De Morgen, 6 december 1985.
[24] Solidair, 19 maart 1986.
[25] De Morgen, 14 december 1985.
[26] Knack, 30 april 1986.
[27] Het Volk, 16 februari 1970.
[28] P. Goossens en F. Vanhinsberg, De Vrijdagmorgen, bijlage bij De Morgen, 11 januari 1980.