Bron: De Internationale, Nederlandstalig theoretisch orgaan van de IVe Internationale, 2000, lente, (nr. 72), jg. 44
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?
Joost Kircz is lid van de Nederlandse SAP en actief in de Henk Sneevlietstichting. Hij publiceerde o.m. Engels and Natural Science: A starting point, De maakbaarheid van de wereld. Over natuur arbeid en dialectiek.
Het artikel van de politicoloog Bertell Ollman probeert met brede streken het belang van de dialectiek voor het huidige tijdsgewricht aan te geven. Omdat de dialectiek de essentie van het revolutionair socialistisch denken behelst is zo’n poging belangrijk. Helaas moeten we spreken van een geheel mislukte poging. Ollmans betoog is op vele punten onnodig vaag, onsamenhangend en apolitiek. In onderstaande tekst wil ik kort mijn kritiek preciseren. In plaats van uitputtende noten sluit ik af met een leeslijstje.
Ollmans artikel is het eerste artikel van een verzameling die een nummer van het tijdschrift Science & Society beslaat. De onbevangen lezer krijgt helaas noch hier noch elders in het nummer een overzicht over wat er zoal over dialectiek in de socialistische beweging bediscussieerd is. Geen van de belangrijke teksten in de socialistische traditie worden ook maar enigszins behandeld. Het blijft bij een enthousiast betoog van de auteur die de dialectiek ontdekt heeft als panacee voor alle problemen. Leest men echter nauwkeurig dan blijkt het ideologisch leentjebuur vooral te komen vanuit de hoek van de oude stalinistische communistische partijen. Het kenmerk daarvan is de onderschatting van de crisis die ontstaat tussen dialectische opposities en de daaruit volgende transcendering. In politieke termen uitgedrukt: de ontkenning van de revolutie als noodzakelijke stap om een nieuwe situatie te vestigen. Nergens wordt ingegaan op het debat rond Friedrich Engels Anti-Düring, Boecharins Historisch Materialisme, Mao Zedongs Over de dialectiek, laat staan de verhitte debatten over dit onderwerp binnen de Amerikaanse trotskistische beweging tussen enerzijds Trotski en anderzijds, eerst Eastman en later Burnham. Dit soort gedrag is typisch voor academici die graag teruggrijpen naar Marx, maar het strategisch politiek debat binnen de georganiseerde arbeidersbeweging schuwen.
Het vraagstuk van de dialectiek grijpt aan op de fundamentele vraag over de verhouding hoe we de wereld kunnen kennen door haar te ervaren en hoe de wereld, door toepassing van de juiste methode, haar geheimen prijsgeeft. In formele taal gesteld: is dialectiek een ontologisch begrip (de wereld is dialectisch) of een epistemologisch begrip (kentheoretisch, is dialectiek een methode)? Deze vraag is allerminst eenduidig te beantwoorden, maar een heldere probleemstelling is wel belangrijk. Bij Ollman ontbreekt elke helderheid. Allereerst wordt met behulp van enkele dikke metaforen aangegeven dat alles met alles te maken heeft: ‘Het kapitalisme is een gigantische structuur die te vergelijken is met De Grote Aantrekkingskracht.’ Buiten het feit dat ik er een bloedhekel aan heb als mensen metaforen gebruiken die slecht begrepen begrippen uit een vakgebied paren aan begrippen uit andere vakgebieden is deze metafoor even hol als onduidelijk. De suggestie binnen de sterrenkunde dat er een gecoördineerde beweging tussen sterrenstelsels is, die beschreven zou kunnen worden met het wiskundige begrip ‘De Grote Aantrekkingskracht’ zegt net zo veel als de suggestie dat deze beweging gestuurd wordt door een “Zwart Gat” of zoals vroeger wel werd gedacht door de Heilige Drie-eenheid van God, de Zoon en de Heilige Geest. Even later wordt nog gesteld dat de realiteit ‘is een intern samenhangend geheel met tijdelijke en ruimtelijke dimensies.’ De grootheid van Marx is kennelijk dat alles in de wereld zowel uitgebreidheid heeft als tijdsevolutie, tel uit je winst!
Zijn onhelderheid komt vooral sterk in sectie II tot uiting als hij 6 opeenvolgende stappen ziet in de dialectische methode. De eerste stap in de methode is de stelling dat er een ontologische stap is, die niet meer inhoudt dan dat we ons baseren op de realiteit. Dit echter zonder in te gaan op de vraag of dit nu de sensore, waarneembare, positivistische, realiteit is of een diepere realiteit. De tweede stap is de kentheoretische stap die ‘een dergelijke wereld’ moet begrijpen. Stap drie is dan een uitwijding van stap twee want daar komt de vraagstelling (onderzoek) die gebaseerd is op ongespecifeerde categorieën om over te gaan in stap vier waarin we komen tot een ‘intellectuele reconstructie of zelfopheldering’ die in stap vijf overgaat in ‘uiteenzetting’ wat in feite niet meer inhoudt dan propaganda of af te sluiten met Praxis wat hier een dikke term voor bewust handelen betekent. Het academische karakter van dit onheldere schema blijkt in sectie IV als hij Marx behandelt wiens dialectische methode in vier geheel andere stappen wordt geanalyseerd.
Voor Ollman is de dialectiek niet een strenge denkmethode maar een populaire beschrijving van de kneedbaarheid van de werkelijkheid; van in elkaar overvloeiende maatschappelijke bewegingen die goed te begrijpen zijn door hun onderlinge afhankelijkheden serieus te nemen. Hij ziet het allemaal als een dans waarbij het heden geanalyseerd wordt door te kijken naar het verleden en vandaar uit paden naar de toekomst uit te zetten. Dialectiek wordt zonder verdere discussie binnengehaald als ‘de enig zinnige manier is om een wereld te bestuderen die bestaat uit wederzijds afhankelijke processen, die in voortdurende ontwikkeling zijn’ een soort maatschappelijke hydrodynamica dus.
Typisch voor Ollmans academisch politicologische aanpak is zijn volstrekt ahistorische aanpak. Wat te denken van een uitspraak als: Maar hoewel de maatschappij nog nooit zo van dialectiek doordrenkt was, ... En dat maakt een dialectisch begrip noodzakelijker dan ooit voorheen.’ Hoe kan het kapitalisme steeds meer dialectisch worden als we eerst horen dat de wereld fundamenteel dialectisch is? Zijn de tegenstellingen nu fundamenteel groter dan vlak voor de eerste wereldoorlog en minder dan over 20 jaar? Ollman gaat niet uit van de reële maatschappelijke klassenstrijd en leidt daar dialectische opposities en crises uit, maar decreteert een historische onafwendbaarheid waarbij het socialisme steeds meer ingroeit in de kapitalistische maatschappij en wacht om door de verlichte geesten als een rijpe vrucht geplukt te worden. ‘Als mensen geen voortekenen van socialisme kunnen zien in de wereld om hun heen ...’ of ‘Daarom is het voor Marx alleen een kwestie van tijd en mogelijkheid voordat de organisatie, het bewustzijn en de tactieken van de opkomende klasse de verwachte transformatie zullen doorvoeren.’ Deze zinnen suggereren enerzijds de idealistische kant van Ollman, die nergens ingaat op de fundamentele problemen van de vervreemding, anderzijds wordt zelfs na alle moordpartijen die de afgelopen eeuw heeft voortgebracht volledig voorbij gegaan aan de politieke vraag van socialisme of barbarij.
Boven is al aangegeven dat Ollman op geen enkele wijze ingaat op de bestaande discussie binnen de socialistische politieke bewegingen over het karakter van de dialectiek en haar wetten. In een interessante analyse gaat Pomper (zie leeslijstje) in op de drie verschillende accenten die drie leiders van de Russische Revolutie leggen. Voor Boecharin was het accent het herwinnen van nieuwe evenwichten na een verstoring (ontkenning) van een eerder evenwicht. Voor Lenin lag het accent bij de strijd tussen het oude en de ontwikkeling (negatie, antithese) van het nieuwe. Voor Trotski lag het accent op het creatieve moment van de overstijging van de opposities in een nieuwe werkelijkheid. Ollman heeft het systematisch over contradicties. Contradicties zijn tegenstellingen, maar tegenstellingen zijn niet noodzakelijk tegengestelde polen of opposities. Het verschil tussen loonarbeid en kapitaal is een oppositie, geen contradictie want ze bestaan bij gratie van elkaar. De opheffing van loonarbeid en kapitaal heft deze vormen van economisch verkeer op. De contradictie tussen Ollman en de marxistische dialectiek is dat hij wel maatschappelijke tegenstellingen ziet die onderling verweven zijn, maar geen begrip heeft voor de analytische categorieën die het mogelijk maken politiek strategische stappen te maken tegen de barbarij en voor het socialisme. Ollman blijft intussen naar de zwangere buik van het kapitalisme kijken in de vaste overtuiging dat het socialisme wel moet komen.
Leeslijstje:
F. Engels. Anti-Düring (in vele uitgaven).
Joost Kircz. Engels and Natural Science: A starting point. In: Joost Kircz and Michael Löwy (Guest Editors). Special issue: Friedrich Engels – A Critical Centenary Appriciation. Science & Society, vol.62. Number 1. Spring 1998. pp. 62-78.
Joost Kircz. De maakbaarheid van de wereld. Over natuur, arbeid en dialectiek. In: Kritiek, jaarboek voor socialistische discussie en analyse 1993/94. pp 143-172. Een iets andere versie is in het Engels verschenen als Working paper nummer 32 van het IIRE.
Philip Pomper. Trotsky’s Notebooks, 1933-1935. Writings on Lenin, Dialectics, and Evolution.
L. Trotsky. Dialectics and the immutability of the syllogism. In: Writings of Leon Trotsky 1939-40. Pathfinderpress NY, 1973, pp 399-404
L. Trotsky. Uit In defense of marxisme de artikelen: The ABC of materialist dialectics (pp 48-52) en An open letter to comrade Burnham (Jan. 7, 1940) pp 72-95. Pathfinderpress NY 1981.