De internationale revolutie die verwacht werd door het Russische proletariaat en door de bolsjevistische leiders, brak in 1918 inderdaad uit. Er ontstonden arbeiders- en soldatenraden in Duitsland en in Oostenrijk. In Hongarije werd een Radenrepubliek uitgeroepen in maart 1919; in Beieren in april 1919. De arbeiders van Noord-Italië, in toenemende beroering sinds 1919, bezetten alle fabrieken in april 1920. Machtige revolutionaire stromingen gingen door andere landen, zoals Finland, Polen, Tsjechoslovakije, Joegoslavië, Bulgarije. In Nederland dreigde er een algemene staking. In Groot-Brittannië vestigden de arbeiders het ‘drieledig verbond’ van de drie grootste syndicaten van het land, waardoor de regering aan het wankelen werd gebracht.
Maar die revolutionaire golf liep uit op een mislukking. De voornaamste oorzaken van die mislukking waren de volgende:
De eerste mislukkingen van de revolutie liepen uit op bloedige nederlagen in Hongarije, waar de sovjetrepubliek in het bloed werd gesmoord, en in Italië, waar het fascisme in 1922 aan de macht kwam.
In Duitsland nochtans versterkte de communistische partij zich geleidelijk, verwierf een steeds bredere massabasis en ging in 1922-'23 de weg op van de verovering van de grote syndicaten en bedrijfsraden.
1923 zag in dat land een revolutionaire crisis zonder voorgaande ontstaan: bezetting van de Ruhr door het Franse leger, galopperende inflatie, succesrijke algemene staking die de regering Cuno omverwierp; oprichting van een coalitieregering van linkse socialisten en communisten in Saksen en in Thüringen. Maar de communistische partij, slecht geadviseerd door de Communistische Internationale, slaagde er niet in de gewapende opstand systematisch te organiseren op het meest geschikte moment. Het grootkapitaal herstelde de toestand, stabiliseerde de markt, en bracht een burgerlijke coalitie aan de macht. De naoorlogse revolutionaire crisis was beëindigd.
Sovjet-Rusland had de burgeroorlog in 1920-'21 met de overwinning afgesloten. Maar het kwam uitgeput uit die oorlog te voorschijn. De industriële en landbouwproductie was rampzalig gedaald. Hongersnood trof grote delen van het land. Om aan die toestand te verhelpen in afwachting van een nieuwe opgang van de internationale revolutie beslisten Lenin en Trotski tot een economische terugtocht Het genationaliseerd bezit werd behouden voor heel de grootindustrie, de banken, het transportsysteem. Maar de handelsvrijheid werd hersteld voor de landbouwoverschotten, eens de belastingen in natura betaald. De particuliere handel, ambachten en kleine industrie werden hersteld.
De bolsjewieken beschouwden dit slechts als een tijdelijk maneuver, en hielden vooral rekening met de risico’s die het kon meebrengen op economisch vlak: de zich verrijkende kleinburgerij kon in permanentie de kapitalistische privé-accumulatie reproduceren Maar de sociale en politieke gevolgen van het isolement van de proletarische revolutie in een achterlijk land waren heel wat meer te duchten dan die economische gevaren. Ze kwamen hierop neer: het Russische proletariaat raakte meer en meer de rechtstreekse uitoefening van de politieke en economische macht kwijt. Een nieuwe gepriviligieerde laag stak de kop op. Die bureaucratie verwierf een werkelijk monopolie op de uitoefening van de macht op alle terreinen van het maatschappelijke leven.
Dat proces was niet het resultaat van een vooraf beraamd complot. Het resulteerde uit de wisselwerking van een heel aantal factoren. Het proletariaat was numeriek verzwakt door de daling van de industriële productie en de exodus naar het platteland. Het was gedeeltelijk gedepolitiseerd onder het gewicht van honger en ontberingen. Zijn meest bewuste elementen werden gedood in de burgeroorlog. Heel die bewogen periode droeg niet bij tot de vorming van technisch en cultureel geschoolde kaders in de schoot van de arbeidersklasse. Daardoor behield de burgerlijke en kleinburgerlijke intelligentsia haar kennismonopolie. Een periode van grote schaarste is gunstig voor het verwerven en voor de verdediging van de materiële privilegies.
Men hoeft ook niet te denken dat dit proces onopgemerkt voorbijging aan de Russische revolutionaire marxisten. Vanaf 1920 luidde de arbeidersoppositie binnen de Russische communistische partij de alarmbel maar stelde oplossingen voor die helemaal niet beantwoordden aan de noden. Vanaf 1921 is Lenin geobsedeerd door het bureaucratische gevaar, noemt hij de Russische staat een bureaucratisch gedeformeerde arbeidersstaat, en stelt praktisch machteloos de greep vast van de groeiende bureaucratie op het apparaat van de partij zelf. Vanaf 1923 ontstaat de trotskistische linkse oppositie, die van de strijd tegen de bureaucratie één van haar essentiële programmapunten zal maken.
Het zou verkeerd zijn te denken, dat de opkomst van de sovjetbureaucratie een onvermijdelijk verschijnsel was. Als die opkomst diep geworteld is in de sociale en economische realiteit van het Rusland van het begin van de twintiger jaren, dan was het evenzo mogelijk ze met reële kansen op succes tegen te gaan. Het programma van de trotskistische linkse oppositie was er volledig op gericht om de gunstigste voorwaarden te scheppen om de toestand recht te zetten:
a. door de industrialisering van Rusland te versnellen, op die manier het specifieke gewicht van het proletariaat in die maatschappij te vergroten,
b. door de lonen te verhogen en de werkloosheid te bestrijden teneinde het zelfvertrouwen van de arbeidersmassa’s te verhogen
c. door onmiddellijk de sovjetdemocratie en de democratie in de schoot van de partij te verruimen, om de politieke activiteit en het klassenbewustzijn van het proletariaat op te drijven
d. door de differentiatie in de schoot van de boerenklasse te verscherpen, door de arme boeren met kredieten en landbouwmachines te helpen om productiecoöperatieven op te richten, en op de rijke boeren toenemende belastingen te heffen,
e. door een gerichtheid op de wereldrevolutie te behouden, en door de tactische en strategische fouten van de Komintern recht te zetten.
Als het geheel der bolsjevistische leiders en kaders de noodzaak en de mogelijkheid om een dergelijk programma te realiseren had begrepen, was een heropleving van de sovjets en van de machtsuitoefening door het proletariaat mogelijk geweest vanaf het midden der twintiger jaren. Maar de meeste kaders van de partij waren zelf meegesleept in het bureaucratiseringsproces. De meerderheid van de leiders begreep te laat het dodelijke gevaar van de opkomst van de bureaucratie. Het tekortschieten van de ‘subjectieve factor’ (van de revolutionaire partij) voegde zich bij de objectieve voorwaarden die de overwinning van de stalinistische bureaucratie in de USSR verklaren.
De bureaucratie is geen nieuwe heersende klasse. Zij speelt geen enkele onmisbare rol in het productieproces. Het is een gepriviligieerde laag die zich de uitoefening van de beheersfuncties in de sovjet-staat en -economie heeft toegeëigend, en die zich op basis van dat machtsmonopolie overvloedige voordelen toewijst op het vlak van de consumptie (hoge salarissen, voordelen in natura, speciale winkels, enz...). Ze is geen eigenaar van de productiemiddelen. Ze heeft geen enkele waarborg om die voordelen te behouden, of over te dragen op haar kinderen: alles is gebonden aan de uitoefening van specifieke functies.
Het betreft hier een gepriviligieerde maatschappelijke laag van het proletariaat, waarvan de macht berust op de verworvenheden van de socialistische oktoberrevolutie: nationalisering van de productiemiddelen, economische planificatie, staatsmonopolie op de buitenlandse handel. Ze is conservatief in dezelfde zin als elke arbeidersbureaucratie: ze plaatst behoud van de verworvenheden boven elke poging om de revolutionaire veroveringen uit te breiden.
Ze heeft schrik van de internationale revolutie, die de politieke activiteit van het sovjetproletariaat dreigt te doen herleven en aldus haar macht te ondermijnen. Ze wil het internationale status quo behouden. Maar als sociale laag blijft ze tegenstander van een herstel van het kapitalisme in de USSR, herstel dat de grondslagen zelf van haar privilegies zou vernietigen (wat niet verhindert dat de bureaucratie de kweekbodem is van subgroepen en subtendensen die zich kunnen trachten om te vormen in nieuwe kapitalisten).
De USSR is geen socialistische maatschappij, d.w.z. een klassenloze maatschappij. Ze blijft, net als vlak na de oktoberrevolutie van 1917 een overgangsmaatschappij tussen kapitalisme en socialisme. Het kapitalisme kan er hersteld worden, maar dan ten gevolge van een sociale contra-revolutie. De rechtstreekse macht van de arbeiders kan er worden hersteld, maar dan ten gevolge van een politieke revolutie, die het monopolie van de machtsuitoefening, in handen van de bureaucratie, breekt.
Dat de ‘producent wordt gedomineerd door de bureaucraten’, of dat de sovjet-economie gedurende lange tijd de voorrang heeft gegeven aan het produceren van machines ten koste van de consumptie van de massa’s betekent nog niet dat die sovjet-economie ‘kapitalistisch’ mag worden genoemd. Het kapitalisme is een specifiek systeem van klasse-onderdrukking, dat als kenmerken heeft de particuliere eigendom van de productiemiddelen, de concurrentie, de veralgemeende warenproductie, het karakter van koopwaar dat de arbeidskracht heeft, de onvermijdelijke overproductiecrisissen. Geen enkele van deze fundamentele eigenschappen is in de sovjet-economie terug te vinden.
Maar al is de sovjet-economie dan geen kapitalistische economie, ze is ook niet socialistisch, tenminste niet in de traditionele betekenis die dat woord heeft in de geschriften van Marx, Engels en Lenin zelf. Een socialistische economie betekent het regime van de geassocieerde voortbrengers, die zelf hun productie en hun sociale leven organiseren, en die daartoe een rangorde opstellen van de behoeften die bevredigd moeten worden in functie van de middelen waarover ze beschikken en van de hoeveelheid arbeid die ze daarvoor willen leveren. In de Sovjet-Unie is dat nog bij benadering niet het geval. Een socialistische economie wordt gedefinieerd door de verdwijning van elke warenproductie. Marx en Engels hebben er de nadruk op gelegd dat, in tegenstelling tot de officiële doctrine die in de URSS wordt gehuldigd, dit verdwijnen van de warenproductie niet eigen is aan de ‘tweede fase’, aan de klassenloze of communistische maatschappij, maar dat dit verdwijnen al eigen is aan de eerste fase, die gewoonlijk ‘socialistisch’ wordt genoemd.
Door de anti-marxistische theorie van de zogezegde mogelijkheid om de opbouw van het socialisme in één land te voleindigen drukte Stalin op pragmatische wijze het kleinburgerlijke conservatisme uit van de sovjetbureaucratie: mengeling van vroegere functionarissen van de burgerlijke staat, van parvenu’s van het sovjet-staatsapparaat, van gedemoraliseerde en cynische communisten, van jonge technici vol verlangen om ‘carrière te maken’ ongeacht de klassenbelangen van het proletariaat.
Door tegenover die theorie de basisbegrippen van het marxisme te stellen (” de klassenloze maatschappij kan slechts verwezenlijkt worden op internationale schaal en moet minstens enkele der voornaamste industrielanden omvatten» — «de revolutie overwint eerst in één land, breidt zich dan internationaal uit en gaat tenslotte het beslissende gevecht aan op wereldschaal”), verdedigden Trotski en de Linkse Oppositie hoegenaamd geen ‘afwachtende’ of ‘defaitistische’ houding ten overstaan van de Russische revolutie. Ze wilden onmiddellijk, vroeger dan Stalin en op een rationeler manier, de industrialisering van het land vooruitstuwen. Zij waren en blijven voorstanders van de verdediging van de USSR tegen het imperialisme, van de verdediging van de overblijfselen van de verworvenheden van oktober tegen elke poging in de USSR het kapitalisme te herstellen. Maar ze begrepen dat het lot van de USSR uiteindelijk zou beslecht worden door de afloop van de klassenstrijd op internationaal vlak. Nu blijft dit besluit even geldig als vroeger.
Toen hij zijn beroemd requisitorium tegen de misdaden van Stalin uitsprak op het XXe Congres van de KPSU, verklaarde N.S. Kroesjtsjov die misdaden door de ‘personencultus’ die zou geheerst hebben tijdens de dictatuur van Stalin. Die subjectieve, zelfs psychologische verklaring van een politiek regime dat het leven van tientallen miljoenen menselijke wezens ingrijpend gewijzigd heeft, is onverenigbaar met het marxisme. Het stalinisme kan als verschijnsel niet herleid worden tot de psychologische of politieke eigenaardigheden van één man. Het betreft hier een maatschappelijk verschijnsel, waarvan de maatschappelijke wortels dienen blootgelegd.
Het stalinisme is in de USSR de uitdrukking van de bureaucratische degeneratie van de eerste arbeidersstaat, waar een gepriviligieerde sociale laag zich de uitoefening van de economische en politieke macht heeft toegeëigend. De brutale (politieterreur, massale zuiveringen in de dertiger en veertiger jaren, moord op bijna alle oudere kaders van de KPSU, processen van Moskou, enz...) en meer ‘subtiele’ vormen van die bureaucratische macht kan variëren. Maar zowel na als onder Stalin blijven de grondslagen van de bureaucratische degeneratie voortbestaan.
De macht wordt niet uitgeoefend door sovjets die vrij gekozen zijn door alle arbeiders. De bedrijven worden niet beheerd door de arbeiders. Noch de arbeidersklasse, noch de leden van de communistische partij beschikken over de nodige democratische vrijheden om vrijelijk de grote beslissingen van economische en culturele, van binnen- en buitenlandse politiek te kunnen kiezen.
In de kapitalistische wereld betekent het stalinisme de onderwerping door de partijen die de Kremlinpolitiek volgen van de belangen van de socialistische revolutie in hun eigen land aan de belangen van de Kremlindiplomatie. Deze gebruikt de gestaliniseerde communistische partijen en de massabewegingen die ze controleren als pionnen in zijn pogingen om het internationale status quo met het imperialisme te vestigen en te behouden.
Op ideologisch vlak vertegenwoordigt het stalinisme een apologetische en pragmatische vervorming van de marxistische theorie. In plaats van te dienen als instrument voor de ontleding van de evolutie der contradicties van het kapitalisme, van de krachtsverhoudingen tussen de klassen, van de objectieve werkelijkheid van de overgangsmaatschappij van kapitalisme naar socialisme, om de ontvoogdingsstrijd van het proletariaat te ondersteunen, is de marxistische theorie verlaagd tot het niveau van een werktuig ter rechtvaardiging van alle ‘tactische zwenkingen’ van het Kremlin en van de stalinistische partijen.
Maar de tactische maneuvers van het stalinisme die hebben bijgedragen tot de nederlaag van zovele revoluties in heel de wereld, die het aan de macht komen van Hitler in 1933 in Duitsland hebben vergemakkelijkt, die de Franse en Italiaanse communistische massa’s hebben verplicht de burgerlijke staat en de kapitalistische economie in 1944-'46 in die landen herop te bouwen, die geleid hebben tot de bloedige verplettering van de revolutionaire beweging in Irak, Indonesië, Brazilië, Chili en zoveel andere landen, beantwoorden sindsdien helemaal met meer aan de belangen van de Sovjet-Unie als staat. Ze beantwoorden aan de bekrompen belangen van de verdediging der privilegies van de sovjetbureaucratie, die in al die gevallen tegengesteld zijn aan de werkelijke belangen van de USSR.
De neergang van de internationale revolutie en de achterlijkheid van de sovjeteconomie zijn de twee hoofdpijlers van de macht van de bureaucratie in de USSR. Sinds het einde van de veertiger jaren worden die pijlers bestendig ondermijnd.
Na twintig jaar nederlagen van de revolutie is er een nieuwe opgang van de wereldrevolutie gekomen, eerst beperkt tot eveneens onderontwikkelde landen (Joegoslavië, China, Vietnam, Cuba), maar sinds mei 1968 in uitbreiding in het Westen. Na jarenlange inspanningen voor de ‘socialistische accumulatie’ heeft de USSR opgehouden een onderontwikkeld land te zijn. Ze is heden ten dage de tweede industriële mogendheid ter wereld, waarvan het technische en culturele niveau dat van veel hoogontwikkelde kapitalistische landen evenaart. Het sovjetproletariaat is, samen met dat van de Verenigde Staten, numeriek het sterkste dat er bestaat.
In die omstandigheden beginnen de grondslagen van de passiviteit van de massa’s die beheerst worden door de sovjetbureaucratie te verdwijnen. Tegelijk met de ontwaking van oppositionele activiteiten zien we scheuren in de bureaucratie zelf, die sinds de breuk tussen Stalin en Tito in 1948 een toenemend differentiatieproces ondergaat. De wisselwerking tussen die twee factoren bevordert plotse uitbarstingen van politieke actie der massa’s, die zich op de weg van de politieke revolutie begeven, zoals in oktober-november 1956 in Hongarije, of gedurende de ‘Praagse lente’ van 1968 in de Tsjechoslovaakse Socialistische Republiek.
Tot nu toe zijn die massabewegingen de kop ingedrukt door de militaire tussenkomst van de sovjetbureaucratie. Maar naargelang diezelfde processen rijpen in de USSR, zal er geen enkele kracht meer de golven van de politieke revolutie in Oost-Europa en binnen de USSR kunnen tegenhouden. De sovjetdemocratie zal hersteld worden. Elk gevaar van herstel van het kapitalisme zal definitief geweerd zijn. De politieke macht zal uitgeoefend worden door de arbeiders en de arbeidende boeren. En de strijd voor de socialistische revolutie in de rest van de wereld zal er ten zeerste door vergemakkelijkt worden.
Na de dood van Stalin, en vooral in het begin van de jaren ‘60, heeft zich in de Sovjet-Unie en in verscheidene ‘volksdemocratieën’ een uitgebreide beweging ontwikkeld door de hervorming van de plannings- en beheersmethodes. De hervormingen waren het dringendst in de landbouwsector, waar de voedselproductie per hoofd van de bevolking bij de dood van Stalin soms lager lag dan in 1928, en voor de vleesproductie soms zelfs lager dan in de tsaristische periode. Achtereenvolgende maatregelen waren erop gericht de boeren te stimuleren, het gebruik van landbouwmachines te rationaliseren (de machines werden verkocht aan de kolchozen ); er was de oprichting van enorme staatsboerderijen op de onontgonnen gebieden van Kazakstan, en een sterke aangroei van de investeringen in de landbouw.
De hervormingen in de industrie waren langzamer en meer aarzelend. De objectieve noodzaak van die hervormingen vloeide voort uit een groeicrisis van de sovjet-economie, uit een daling van de jaarlijkse reële groeivoet van de industriële productie. Die daling valt samen met een uitputting van de voorwaarden die een extensieve industrialisering mogelijk hebben gemaakt, d.w.z. een industrialisering waarbij inspanningen werden gedaan om zo zuinig mogelijk om te springen met arbeidskrachten, grondstoffen en gronden. De uitputting van de reserves leidde tot de noodzaak van een juistere berekening, van een meer rationele keuze tussen verschillende mogelijke investeringsprojecten. De ontplooiing zelf van de economie, de vermenigvuldiging van de bedrijven en van de verbruikte middelen, hielden het gevaar in dat die verspilling tot in het oneindige zou groeien wanneer er geen meer rationele beheers- en planningsmethodes werden ingevoerd.
Een druk in dezelfde zin werd uitgeoefend door de werkende massa’s, die tientallen jaren opofferingen en spanningen beu waren worden, en die hun consumptie wilden verbeteren en diversifiëren, maar ook door de noodzaak het niveau waarop de beslissingen werden gnomen, zeker in de lichte industrie, dichter bij de verlangens van die verbruikers te brengen. Het zoeken naar hervormingen wordt nog aangemoedigd door een ander element: een groeiende technologische achterstand ten opzichte van de derde technologische revolutie in de kapitalistische economie, achterstand die het gevolg van een systeem van materiële stimulansen voor de bureaucratie, waardoor experimenten en technologische vernieuwing worden ontmoedigd. De vorm van die stimulansen werd dan ook gewijzigd.
Door de premies van de directeurs afhankelijk te maken van de ‘winst’ (verschil tussen de kost- en de verkoopprijs) de de globale prestatie van het bedrijf zou moeten samenvatten), eerder dan aan de bruto-productie uitgedrukt in fysieke termen werd gehoopt dat de verspilling van grondstoffen en arbeidskracht kon worden tegen gegaan en dat de bestaande uitrusting rationeler zou worden gebruikt. In de lichte industrie waren de resultaten bescheiden maar positief. Maar aan de tweeslachtige natuur van het systeem hebben ze niets veranderd, omdat de verkoopprijzen nog steeds worden bepaald door de autoriteiten van het centrale plan.
De draagwijdte van al die hervormingen is beperkt, omdat ze het basisprobleem niet oplossen. Geen enkel ‘economisch mechanisme’ behalve een democratische en publieke controle door de massa van producenten en consumenten, kan een maximaal rendement opleveren bij een minimale inspanning. Elke hervorming leidt ertoe een nieuwe vorm van bureaucratische misbruiken en verspilling in de plaats te zetten van de vorige. Er is geen globale rationalisering van de planning mogelijk onder de heerschappij van de bureaucratie en haar materiële belangen, die beschouwd worden als de motor voor het verwezenlijken van het plan. De hervormingen betekenen niet het herstel van het kapitalisme, of de invoering van de bedrijfswinst als leidraad voor de investeringsbeslissing. Maar zij hebben de interne tegenstellingen van het systeem vergroot. Zij hebben het streven versterkt van een fractie van de bureaucratie naar een grotere zelfstandigheid voor de bedrijfsleiders, waarbij veroveringen van de arbeidersklasse, zoals het recht op arbeid, zijn afgeschaft. Aan de andere kant hebben zij het verzet van die arbeiders versterkt tegen tendensen die uit zijn op een verdere ontmanteling van hun verworvenheden, en van de plan-economie.
De overwinning van de derde Chinese revolutie in 1949 is de belangrijkste overwinning geweest van de wereldrevolutie sinds oktober 1917. Zij heeft een einde gemaakt aan de kapitalistische omsingeling van de USSR, is een belangrijke stimulans geweest voor een proces van permanente revolutie in Azië, Afrika en Latijns-Amerika, en heeft de krachtsverhoudingen op wereldvlak gevoelig gewijzigd in het nadeel van het imperialisme. Die overwinning is mogelijk geworden omdat de maöïstische leiding van de Chinese KP in de praktijk heeft gebroken met de stalinistische lijn van het ‘blok van de vier klassen’ en van de etappegewijze revolutie, omdat ze zich aan het hoofd heeft geplaatst van een grote beweging van landbouwopstanden, en omdat ze zich heeft gericht op de vernietiging van de burgerlijke staat en het burgerlijke leger, ondanks uitspraken ten voordele van een coalitie met Tsjang Kai-sjek.
Maar toch was die overwinnende revolutie van bij het begin bureaucratisch vervormd. De zelfstandige actie van het proletariaat werd streng beperkt, of verhinderd, door de maoïstische leiding. De arbeidersstaat die was opgericht steunde niet op democratisch verkozen boeren- en soldatenraden. Bureaucratische beheersvormen en voorrechten, een kopie van de praktijk in het stalinistische Rusland waren sterk verspreid. Dit leidde tot een groeiende ontevredenheid vanwege de massa’s, vooral bij de arbeiders en bij de jeugd, die Mao trachtte te kanaliseren door in 1964-65 de ‘Grote Proletarische en Culturele Revolutie’ te ontketenen.
Deze is een combinatie van vormen van een werkelijke mobilisatie en van een massale anti-bureaucratische bewustwording in de steden met een poging van Mao het KP-apparaat te zuiveren en zich te ontdoen van zijn tegenstanders binnen de bureaucratie. Wanneer die mobilisaties en de evolutie naar een steeds kritischer houding vanwege de ‘Rode Wachten’ dreigen te ontsnappen aan de controle van de maoïstische fractie, maakt deze een einde aan de ‘Culturele Revolutie’. Zij herstelt in grote mate de eenheid van de bureaucraten, laat de meeste bureaucraten terugkeren tot verantwoordelijke posities die zij hadden verloren toen de ‘revolutie’ op haar hoogtepunt was.
Het geschil tussen China en de Sovjet-Unie, dat is uitgelokt door de poging van de sovjet-bureaucratie haar monolithische controle op te leggen aan de leiding van de Chinese KP, en door de intrekking van de economische en militaire hulp aan de Chinese Volksrepubliek toen Mao weigerde zich neer te leggen bij die ukazes, heeft zich snel uitgebreid van een interbureaucratisch geschil tot een geschil tussen staten, en tot een organisatorisch en ideologisch gevecht in de internationale stalinistische beweging. Het enge nationalisme, zowel van de sovjet-bureaucratie als van de Chinezen, heeft de belangen van de internationale arbeidersbeweging en van de anti-imperialisten op wereldschaal een zware slag toegebracht, en heeft het het imperialisme mogelijk gemaakt het conflict in haar eigen voordeel uit te buiten.
Op ideologisch gebied betekent het maoïsme een aparte stroming binnen de arbeidersbeweging, waarvan verscheidene aspecten een variante van de stalinistische afwijking zijn van het marxisme-leninisme, maar die toch niet volledig met dat stalinisme kan worden gelijkgesteld. Waar het stalinisme tegelijk een product en een uitdrukking is van een politieke contra-revolutie binnen een zegevierende proletarische revolutie, is het maoïsme tegelijk de uitdrukking van een zegevierende socialistische revolutie, en van de bureaucratische vervorming die die revolutie van bij het begin heeft gekenmerkt. Het combineert dus de trekken van een soepeler en meer pragmatische benadering van de verhouding apparaat — massa’s, met de karakteristieke trekken van het verstikken van elk zelfstandig handelen, van elke zelforganisatie van de massa’s, vooral van de arbeidersmassa’s. Het maoïsme wordt vooral gekarakteriseerd door zijn onbegrip van de sociale aard van de arbeiders-bureaucratie, en van de oorsprong van de mogelijke bureaucratische ontaarding van socialistische revoluties en arbeidersstaten, omdat het zelf de ideologische uitdrukking is van een fractie van die bureaucratie. Door op een onverantwoordelijke en niet-wetenschappelijke manier ‘bureaucratie’ en ‘staatsbourgeoisie’ in de USSR aan elkaar gelijk te stellen, rechtvaardigt het maoïsme op voorhand alle zwenkingen van de Chinese buitenlandse politiek en van de maoïstische groepen. Hierbij kan het zover komen dat het Amerikaanse imperialisme en de Sovjet-Unie op gelijke voet gesteld worden, dat burgerlijke partijen worden gelijkgesteld aan communistische, dat de USSR of de KP’s worden gebrandmerkt als ‘voor-naamste vijand van de volkeren’, waarbij aan de imperialistische machten en de burgerlijke partijen een verbond wordt aangeboden tegen de Sovjet-Unie en de KP’s. Deze ‘tactici’ steunen zich overigens op de stelling dat in de meeste kapitalistische landen het ogenblik niet rijp is voor een socialistische revolutie, maar dat er alleen moet worden gestreden ‘voor de nationale onafhankelijkheid, tegen de supermachten’.
Het willekeurige karakter van al deze theorieën, die in feite niets meer zijn dan een rechtvaardiging achteraf van de diplomatieke maneuvers van Peking, wortelt in een idealistische en voluntaristische vervorming van het marxisme. Onder het voorwendsel van een strijd tegen het ‘economisme’, dat de ‘gevaarlijkste’ revisie van het marxisme zou zijn, beschouwen de ‘orthodoxe’ maoïsten de sociale klassen niet meer als een objectieve werkelijkheid die bepaald wordt door de productieverhoudingen die die klassen aangaan bij de productie van hun materiële leven. De sociale klassen worden gelijkgesteld met ideologische keuzen. Het proletariaat is niet meer het geheel van de loon- en weddetrekkenden: het bestaat uit diegenen die de ‘lijn-Mao Zedong’ volgen. Op die manier worden kleinburgerlijke of burgerlijke ideologische stromingen binnen de arbeidersklasse gelijkgesteld aan ‘de burgerij’ of aan ‘haar vertegenwoordigers’, wordt de ideologische strijd binnen de arbeidersbeweging gelijkgesteld met ‘de strijd tussen het proletariaat en de bourgeoisie’. Hierop steunt dan het weigeren van de arbeidersdemocratie, de rechtvaardiging van het gebruik van geweld en van de repressie binnen de arbeidersbeweging het verwerpen van heel de marxistisch-leninistische traditie van strijd voor een eenheidsfront van de arbeidersorganisaties tegen de gemeenschappelijke klassevijand. De dictatuur van het proletariaat wordt gelijkgesteld met de ‘gedachte-Mao Zedong’, onder leiding van de ‘partij-Mao Zedong’. En zo is de cirkel gesloten. Nadat ze de oorlog hadden verklaard aan de macht van de bureaucratie in de USSR, bekennen de maoïsten zich tot een regime dat daarmee een sterke gelijkenis vertoont, weliswaar versierd met kreten als ‘directe democratie’, en ‘participatie’ van de massa’s aan de beslissingsmacht. Niet meer dan Stalin, Chroetsjev of Breznjev aanvaardt Mao de leninistische theorie van de dictatuur van het proletariaat, gebaseerd op de uitoefening van de macht door vrij en democratisch verkozen arbeiders- en boerenraden.
Avenas, Denise, Maoïsme et communisme. Paris, Editions Gaillée,1976.
Broué, Pierre, Le parti bolchévique. Paris Editions de Minuit, 1963.
Carr, E.H., History of Soviet Russia. (10 delen over de periode 1917-1929), Hardmondsworth, Penguin Books
Elleinstein, Geschiedenis van het Stalinisme, Amsterdam, SUA, 1979.
Frank, Pierre, Le stalinisme, Paris, Petite Collection Maspéro, n° 198, 1977.
Lew, Roland, Maoïsme. In: De Internationale. I, n° 17, September 1977, pp. 33-49, II, Januari-februari 1978, pp. 42-52.
Lewin, Moshe, De laatste strijd van Lenin. Amsterdam, Paris. 1972.
Mandel Ernest, Over de bureaucratie, S.I., Xeno, 1977.
Mandel, Ernest, Wordt de Sovjet-Unie kapitalistisch? In: De Internationale, nr. 2, februari 1972, pp. 24-39.
Stuurman, Siep, Het reëel bestaande en noodzakelijke socialisme. Amsterdam, Van Gennep, 1979.
Trotsky, Leon, La révolution trahie. Paris, Editions de Minuit, 1973.
Challenge of the Left Opposition. New-York. Pathfinder Press, 1975.
Stalinismekritiek. Te elfder ure, nr.25, 1978.
Qu’est-ce que l’URSS? Critique Communiste, Numero spécial n° 18/19, Octobre-novembre 1977.