Georges Politzer
Beginselen van de filosofie
Deel 2 — Het materialisme
De onderhavige studie beoogt een inzicht in het marxisme te geven en te laten zien hoe door verbinding van de materialistische filosofie en de dialectische methode het marxisme is ontstaan. Wij weten al dat één van de grondslagen van deze filosofie de hechte verbondenheid van theorie en praktijk is.
Nu wij de theoretische vragen van het wat en het hoe van de materie hebben beantwoord, is het noodzakelijk ons af te vragen wat het betekent materialist te zijn, met andere woorden hoe de materialist handelt. Dit is de praktische kant van het vraagstuk.
De grondslag van het materialisme is het inzicht dat het zijn het denken voortbrengt. Maar is het voldoende dit steeds te verklaren? Om een waarachtige voorstander van het materialisme te zijn, moeten wij dit zowel in ons denken als in ons handelen zijn.
Voorstander van het materialisme op het gebied van het denken zijn betekent, dat men weet hoe de grondgedachte: het zijn brengt het denken voort, in toepassing gebracht moet worden.
Wanneer wij verklaren: het zijn brengt het denken voort, dan formuleren wij een abstracte gedachte, want de begrippen “zijn” en “denken” zijn abstracte begrippen. Met het “zijn” bedoelen wij het zijn in het algemeen en met het “denken” het denken in het algemeen. Deze begrippen zijn subjectieve werkelijkheden (zie Eerste deel, hoofdstuk 4, de uiteenzetting over subjectieve en objectieve werkelijkheid). Zij bestaan niet in de werkelijkheid en dit noemen wij een abstractie.
Bijvoorbeeld: wij kennen in de werkelijkheid de paarden, maar als wij spreken over “het paard”, dan bedoelen wij geen enkel bestaand paard maar “het paard” in het algemeen. Een dergelijk algemeen begrip nu noemt men een abstract begrip.
Wanneer wij in plaats van “het paard”, “de mens” of “het zijn” zeggen, dan zijn dit eveneens abstracte begrippen.
Maar als het paard in het algemeen niet bestaat, wat bestaat er dan wel? Dat zijn de paarden afzonderlijk. Men zou lachen om de veearts die verklaren zou: ik verzorg wel het paard in het algemeen, maar niet het paard in het bijzonder; zo zou het ook de arts vergaan, die hetzelfde t.a.v. de mensen zou beweren.
Het “zijn” in het algemeen bestaat dus niet, maar er bestaan wel afzonderlijke wezens, met hun bijzondere eigenschappen. Hetzelfde geldt voor het “denken”.
Wij zeggen dus dat het “zijn” in het algemeen een abstract begrip is en het afzonderlijke wezen iets concreets. Zo ook t.a.v. het “denken” in het algemeen en de gedachte in het bijzonder.
Een materialist is hij, die steeds in concrete gevallen weet wat tot het zijn en wat tot het denken behoort.
Voorbeeld: de hersenen en onze gedachten.
Wij moeten nu de algemene, abstracte stelling op een concreet geval toepassen. De materialist zal dus de hersenen tot het zijn en de gedachten tot het denken rekenen. Hij redeneert dan als volgt: de hersenen (het zijn) brengen onze gedachten (het denken) voort. Dit is een eenvoudig voorbeeld, maar laten wij nu het ingewikkelde voorbeeld van de menselijke maatschappij nemen en nagaan hoe een materialist daarover denkt.
Het maatschappelijke leven bestaat (in grote lijnen) uit een economisch en een politiek leven. Wat is nu de verhouding tussen deze twee elementen? Wat is de hoofdfactor van de abstracte formule die wij tot een concrete formule willen herleiden?
Voor de materialist is het economische leven de hoofdfactor d.w.z. het zijn, wat het leven van de maatschappij bepaalt. De tweede factor, het denken, dat door het zijn wordt voortgebracht en slechts daardoor kan voortbestaan, is in dit geval het politieke leven.
De materialist zal dus zeggen dat het economische leven het politieke leven verklaart, daar het laatste een product van het eerste is.
Deze stelling, die wij hier zeer beknopt hebben weergegeven, vormt de grondslag van wat men het historisch materialisme noemt en werd het eerst door Marx en Engels geformuleerd.
Aan de hand van de gegeven voorbeelden zien wij bovendien, dat materialist zijn betekent, in staat te zijn de materialistische grondstelling overal en altijd toe te passen. Alleen dan is men een consequente materialist.
Wij hebben gezien dat er geen derde filosofie mogelijk is. Een niet consequente toepassing van het materialisme leidt ofwel naar het idealisme, ofwel naar een mengsel van idealisme en materialisme.
De burgerlijke geleerde is in zijn onderzoekingen en proefnemingen altijd een materialist. Dit ligt voor de hand, want om de wetenschap vooruit te brengen, moet men zich met de materie bezighouden. Als de geleerde er werkelijk van uitging, dat de materie slechts in zijn geest bestaat, dan zou het voor hem nutteloos zijn onderzoekingen te doen.
Er bestaan dus verschillende soorten geleerden:
1) De geleerden, die bewuste en consequente marxisten zijn, zoals in de Sovjet-Unie en enkelen in de kapitalistische landen. (Denk aan de Franse geleerde Joliot-Curie).
2) De geleerden, die onbewuste materialisten zijn, d.w.z. bijna allen, want het is onmogelijk de wetenschap te beoefenen, zonder van het bestaan van de materie uit te gaan. Maar in deze groep moeten wij nog onderscheiden:
a) Zij die tot een zekere grens het materialisme aanhangen, maar dan stil blijven staan omdat zij niet voor hun materialistische denkwijze durven uit te komen. Dit zijn de agnostici, die Engels de “beschaamde materialisten” noemt.
b) Tenslotte zij die onbewuste en inconsequente materialisten zijn. Zij zijn materialisten in hun laboratorium, maar daarbuiten zijn zij idealisten, gelovigen.
Dezen hebben in feite geen orde in hun ideeën kunnen of willen scheppen. Zij zijn eeuwig in tegenspraak met zichzelf. Zij maken een scheiding tussen hun werk, dat noodgedwongen materialistisch is, en hun filosofische opvattingen. Zij zijn “geleerden”, en al ontkennen zij niet uitdrukkelijk het bestaan van de materie, toch menen zij dat het zinloos is de werkelijke aard van de dingen te kennen. Wat niet bepaald een wetenschappelijk standpunt is. Zij zijn “geleerden” en toch geloven zij aan onmogelijke dingen, waarvoor geen bewijzen bestaan. (Denk aan Pasteur en Boerhaave, die gelovigen waren, hoewel de geleerde die consequent is, van zijn geloof zou moeten afstappen). Wetenschap en geloof zijn immers volstrekte tegenstellingen.
Het materialisme en de praktijk: aangezien de werkelijke materialist de grondstelling van deze filosofie steeds moet toepassen, is het wel zaak dat hij dit op een juiste wijze doet.
Zoals wij zojuist gezien hebben moet een materialist consequent zijn, en om consequent te zijn moet hij het materialisme in de daad omzetten.
Materialist in de praktijk zijn, betekent handelen in overeenstemming met de materialistische filosofie en wel door de werkelijkheid als eerste, belangrijkste factor te beschouwen en het denken als tweede.
Wij willen nu eens nagaan, welke houding wordt aangenomen door hen die onbewust het denken voor de eerste factor aanzien en die dus idealisten zijn zonder het zelf te weten.
- Hoe noemen wij een man die leeft alsof hij alleen op de wereld was? Een individualist. Hij leeft teruggetrokken in zichzelf en de buitenwereld is er alleen voor hem. Het belangrijkste voor hem is hijzelf en zijn gedachten. Hij is dus een zuivere idealist ofwel een solipsist. (Zie verklaring van dit woord in eerste deel, hoofdstuk 2).
De individualist is een egoïst en dit is geen materialistische houding. De egoïst beschouwt de wereld als iets dat voor hem alleen bestaat en beperkt de wereld tot zichzelf.
- Wie voor zijn eigen genoegen leert, als een dilettant, neemt snel en gemakkelijk op, maar hij houdt alles voor zichzelf. Hij beschouwt dus zichzelf, zijn denken als het belangrijkste.
De idealist sluit zich af van de buitenwereld, van de werkelijkheid. De materialist staat altijd open voor de werkelijkheid. Daarom moeten zij, die marxistische cursussen volgen en met gemak leren, trachten het geleerde over te dragen.
- Hij, die alle dingen beoordeelt met betrekking tot zichzelf, lijdt eveneens aan een idealistische afwijking.
Hij zal bijvoorbeeld een vergadering, waarin voor hem onaangename dingen zijn gezegd, een “slechte vergadering” noemen. Maar zo mag men het niet bekijken; de vergadering moet beoordeeld worden naar zijn betekenis voor de organisatie, voor het doel en niet met betrekking tot onszelf.
- Het sektarisme is evenmin een materialistisch standpunt. Omdat de sektariër de vraagstukken begrepen heeft en met zichzelf in het reine is, meent hij dat de anderen het eveneens moeten zijn. Dit betekent weer dat men zichzelf of een sekte het belangrijkste vindt.
- De dogmatische materialist die de theorie bestudeerd heeft, daaruit definities heeft gepuurd, is ook nog een idealist. Wanneer hij zich tevreden stelt met het aanhalen van materialistische teksten en zich uitsluitend met deze teksten bezig houdt, verliest hij immers de werkelijkheid uit het oog. Hij herhaalt steeds stellingen zonder ze op de werkelijkheid toe te passen. Hij hecht dus het grootste belang aan de theorie, de ideeën en meestal blijkt de dogmatische materialist dan ook tegelijk een sektariër te zijn.
Het is sektarisch en allerminst materialistisch te menen, dat de revolutie een kwestie van opvoeding is en te verkondigen dat wanneer men “eens en voor al” aan de arbeiders de noodzaak van de revolutie heeft uiteengezet, zij het ook maar begrijpen moeten en dat het, zo zij het niet begrijpen willen, ook niet de moeite loont om de revolutie te maken.
Wij moeten echter nagaan wanneer en waarom de mensen niet begrijpen. Wij moeten rekening houden met de onderdrukking en de propaganda van de burgerlijke kranten, de radio, de film enz. en naar alle middelen zoeken om duidelijk te maken wat wij willen, in manifesten, brochures, kranten, scholen enz.
Geen begrip hebben voor de werkelijkheid, met zijn gedachten in de wolken zweven en in de praktijk plannen maken zonder rekening te houden met de toestand, met de werkelijke verhoudingen, dit is de houding van een idealist die zijn grootse ideeën voor het belangrijkste aanziet en er niet bij stil staat of zij te verwezenlijken zijn of niet. Zij die voortdurend kritiek hebben, maar niets doen om verbetering te brengen, zij die iedere zelfkritiek missen, zijn eveneens inconsequente materialisten.
Aan de hand van deze voorbeelden zien wij dat de gebreken die wij allen in meer of mindere mate vertonen, idealistische gebreken zijn. Wij lijden hieraan omdat wij de praktijk van de theorie scheiden en omdat de bourgeoisie die ons beïnvloed heeft, niets liever wil dan dat wij geen aandacht aan de werkelijkheid schenken. Voor de bourgeoisie, die het idealisme verdedigt, zijn de theorie en de praktijk twee totaal verschillende zaken, waartussen geen enkel verband bestaat. Deze gebreken zijn dus schadelijk en moeten door ons bestreden worden, want zij strekken de bourgeoisie tenslotte tot voordeel. Kortom, deze afwijkingen, die in ons van kindsbeen af zijn aangekweekt door de maatschappij, door de theoretische grondslag van onze opvoeding, zijn dus het werk van de bourgeoisie. En wij moeten ons daarvan bevrijden.