Georges Politzer
Beginselen van de filosofie
Deel 2 — Het materialisme
Tot nu toe hebben wij bestudeerd wat het materialisme in het algemeen inhoudt en welke gedachten alle materialistische stromingen gemeen hebben. Wij zullen nu zien hoe het materialisme zich vanaf de oudheid tot in onze dagen ontwikkeld heeft. Wij willen dus in vogelvlucht de geschiedenis van het materialisme doornemen.
Wij beweren niet dat wij in een dergelijk kort bestek de 2000-jarige geschiedenis van het materialisme kunnen uiteenzetten. Wij willen alleen algemene richtlijnen aangeven die een leidraad bij de zelfstudie kunnen zijn.
Om deze geschiedenis, ook al is het in het kort, goed te kunnen bestuderen, is het noodzakelijk steeds weer na te gaan waarom het zo gegaan is. Men zou nog beter sommige historische namen ongenoemd kunnen laten dan van deze werkwijze af te zien. Maar al willen wij het geheugen van onze lezers niet overbelasten, lijkt het ons toch noodzakelijk de belangrijkste materialistische filosofen in chronologische volgorde te noemen.
Ter vereenvoudiging zullen wij dus de eerste bladzijden aan de zuiver historische uiteenzetting wijden en vervolgens in het tweede deel van dit hoofdstuk nagaan waarom het materialisme zich op deze wijze moest ontwikkelen.
De bourgeoisie is niet gesteld op de geschiedenis van het materialisme. Deze geschiedenis wordt dan ook in de burgerlijke boeken zeer onvolledig en altijd vervalst weergegeven. Er worden daarbij verschillende vervalsingsmethodes toegepast.
1) De grote materialistische denkers die niet verzwegen kunnen worden, worden weliswaar genoemd, maar men vergeet erbij te vertellen dat zij materialisten waren en van hun werk wordt alles, behalve hun materialistische geschriften besproken.
Bij het filosofische onderwijs dat op onze middelbare en hogere scholen gegeven wordt, komen veel van deze “vergeten” gevallen voor. Als voorbeeld daarvan noemen wij Diderot, die de grootste materialistische denker vóór Marx en Engels is geweest.
2) In de loop van de geschiedenis zijn er vele denkers geweest, die onbewuste en inconsequente materialisten waren. In sommige van hun geschriften huldigden zij dus materialistische, in andere idealistische opvattingen: bijvoorbeeld Descartes en Spinoza. De burgerlijke geschiedschrijving laat bij zulke denkers alle bijdragen in het duister, die niet alleen het materialistische denken beïnvloed hebben, maar ook die waaruit een hele stroming in deze filosofie is ontstaan.
3) Als deze twee vervalsingsmethodes tenslotte niet meer voldoende blijken te zijn om sommige denkers weg te moffelen, dan worden zij maar gewoonweg doodgezwegen.
Zo wordt de geschiedenis van de literatuur en de filosofie van de 18e eeuw onderwezen met voorbijgaan van d’Holbach en Helvetius, die in dit tijdperk grote denkers waren.
Waarom? Omdat de geschiedenis van het materialisme bijzonder leerzaam is voor een goed begrip van de grote vraagstukken; omdat bovendien de ontwikkeling van het materialisme een dodelijk gevaar betekent voor de ideologieën die de voorrechten van de heersende klassen in stand houden.
Dit verklaart ook waarom de bourgeoisie het materialisme voorstelt als een leer die sinds twintig eeuwen onveranderd is gebleven en verstard is. Terwijl het materialisme een altijd levende en zich ontwikkelende wereldbeschouwing is geweest.
“Evenals het idealisme heeft ook het materialisme een reeks van ontwikkelingstrappen doorlopen. Bij iedere opzienbarende ontdekking van de natuurwetenschappen moet het zijn vorm veranderen.”[24]
Wij begrijpen nu beter waarom wij deze geschiedenis van het materialisme moeten bestuderen, ook al is het in een beknopte vorm. In deze historische ontwikkeling willen wij twee periodes onderscheiden:
1) Vanaf de oorsprong (de Griekse oudheid) tot aan Marx en Engels.
2) Vanaf het materialisme van Marx en Engels tot op heden. (Deze tweede periode zullen wij tegelijk met het dialectisch materialisme behandelen.)
De eerste periode noemen wij het “vóór-marxistische materialisme” en het tweede het “marxistische materialisme” of wel het “dialectisch materialisme”.
Wij herinneren er nogmaals aan dat het materialisme een wereldbeschouwing is, die steeds met de wetenschap verbonden is geweest en die zich ontwikkeld heeft en gevorderd is tegelijk met de wetenschap.
Toen in de Griekse oudheid, in de 6e en 5e eeuw vóór Christus, het wetenschappelijk denken zich met de “fysici” begon te ontwikkelen, ontstond er tegelijkertijd een materialistische stroming, die de beste denkers en filosofen van deze tijd verenigde, (Thales, Anaximenes en Heraclitus). Deze eerste filosofen zijn, zoals Engels zegt, “natuurlijkerwijze dialectici”. Zij worden getroffen door het feit dat men overal beweging, verandering aantreft en dat de dingen niet los van elkaar staan, maar nauw met elkaar verbonden zijn.
Heraclitus, die de “vader van de dialectiek” wordt genoemd, zei:
“Niets is onbeweeglijk, alles vloeit, wij baden nooit tweemaal in dezelfde rivier, daar deze nooit op twee opeenvolgende momenten meer dezelfde is: van het ene ogenblik op het andere is hij veranderd, is hij een andere geworden.”
Als eerste tracht Heraclitus de beweging, de verandering te verklaren en in de tegenstellingen de oorzaak van de ontwikkeling van de dingen te zien.
De gedachten van deze eerste filosofen waren juist en toch werden zij losgelaten omdat zij het nadeel hadden a priori geformuleerd te zijn, d.w.z. dat de stand van de wetenschappen in die tijd hen nog niet in staat stelde bewijzen te leveren voor wat zij naar voren brachten. Bovendien waren de noodzakelijke maatschappelijke voorwaarden voor een ontplooiing van de dialectiek (wij zullen later zien welke voorwaarden daarvoor nodig zijn) nog niet aanwezig.
Eerst vele eeuwen later, in de 19e eeuw, zullen de voorwaarden (maatschappelijk en intellectueel) aanwezig zijn, die het de wetenschap mogelijk maken de juistheid van de dialectiek te bewijzen.
Nog andere Griekse denkers hebben een materialistische denkwijze gehuldigd: Leucippus (5e eeuw voor Chr.), die de leermeester van Democritus was, had reeds het vraagstuk van de atomen onderzocht, waarop Democritus, zoals wij zagen, zijn theorie opbouwde.
Epicurus (341-270 voor Chr.), een volgeling van Democritus, werd door de burgerlijke geschiedschrijving in een volkomen vals daglicht gesteld en voorgesteld als een “wijsgerig zwijn”. Epicurist zijn betekent volgens deze officiële geschiedschrijving een genotzuchtig mens zijn, terwijl Epicurus daarentegen als een asceet geleefd heeft. Deze slechte naam heeft hij uitsluitend te danken aan het feit dat hij een materialist was.
Lucretius (eerste eeuw voor Chr.), Latijns volgeling van Epicurus, heeft een lang gedicht over de natuur geschreven. Hierin schrijft hij, dat de mensheid ongelukkig is omdat godsdienst de mensen geleerd heeft dat de ziel na de dood voortleeft en eeuwig kan blijven lijden. Deze angst verhindert de mens gelukkig te zijn op aarde. Zij moeten van dit schrikbeeld bevrijdt worden en de enige leer die daartoe in staat is, is het epicuristisch materialisme.
Deze filosofen waren er zich van bewust, dat de materialistische filosofie nauw verbonden is met het lot van de mensheid. Alleen hierin kan men al een tegenstelling tussen hun denken en de heersende theorie zien: de tegenstelling tussen idealisme en materialisme.
Een overheersende plaats in de Griekse oudheid neemt echter de grote denker Aristoteles in, die overwegend een idealist was. Zijn invloed was aanzienlijk. Daarom moeten wij hem in het bijzonder noemen. Hij heeft de inventaris van de menselijke kennis van die tijd opgemaakt en de leemten aangevuld die de nog jonge wetenschappen hadden laten bestaan. Hij was een alzijdige denker en schreef talrijke boeken over allerlei onderwerpen. Door de alzijdigheid van zijn kennis, waarvan men slechts de idealistische strekking onthouden en de materialistische en wetenschappelijke zijden verwaarloosd heeft, heeft hij tot aan het einde van de Middeleeuwen, d.w.z. gedurende 20 eeuwen, een bijzonder grote invloed op het filosofisch denken gehad.
Gedurende deze hele periode heeft men dus de oude Griekse traditie gevolgd en het filosofische denken uitsluitend op Aristoteles gebaseerd. Iedere afwijkende denkrichting werd streng onderdrukt. Desondanks ontstond er tegen het einde van de Middeleeuwen een strijd tussen de idealisten die het bestaan van de materie ontkenden en degenen die meenden dat er wel een materiële werkelijkheid bestond.
In de 11e en 12e eeuw werd deze strijd niet alleen in Frankrijk, maar vooral ook in Engeland uitgevochten. Aanvankelijk komt het materialisme voornamelijk in dit land tot ontwikkeling. Marx heeft dan ook gezegd: “Het materialisme is de eigen zoon van Groot-Brittannië.”[25]
Enige tijd later komt het materialisme in Frankrijk tot ontplooiing. In de 15e en 16e eeuw zien wij dus twee stromingen naar voren treden: het Engelse materialisme enerzijds en het Franse materialisme anderzijds. De vereniging van deze twee stromingen zal tenslotte leiden tot de grote bloei van het materialisme in de 18e eeuw.
“De ware stamvader van het Engelse materialisme en van alle moderne experimentele wetenschap is Bacon. Voor hem was de natuurwetenschap de ware wetenschap en de zinnelijke fysica het voornaamste deel van de natuurwetenschap.”[26]
Bacon staat bekend als de grondlegger van de experimentele methode bij het natuurwetenschappelijk onderzoek. Belangrijk was voor hem de studie van de wetenschap “in het grote boek van de natuur”. Deze opvatting was van bijzonder belang in een tijd dat de wetenschap slechts geput werd uit de boeken, die Aristoteles eeuwen geleden had nagelaten.
Om bijvoorbeeld de natuurkunde te bestuderen, ging men als volgt te werk: over een bepaald onderwerp zocht men op wat Aristoteles had geschreven. Vervolgens werden de boeken van Thomas van Aquino, die een grote theoloog was, geraadpleegd en gelezen wat hij over het betreffende hoofdstuk van Aristoteles had geschreven. De leraar gaf geen enkele commentaar, zei evenmin wat hij er zelf van dacht, maar haalde tenslotte nog een derde werk aan, dat Aristoteles en Thomas van Aquino herhaalde. Deze middeleeuwse wetenschapsbeoefening wordt de scholastiek genoemd. Het was boekengeleerdheid, daar de wetenschappen uitsluitend aan de hand van oude geschriften bestudeerd werden.
Tegen deze scholastische, verstarde werkwijze keert Bacon zich wanneer hij aandringt op de studie “in het grote boek van de natuur”.
In deze tijd ging men zich ook afvragen: waar komen onze ideeën, onze kennis vandaan? Ieder van ons heeft ideeën, kent begrippen, bijvoorbeeld het begrip huis. Wij kennen dit begrip omdat er huizen bestaan, zeggen de materialisten. De idealisten menen dat God ons het idee van een huis geeft. Bacon zei al dat het idee slechts bestond omdat wij de dingen zien en aanraken, maar hij kon dit nog niet staven.
Locke (1632-1704) zette voor het eerst uiteen hoe de ideeën uit de ervaring ontstaan. Hij toonde aan dat alle ideeën in de ervaring hun oorsprong vinden en dat alleen de ervaring ons de ideeën kan geven. De gedachte van de eerste tafel is bij de mens opgekomen voordat er een tafel bestond, omdat hij in de praktijk al een boomstam of steen als tafel had gebruikt.
Met de ideeën van Locke wordt het Engelse materialisme in de eerste helft van de 18e eeuw in Frankrijk overgenomen. Terwijl deze filosofie zich in Engeland in een bijzondere richting ontwikkelde, was er in Frankrijk een materialistische stroming ontstaan.
Vanaf Descartes (1596-1650) kan men spreken van het ontstaan van een duidelijk materialistische stroming in Frankrijk. Descartes heeft een grote invloed op het materialistische denken gehad, maar over het algemeen verzwijgt men dit feit!
In een tijd waarin de feodale ideologie hoogtij vierde, zelfs bij de beoefening van de wetenschap, die, zoals al gezien, op scholastische wijze plaatsvond, komt Descartes hiertegen in verzet.
De feodale ideologie komt het eenvoudigst tot uitdrukking in de opvatting dat er twee soorten van mensen bestaan: de edelen en zij die dit niet zijn. De edelen hebben alle rechten, de anderen geen enkel. Ook met betrekking tot de wetenschap werd deze gedachtegang gevolgd: alleen zij die door hun geboorte tot de bevoorrechten behoorden, hadden het recht om zich met de wetenschap bezig te houden. Alleen zij waren in staat de vraagstukken te begrijpen!
Descartes heeft deze denkwijze bestreden en verklaard: “Onder de mensen is het gezonde verstand het eerlijkst verdeeld.” Ten opzichte van de wetenschap hebben dus allen dezelfde rechten. Hij levert dan ook bijvoorbeeld een juiste kritiek op de geneeskunde van zijn tijd (in “De ingebeelde zieke” van Molière vindt men de weerklank van deze kritiek terug) omdat hij een waarachtige wetenschap wil bevorderen, gegrond op de studie van de natuur. Hij verwerpt dus de wetenschap zoals die in zijn tijd werd bedreven en waarbij Aristoteles en Thomas van Aquino als de enige “argumenten” golden.
Descartes leefde in het begin van de 17e eeuw; in de volgende eeuw zou de Franse Revolutie plaatsvinden. Men kan dus zeggen dat hij de overgang van een ondergaande wereld naar een zich ontwikkelende nieuwe wereld doormaakte. Deze situatie heeft hem tot een verzoener gemaakt. Hij wil een materialistische wetenschap grondvesten, maar tegelijkertijd blijft hij een idealist, daar hij de godsdienst wil behouden.
Op de vraag: waarom bestaan er levende dieren? werd er in zijn tijd, volgens de pasklare theologische denkwijze geantwoord: omdat er een goddelijk beginsel is dat hun het leven geschonken heeft. Descartes echter beweerde, dat dieren leven omdat zij materie zijn. Hij geloofde dat de dieren niets anders zijn dan machines van vlees en spieren, zoals er machines zijn van hout en ijzer. Hij meende zelfs dat dieren geen gevoel hadden. Hierin was Descartes dus een materialist. Maar met de mens is het anders gesteld, want die bezit een ziel, verklaarde de idealist in Descartes.
Uit de stellingen die door Descartes ontwikkeld en verdedigd werden, ontstonden enerzijds een uitgesproken materialistische en anderzijds een idealistische stroming.
Onder hen die de materialistische cartesiaanse denkrichting voortzetten, moeten wij de naam van La Mettrie onthouden (1709-1751). Uitgaande van de stelling dat het dier een machine is, past hij deze stelling ook op de mens toe. Waarom zou deze niet eveneens een machine zijn? Zelfs de menselijke ziel beschouwt hij als een mechaniek waarin de gedachten niets anders dan mechanische beweging zouden zijn.
In deze periode dringen in Frankrijk het Engelse materialisme en de ideeën van Locke door. Uit de vereniging van deze twee stromingen zal dan een hoger ontwikkeld materialisme ontstaan.
Dit materialisme werd door filosofen verdedigd die bovendien nog bewonderenswaardige strijders en schrijvers waren. Daar zij voortdurend kritiek op maatschappelijke instellingen en op de godsdienst brachten, de theorie op de praktijk toepasten en steeds in opstand waren tegen het gezag, belandden zij wel eens in de Bastille.
Zij brachten hun geschriften samen in de grote “Encyclopedie” waarin zij de nieuwe richting van het materialisme vastlegden. Zij oefenden trouwens een grote invloed uit omdat hun filosofie beantwoordde, zoals Engels zei, aan “de overtuiging van de hele beschaafde jonge generatie”.
Het was zelfs in de geschiedenis van de filosofie in Frankrijk de enige periode, waarin een Franse filosofische school werkelijk populair werd.
Diderot (1713-1784) neemt een overheersende positie in deze beweging in. Voor alles moet gezegd worden — wat door de burgerlijke geschiedschrijving verzwegen wordt — dat hij vóór Marx en Engels de grootste materialistische denker is geweest. Diderot, schreef Lenin, is bijna tot de conclusies van het moderne materialisme (het dialectisch materialisme) gekomen. Hij was bovendien een echte strijder, daar hij voortdurend tegen de kerk en het maatschappelijke regime streed, kwam hij verschillende malen in de gevangenis terecht. De door de hedendaagse bourgeoisie geschreven geschiedenis heeft hem zoveel mogelijk weggemoffeld. Van de andere materialisten uit deze tijd noemen wij nog: d’Alembert, d’Holbach, Helvetius en in zekere mate Montesquieu, Voltaire en Rousseau.
In de eerste helft van de e eeuw constateren wij een teruggang van het materialistische denken, die zijn oorzaak vindt in de historische gebeurtenissen. De bourgeoisie van alle landen maakte grote propaganda voor het idealisme en de godsdienst, omdat zij niet alleen de verbreiding van de vooruitstrevende (materialistische) gedachten wilde verhinderen, maar ook omdat het noodzakelijk was de denkers en de massa’s in slaap te sussen om haar macht te kunnen handhaven.
In deze tijd zien wij in Duitsland, temidden van alle idealistische filosofen, Feuerbach zijn materialistische opvattingen verkondigen:
“Zonder omwegen verhief hij het materialisme weer op de troon”.[27]
Hij heeft weliswaar niets nieuws aan het materialisme toegevoegd, maar hij vatte op een gezonde en doeltreffende wijze de grondslagen van het materialisme, die men vergeten had, weer op, en beïnvloedde daardoor de filosofen van zijn tijd.
Daarop volgt dan die periode in de 19e eeuw die een grote vooruitgang in de wetenschappen te zien geeft, welke vooral te danken was aan drie grote ontdekkingen: de levende cel, de omzetting van de energie, de evolutieleer (Darwin).[28]
Deze ontdekkingen zullen het Engels en Marx, al door Feuerbach beïnvloed, mogelijk maken het materialistische denken verder te ontwikkelen en ons het moderne materialisme, ofwel het dialectisch materialisme te schenken.
Wij hebben nu in zeer beknopte vorm de geschiedenis van het materialisme voor Marx en Engels doorgenomen. Wij weten dat dezen, hoewel zij het met de vroegere materialisten op vele punten eens waren, toch van mening waren dat het werk van deze materialisten veel onvolkomenheden en gebreken vertoonde.
Om de wijzigingen, die Marx en Engels het oude materialisme hebben doen ondergaan, te kunnen begrijpen, is het dus noodzakelijk na te gaan welke deze gebreken en fouten waren en waarom het zo was.
Met andere woorden, onze studie van de geschiedenis van het materialisme zou onvolledig zijn wanneer wij niet na het noemen van de verschillende denkers die tot de ontwikkeling van het materialisme hebben bijgedragen, trachtten te begrijpen hoe en in welke richting deze vooruitgang heeft plaats gevonden en waarom hij deze of gene ontwikkelingsvorm heeft doorgemaakt.
Wij zullen ons voornamelijk bezighouden met het materialisme van de 18e eeuw, omdat hierin de verschillende stromingen van deze filosofie zijn uitgemond.
Wij gaan dus onderzoeken welke de fouten en gebreken van dit materialisme waren. Maar omdat wij nooit de zaken eenzijdig, doch in hun gehele samenhang moeten beoordelen, zullen wij ook de verdiensten ervan onderstrepen.
Het materialisme dat in oorsprong dialectisch was, heeft zich op deze grondslag niet verder kunnen ontwikkelen. De dialectische denkmethode moest verlaten worden, omdat de wetenschappelijke kennis nog ontoereikend was. Allereerst moesten de wetenschappen gegrondvest en tot ontwikkeling gebracht worden.
“Men moest eerst weten wat een willekeurig ding was, voordat de processen konden worden onderzocht.”[29]
De hechte verbinding tussen het materialisme en de wetenschap zal het deze filosofie dus mogelijk maken om opnieuw, en nu op een steviger, wetenschappelijker basis een dialectisch materialisme te worden, dat van Marx en Engels.
De bakermat van het materialisme treffen wij dus aan naast die van de wetenschap. Maar als wij steeds de oorsprong van het materialisme kunnen terugvinden, moeten wij ook nagaan waaruit het idealisme voortkomt.
Dat het idealisme steeds naast de godsdienst heeft kunnen bestaan en geduld en goedgekeurd is, is te verklaren uit het feit dat het idealisme in werkelijkheid uit de godsdienst is voortgekomen.
Lenin heeft hierover een uitspraak gedaan die wij moeten bestuderen. “Het idealisme is niets anders dan een uiterst verfijnde vorm van de godsdienst”. Wat betekent dit? Dat het idealisme zijn stellingen in een veel soepeler vorm weet te gieten dan de godsdienst. Wanneer de godsdienst beweert, dat de wereld door een geest geschapen zou zijn die boven de duisternis dwaalde, dat God onstoffelijk is en daar bot bovenop dat Hij spreekt (door middel van het Woord) dat Hij een zoon heeft (Jezus), is er inderdaad sprake van een ruwweg gestelde gedachtegang. Het idealisme, dat verklaart dat de wereld slechts in ons denken, in onze geest bestaat, treedt in een meer verhulde vorm op. In feite komt het, wat de inhoud betreft, op hetzelfde neer, de formulering is echter minder ruw, verfijnder. Het idealisme is dus een uiterst verfijnde vorm van de godsdienst. Het is bovendien een geraffineerde denkwijze, omdat de idealistische filosofen in de discussie de kunst verstaan om de tegenwerpingen te voorzien en strikvragen te stellen, zoals Philonous aan de arme Hylas in de Samenspraken van Berkeley doet.
Verklaren dat het idealisme uit de godsdienst is voortgekomen, betekent echter niets anders dan het vraagstuk verleggen. Wij moeten ons nu dus direct gaan afvragen:
Engels heeft ons hierop een zeer duidelijk antwoord gegeven: “De godsdienst ontstaat uit de beperktheid van het menselijk denken.”
Bij de eerste mensen bestond er een dubbele onwetendheid: onwetendheid over de natuur en onwetendheid over de mens zelf. Wanneer wij de geschiedenis van de primitieve mensen bestuderen, moeten wij steeds met deze dubbele onwetendheid rekening houden. In de Griekse oudheid, die wij toch al een hoge trap van beschaving toekennen, komt deze onwetendheid ons zelfs kinderlijk voor. Aristoteles bijvoorbeeld meende dat de aarde stilstond en het middelpunt van het heelal vormde, waaromheen de planeten draaiden. (Deze planeten, waarvan er volgens hem 46 bestonden, waren als spijkers aan een plafond bevestigd, dat in zijn geheel om de aarde wentelde.)
De Grieken meenden ook dat er vier elementen bestonden: het water, de aarde, de lucht en het vuur, en dat het niet mogelijk was deze verder te ontbinden. Wij weten nu dat dit allemaal onjuist is, daar wij nu het water, de aarde en de lucht ontbinden en wij het vuur niet als een verschijnsel van dezelfde orde beschouwen.
Over de mens zelf waren de Grieken ook nog zeer onwetend. Zij kenden de functie van onze organen immers niet en beschouwden het hart bijvoorbeeld als de zetel van de moed.
Wanneer de onwetendheid van de Griekse geleerden zo groot was, terwijl wij hen een zeer hoge trap van beschaving toekennen, hoe groot moet dan niet de onwetendheid van de mensen geweest zijn die duizenden jaren voor hen leefden? De gedachten die de primitieve mensen over de natuur en zichzelf hadden, waren begrensd door hun onwetendheid. Maar desondanks trachtten deze mensen de dingen te verklaren. Alle gegevens die wij over de primitieve mensen bezitten, tonen aan dat zij zeer beziggehouden werden door hun dromen. Wij hebben in het eerste hoofdstuk (hoofdstuk 1, paragraaf 6) gezien hoe zij dit vraagstuk van de dromen hadden opgelost door het geloof in een dubbelganger van de mens. Eerst kennen zij deze dubbelganger een doorzichtig licht lichaam toe, dat dus nog een stoffelijke vastheid bezat. Pas veel later ontstaat er in hun denken de voorstelling, dat de mens in zich een onstoffelijk, geestelijk beginsel bergt, dat na zijn dood voortleeft (waarbij het woord geest, of spiritus in het Latijn, oorspronkelijk adem betekende: de laatste adem, die bij het sterven wordt uitgeblazen en die dus als dubbelganger voortleeft). Dat was dan de ziel die het denken en dromen verklaart.
In de Middeleeuwen had men vreemde opvattingen over de ziel. Men dacht dat in een dik lichaam een kleine ziel huisde en in, een mager lichaam een grote ziel. Daarom legden de asceten in deze tijd zich langdurige en veelvuldige vasten op om zodoende een grote ziel te verkrijgen en een ruime zetel voor deze ziel te bereiden.
Nadat de primitieve mensen dus eerst in de vorm van een doorzichtig lichaam en later in de vorm van een ziel, een geestelijk beginsel, het voortbestaan van de mens na zijn dood hadden aangenomen, schiepen zij de goden.
Terwijl zij aanvankelijk geloofd hadden aan wezens die machtiger waren dan de mensen, maar waaraan zij nog een stoffelijke gedaante toedichtten, gingen zij langzamerhand over tot het geloof in goden die in de vorm van een ziel bestonden, die verhevener was dan die van de mens. En zo kwamen de mensen na eerst een groot aantal goden te hebben geschapen met elk zijn bepaalde functie, tot de voorstelling van een enkele god. Zo ontstond de monotheïstische godsdienst die wij nu nog kennen.
Wij zien dus duidelijk dat de godsdienst, ook in zijn huidige vorm, in de onwetendheid zijn oorsprong heeft gevonden. Zo is ook het idealisme uit de beperktheid van het menselijk denken, uit zijn onwetendheid ontstaan, terwijl daarentegen het materialisme zijn oorsprong vond in de opheffing van deze beperkingen.
De geschiedenis van de filosofie toont ons een voortdurende strijd tussen het idealisme en het materialisme. Het materialisme tracht de perken van de onwetendheid steeds verder te verschuiven en dit is één van zijn grote verdiensten. Het idealisme en de godsdienst waarop het voortbouwt, spannen echter alle krachten in om de onwetendheid te handhaven en voordeel te trekken uit de onwetendheid van de massa’s om deze de onderdrukking en de economische en maatschappelijke uitbuiting te doen aanvaarden.
Wij hebben het materialisme van de Grieken bij de eerste kiemen van wetenschap zien ontstaan. Overeenstemmend met de regel dat het materialisme zich ontwikkelt wanneer de wetenschap zich ontwikkelt, zien wij in de loop van de geschiedenis:
1) In de Middeleeuwen een zwakke vooruitgang van de wetenschap en een stilstand van het materialistisch denken.
2) In de 17e en 18e eeuw een zeer grote vooruitgang van de wetenschappen, die gepaard gaat met een opbloei van het materialisme. Het Franse materialisme van de 18e eeuw is het directe gevolg van de ontwikkeling van de wetenschappen.
3) In de 19e eeuw worden er vele belangrijke ontdekkingen gedaan en tegelijkertijd ondergaat het materialisme met Marx en Engels een grote verandering.
4) In onze dagen geven zowel de wetenschappen als het materialisme een geweldige vooruitgang te zien. De beste geleerden passen bij hun werk het dialectisch materialisme toe.
Het idealisme en het materialisme hebben dus een volkomen tegengestelde oorsprong en wij zien tussen deze twee denkrichtingen in de loop van de eeuwen een strijd, die nog in onze dagen voortduurt en die niet alleen op het academische vlak werd uitgevochten.
Deze strijd, die door de hele geschiedenis van de mensheid heen loopt, is de worsteling tussen de wetenschap en de onwetendheid, tussen twee stromingen. De een trekt de mensheid naar de onwetendheid en houdt haar daarin, de ander streeft naar de bevrijding van de mensen door in de plaats van de onwetendheid de wetenschappelijke kennis te stellen.
Deze strijd heeft soms zeer ernstige vormen aangenomen, zoals ten tijde van de Inquisitie, waarin wij o.a. het voorbeeld van Galilei kunnen aanhalen. Deze verklaarde dat de aarde draait. Dit was een nieuw inzicht dat in strijd was met wat de Bijbel en Aristoteles leerden: indien de aarde draait, dan volgt daaruit dat de aarde niet het middelpunt van het heelal is, maar eenvoudig een punt daarin. En dit noodzaakt de mens zijn wereldbeeld te verruimen. Maar wat deed men toen t.a.v. deze ontdekking van Galilei?
Om de mensheid in onwetendheid te houden, wordt er een kerkelijk gerecht ingesteld, dat Galilei tot de pijnbank en tot de openlijke erkenning van zijn ongelijk veroordeelt. Zie hier een voorbeeld van de strijd van de onwetendheid tegen de wetenschap.
Wij moeten dus de filosofen en de geleerden uit deze tijd beoordelen naar de houding, die zij in deze worsteling tussen wetenschap en onwetendheid hebben aangenomen en wij constateren dan dat zij, door op te komen voor de wetenschap, onbewust het materialisme verdedigden. Zo heeft ook Descartes door zijn beschouwingen ideeën naar voren gebracht, die een vooruitgang van het materialistische denken betekenden.
Wij moeten bovendien goed bedenken dat deze strijd in de loop van de geschiedenis niet een uitsluitend theoretische, maar een maatschappelijke en politieke strijd was. In deze worsteling staan de heersende klassen steeds aan de zijde van de onwetendheid. De wetenschap is revolutionair en draagt bij tot de bevrijding van de mensheid.
De rol die de bourgeoisie heeft gespeeld is typerend. In de 18e eeuw wordt de bourgeoisie door de klasse van de feodale heren overheerst. In deze periode komt zij dan ook op voor de wetenschap. Zij leidt de strijd tegen de onwetendheid en schenkt ons de Encyclopedie. In de 20ste eeuw is de bourgeoisie de heersende klasse en in de strijd tussen de wetenschap en de onwetendheid verdedigt zij de onwetendheid met een ongeëvenaarde heftigheid (denk aan het Hitler-fascisme).
Wij zien dus dat het voor-marxistische materialisme een belangrijke rol heeft gespeeld en een zeer grote historische betekenis heeft gehad. In de strijd tussen onwetendheid en wetenschap heeft het een wereldbeeld weten op te bouwen dat tegenover de godsdienst, en dus tegenover de onwetendheid, gesteld kon worden. Dankzij deze ontwikkeling van het materialisme, dankzij die opeenvolging van materialistische werken, werden ook de voorwaarden geschapen die onmisbaar waren voor de opkomst van het dialectisch materialisme.
Om de ontwikkeling van het materialisme te kunnen begrijpen en een juist inzicht in de gebreken en tekortkomingen ervan te verkrijgen, mag men nooit uit het oog verliezen dat wetenschap en materialisme steeds nauw met elkaar verbonden zijn.
In het begin was het materialisme op de wetenschap vooruitgelopen en dit was dan ook de reden waarom deze filosofie geen erkenning vond. De wetenschappen moesten eerst van de grond af opgebouwd en ontwikkeld worden, voordat men de juistheid van het dialectisch materialisme kon bewijzen. Hiervoor waren echter twintig eeuwen nodig. Gedurende deze lange periode heeft het materialisme de invloed van de wetenschappen, in het bijzonder van de geest van de wetenschappen, ondergaan en wel van die takken van wetenschap, die in een bepaalde tijd het verst gevorderd waren.
“Het materialisme van de vorige eeuw (d.w.z. van de 18e eeuw) was voornamelijk mechanisch, omdat toen van alle natuurwetenschappen slechts de mechanica, en wel slechts die van de vaste lichamen — van de hemel en de aarde — kortom de mechanica van de zwaarte, een bepaald eindpunt had bereikt. De chemie stond nog slechts in de kinderschoenen en bevond zich in het flogistisch stadium. De biologie lag nog in de windselen. Het planten- en dierenorganisme was slechts in grote lijnen onderzocht, en werd uit zuiver mechanische oorzaken verklaard. Voor de materialisten van de 18e eeuw was de mens een machine, evenals voor Descartes het dier.”[30]
Dit was dus het materialisme zoals het was ontstaan uit de lange en langzame ontwikkeling van de wetenschappen na de “winterslaap van de christelijke Middeleeuwen”.
De fout in deze periode was, dat men de wereld als een grote machine beschouwde en op alles de wetten van de wetenschap, die men de mechanica noemt, toepaste. Daar men de ontwikkeling als een eenvoudige mechanische beweging opvatte, meende men dat dezelfde verschijnselen zich steeds weer moesten herhalen. Men zag slechts het mechanische aspect in de dingen, maar niet hun levende aspect. Daarom heeft men dit materialisme het mechanisch materialisme genoemd.
Laten wij een voorbeeld nemen. Hoe verklaarden deze materialisten het denken? Zij zeiden: “de hersenen scheiden de gedachten af, zoals de lever de gal” Een wel wat simplistische zienswijze! Het marxistische materialisme echter geeft een hele reeks nauwkeurige verklaringen. Onze gedachten worden niet uitsluitend door onze hersenen bepaald. Wij moeten nagaan waarom wij bepaalde gedachten en opvattingen hebben en niet andere en dan bemerkt men dat de maatschappij, het milieu enz. onze gedachten selecteren. Het mechanische materialisme beschouwt het denken als een eenvoudig mechanisch verschijnsel. Het is echter veel meer dan dat.
“Dit uitsluitend aanleggen van de maatstaf van de mechanica op verschijnselen van chemische en organische aard, waarbij de mechanische wetten weliswaar ook gelden, maar door andere hogere wetten op de achtergrond worden gedrongen, vormt een specifieke, maar voor zijn tijd onvermijdelijke beperktheid van het klassieke Franse materialisme.”[31]
Dit was de eerste grote tekortkoming van het materialisme van de 18e eeuw.
Het had tot gevolg dat dit materialisme de geschiedenis in het algemeen niet begreep, d.w.z. dat het de ontwikkeling niet vanuit een historisch standpunt, als een proces zag. Volgens dit materialisme maakt de wereld niet een voortdurende ontwikkeling door, maar keren na regelmatige tussenpozen dezelfde toestanden terug. Het begreep evenmin de evolutie van de mens en de dieren.
“De tweede specifieke beperktheid van dit materialisme lag in het feit, dat het niet in staat was de wereld op te vatten als een proces, als een stof die zich historisch verder ontwikkelt. Dat kwam overeen met de toenmalige stand van de natuurwetenschap en de daarmee samenhangende metafysische, d.w.z. anti-dialectische wijze van filosoferen. De natuur, dat wist men, was in eeuwige beweging. Maar deze beweging draaide volgens de toenmalige voorstelling evenzeer eeuwig in een cirkel rond en kwam daarom nooit van haar plaats, zij verwekte steeds weer dezelfde resultaten.” [32]
Dit was de tweede tekortkoming van dit materialisme.
De derde fout ervan was dat het te beschouwend was. Het had niet voldoende begrip voor de actieve rol van de mens in de wereld en de maatschappij. Het marxistisch materialisme leert ons dat wij de wereld niet alleen moeten verklaren, maar ook veranderen. De mens is in de geschiedenis een handelend element, dat veranderingen in de wereld kan aanbrengen.
De daden van de Russische communisten zijn een levend voorbeeld van een handelen, dat in staat is niet alleen om de revolutie voor te bereiden, te maken en te doen slagen, maar, sinds
1918 ook om het socialisme temidden van ontzaglijke moeilijkheden te vestigen.
Het vóór-marxistische materialisme was zich deze actieve rol van de mens nog niet bewust. Men meende toen dat de mens een product van zijn omgeving is, terwijl Marx ons leert dat de omgeving een product van de mens en de mens dus een product van zichzelf is. Terwijl de mens enerzijds de invloed van het milieu ondergaat, kan hij anderzijds het milieu, de maatschappij veranderen. Hij is dus in staat zichzelf te veranderen.
Het materialisme van de 18e eeuw was dus te beschouwend, omdat het de historische ontwikkeling van al het bestaande niet begreep en dit was toen onvermijdelijk, omdat de wetenschappelijke kennis nog niet ver genoeg gevorderd was om de wereld en de dingen anders dan volgens de oude “metafysische” denkmethode te beschouwen.
_______________
[24] K. Marx: Die heilige Familie, aangehaald door Engels in zijn inleiding tot De ontwikkeling van het socialisme van utopie tot wetenschap, Pegasus 1946, blz. 10.
[25] Idem, blz. 10.
[26] Fr. Engels: Feuerbach, blz. 13.
[27] Fr. Engels: Feuerbach, blz. 36.
[28] Fr. Engels: Feuerbach, blz. 35.
[29] Fr. Engels, Feuerbach, blz. 20.
[30] Fr. Engels: Feuerbach, blz. 20.
[31] Idem, blz. 20-21.
[32] Fr. Engels: Feuerbach, blz. 35.