Bron: De Internationale, orgaan van de Nederlandse sectie van de IVe Internationale, aug-sept. 1967, jg. 10
Deze versie: Spelling aangepast
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !
Als wij uitgaan van het akkoord dat werd bereikt bij de “congolisatie” van de Union Minière door de regering van Mobutu, van de vage, zeer vage verklaring van de minister van buitenlandse zaken, Bomboko en de artikelen van de belangrijkste persorganen die in dienst van de Union Minière staan, de “Soir” en “Le Libre Belgique”, zouden wij tot de opvatting komen, dat deze “congolisatie” een mislukking was. Als men weet dat de rovers van de U.M. meester blijven van de in de loop van de laatste 60 jaar sinds het begin van de exploitatie in 1906 uitgewerkte kaart van de Congolese bodemschatten, dat zij de noodzakelijke technische kaders van deze uitgestrekte exploitaties kunnen besturen, dat Congo afhankelijk is van de fabrieken van Hoboken voor de zuivering en de bewerking van het koper, en vooral dat geen enkele groep financiers bereid was deel te nemen in de oprichting van de Congolese Maatschappij, de Gécamines, kon men tot de conclusie komen dat deze “congolisatie” werkelijk een mislukking was. Evenwel, al is de Congolese regering altijd met de mislukking blijven zitten, de omvang van die van de U.M. is veel groter, zoals wij zullen zien. Het scheelde niet veel of die mislukking was een catastrofe, en het was ontegenzeggelijk de bedoeling van de aan de gang zijnde actie, om de regering, die het had gewaagd de hand te slaan aan haar eigendom, omver te werpen, en om die te vervangen door een haar met hart en ziel toegedane regering.
Wij hebben nu de mededeling voor ons die de president van de U.M., Louis Waleff deed aan de jaarlijkse algemene aandeelhoudersvergadering welke de 25e mei in Brussel gehouden werd, en ook de duidelijke inmenging van een rover van het neokolonialistische slag, Martin Theves.
De dingen die daar gezegd zijn, zijn zo belangrijk dat niemand het ons kwalijk zal nemen grote stukken uit deze beide documenten te citeren.
Na de inleiding in het te behandelen onderwerp waarin de president tracht te doen geloven dat de U.M. alles had gedaan om zich te onderwerpen aan de Congolese regeling die betrekking heeft op de heffing op de mijnen van 10 % en op de betaling van de Congolese belasting op de omzet, dat zij werkelijk “eerlijk” had gehandeld t.o.v. de Congolese regering, komt hij tot de hoofdzaak van het onderwerp:
“Zoals u weet – maar het is belangrijk het te vermelden – is het resultaat van de gebeurtenissen geweest:
- de eenzijdige intrekking van mijnrechten en andere rechten die in 1906 aan onze maatschappij waren toegewezen, overeenkomstig een decreet in de vereiste vorm, voor een termijn die 11 maart 1990 afliep;
- de toewijzing van deze rechten aan een Congolese maatschappij die 2 januari 1967 tot dat doel is opgericht;
- de verklaring van de staat Congo volgens welke de U.M. niet meer bestond en de door hen genomen maatregelen om deze verklaring in Congo in werking te stellen;
- de confiscatie door de staat Congo van de installaties van de U.M. voor zover hij de toepassing ervan heeft kunnen afdwingen, d.w.z. op zijn eigen grondgebied.”
Men ziet het, wij overdrijven niet wanneer wij beweren dat de mislukking van de U.M. de allure aanneemt van een catastrofe. Inderdaad, Waleff moet bekennen dat de Staat Congo zonder meer al haar bezittingen die zich ter plaatse bevonden heeft geconfisqueerd.
Hij vervolgt zijn verslag door te verklaren dat de Staat Congo het maatschappelijk verdrag heeft “verbroken” dat hen verbond met de aandeelhouders enz. “Ontrouw” is geworden aan het Belgisch-Congolese verdrag dat getekend was tussen Tshombe en Spaak over de beroemde portefeuille, terwijl hij zich beroept op de “gevestigde principes” van het “internationale recht”, evenals zijn eigen “investeringsopzet”. Niet kwaad gezegd voor “engelen” die op hun naam hebben staan: de Katangese afscheiding, de dood van Lumumba, de para-aanval op Stanleyville, enz.!!
“De door de Staat Congo veroorzaakte schade omvat de waarde van de installaties en van alle soorten bezittingen waarvan de U.M. het bezit ontnomen is, alsmede haar winstderving tot het einde van haar concessie onder normale exploitatie en belastingvoorwaarden:
Laten wij nu zijn verklaring bekijken over de waarde van de bezittingen van de U.M. die onteigend zijn:
“U hebt gezien – en u hebt er zeker het belang van ingezien – dat wij in staat geweest zijn op de balans aan het eind van 1966, een buitengewone reserve te vormen die ons zo nodig in staat zou stellen de boekwaarde van de netto activa waarvan de democratische republiek Congo zich meester gemaakt heeft zijnde in ronde getallen 16,2 miljoen BEF in het geheel af te boeken. Hoe is het ons mogelijk geweest een voorzorg van een dergelijke omvang te nemen? Twee essentiële redenen zijn hiervoor de verklaring:
Ten eerste, de volkomen uitzonderlijke verkoopsprijs van het koper in 1966 heeft een hoge winst opgeleverd die voor een belangrijk deel heeft bijgedragen tot de vorming van de buitengewone reserve. Deze winst is hoofdzakelijk verwezenlijkt dankzij het feit dat de loonbelasting niet gedekt is en dat de gebruikelijke afschrijvingen konden worden nagelaten wegens de confiscatie van onze activa.
Ten tweede, de sinds lang uiterst gematigde schatting van onze metaalvoorraden heeft ons in staat gesteld een belangrijke reserve naar voren te brengen.
“De werkelijke waarde van de in beslag genomen goederen overtreft natuurlijk verreweg die waarvoor ze op de balans staan. Volgens een serieuze schatting, is het op z’n minst 40 miljard BEF. De schadeloosstelling van de U.M. door de Staat Congo zal rekening moeten houden met dit bedrag en onze advocaten spreken daar thans over met die van Congo.”
Dit zijn de fraaie berekeningen die aantonen hoe deze rovers met belastingen en voorraden manipuleren. De geconfisqueerde goederen zijn opgenomen voor 16,2 miljard, maar, aan de andere kant, met het oog op het eventuele proces om het “internationale recht” te laten eerbiedigen schat men de in beslag genomen goederen in alle ernst op 40 miljard BEF!! Wat de voorraden betreft, men heeft ze gematigd, zeer gematigd geschat! Lees maar: men vermelde niet precies de hoeveelheid en de waarde van de voorraden, hetgeen deze Heren in staat stelt de aan de staat Congo verschuldigde belastingen achter te houden. Hetgeen bevestigt dat Mobutu gelijk had toen hij beweerde dat de U.M. 7 miljard BEF schuldig was.
Wat de bezittingen van de U.M. buiten Congo betreft deze zouden thans ongeveer 11 miljard zijn. Maar ook daar heeft men sommige bezittingen te laag geschat, aangezien men rekening houdt met een “overwaarde van de aandelenportefeuille t.o.v. zijn intrinsieke waarde” (waarde van de in de onderneming aanwezige goederen en bedrijfsmiddelen), en een andere “thans bekende overwaarde van het gedeelte van de voorraad metalen, die sedert de datum van de balans verkocht zijn”, en nog andere “mogelijke overwaarden op de nog niet verkochte voorraad”. Het geheel komt in de buurt van 2,5 à 3 miljard. Wat dus de bezittingen buiten Congo zou brengen op omstreeks 14 miljard en de houders van de 1.019.050 onderaandelen (10.190.500 tienden) die 5 juli op de beurs voor 802 BEF genoteerd stonden, gerust zou stellen.
De president, roemt vervolgens de mogelijkheden die het akkoord biedt dat gesloten is tussen de (Congolese) Gécamines en de “Société Générale des Minerais”, dat hun in staat zal stellen de productie van de Gécamines te behandelen en in de handel te brengen. En dan tegelijk met het traditionele slotstuk van hooggeplaatste presidenten een nieuwe bekentenis. Zie maar:
“Ik kan, Dames en Heren, de essentie van mijn uiteenzetting naar voren brengen door te onderstrepen dat al zijn wij verstoken van ons voormalige industriële productieapparaat, wij daarentegen aan het hoofd staan van een belangrijk vermogen dat nu beschikbaar is. Terwijl in het verleden de waarde van onze buitenlandse activa niet te bepalen was, omdat hij voor een groot deel afhing van de prijzen waarvoor de voorraden eventueel te gelde gemaakt zouden worden, weten wij thans waaraan wij ons te houden hebben.” (...) “Onze hulpbronnen omvatten, naast de materiële waarden waarover ik u heb ingelicht, een aantal onstoffelijke activa: een technische en administratieve organisatie van de eerste rang, geleid door ingenieurs die bekwaam en ervaren zijn op het gebied van de geologie, de mijnen en de ertsbewerking en door financiële en rechtskundige experts die vertrouwd zijn met deze industrieën; de nauwe samenwerking op lange termijn met andere maatschappijen; een net van solide relaties op internationale schaal. Wij beschikken daarmee over een groep factoren die ons veroorloven de toekomst van de U.M. met vertrouwen tegemoet te zien.”
Men ziet het, de wil om het “verloren paradijs” te herwinnen spreekt duidelijk uit deze regels.
Het ontbreekt het tegenrapport van Martin Theves niet aan openhartigheid en het stelt ons vooral in staat duidelijker achter de schermen te zien van de kolos die de U.M. nog steeds is (geholpen, gesteund en gecontroleerd door de ex-Société Générale de Belgique, de huidige “Société Générale de Banque”), haar wil te doorzien deze “buit van formaat” te heroveren, welke voor 16 miljard geboekt is, maar in werkelijkheid 40 miljard waard is, plus de winsten die men er verder uit zou kunnen slepen.
Ziehier hoe dit personage zichzelf en de zaak presenteert: “U weet heel goed, dat ik de werkwijze van uw zaken zeer goed ken, niet alleen omdat ik er sedert veertig jaar belangen in heb, maar ook omdat talrijke jaren werk in Congo ten gevolge hebben gehad dat ik aan het hoofd kwam van een belangrijke groep van maatschappijen die vele activiteiten hebben in Congo. Verder ben ik, in mijn hoedanigheid van belangrijke aandeelhouder, bestuurder van vier van uw belangrijkste filialen. Drie daarvan zijn meegesleept naar een toestand die nog erger is dan die van de U.M.” (...) “Iedereen weet dat de U.M. die een van de schitterendste zaken van de gehele wereld was het laatste jaar, een ware ramp heeft gekend waarin dertien van zijn filialen zijn meegesleept. Hoe heeft het zover kunnen komen?” (...) “Het “Comité Spécial du Katanga”, dat opgericht is in 1900 om de ineenlopende belangen van de voormalige Staat Congo en de “Compagnie du Katanga” te beheren vereiste tot 1960 een deelname van 2/3 voor de Kolonie en van 1/3 voor de “Compagnie du Katanga”, wat de Kolonie in staat stelde een overheersende invloed uit te oefenen in de U.M. Deze situatie werd onderstreept door het voorrecht de president van de U.M. aan te wijzen.”
“In feite, hebben de regeringsinstanties in de loop der jaren ieder gezag in de boezem van het “Comité spécial du Katanga” prijsgegeven. Het is zover gekomen, dat aan de vooravond van de onafhankelijkheid alle werkelijke macht in handen was van een oligarchie, laten we zeggen als u wilt, van een kleine privéclub waarin de autoriteiten geen enkele macht meer uitoefenden, daar deze macht in feite in handen was van de gezamenlijke leiders van de “Compagnie du Katanga” en van de U.M.
“Welke politiek heeft deze kleine privéclub in Congo gevoerd?
“Hij heeft willen vermijden dat de republiek Congo de rechten van de voormalige kolonie verkreeg in het “Comité Spécial du Katanga”. Daartoe heeft hij de fameuze conventie van 24 juni 1960, tussen de Kolonie en de “Compagnie du Katanga”, in het leven geroepen tot de ontbinding van het “Comité Spécial du Katanga”.
“Heeft u zich heus verbeeld, heren van het privéclubje, dat de nieuwe staat Congo, zonder tegen te werken, zou accepteren dat hij zich geplaatst zag tegenover een conventie die zijn erfdeel aantastte, een conventie waarin hij geen partij was en die zes dagen voor de onafhankelijkheid werd gesloten?
“Werkelijk,Heren, een dergelijke conventie had moeten worden uitgewerkt met de erfgenamen, met hen die geroepen waren om de toekomst van de Republiek Congo te bespreken. Heeft u hen geraadpleegd? Neen! Heeft u de raad van Commissarissen van de U.M. geraadpleegd? Neen! Van de “Compagnie du Katanga”? Neen! Van het “Comité Spécial du Katanga? Neen! Heeft u het Belgische bestuur in Congo geraadpleegd? Neen! Heeft u het bestuur van het Ministerie voor Afrikaanse Zaken te Brussel geraadpleegd? Neen! U hebt dus de beslissingen onder elkaar genomen, heren, handvol verdedigers van de Katangese oligarchie! U alleen draagt ervoor de verantwoordelijkheid, voor Congo en voor België. Dit moest gezegd worden, want het klimaat van de Belgisch-Congolese betrekkingen moet ophouden af te hangen van de beslissingen van een club!
“Het schijnt trouwens dat de Belgische regering heeft begrepen wat er allemaal ongebruikelijk was in uw schikking van het laatste moment, en het door zijn tussenkomst is, dat er een vooruitziende bepaling aan werd toegevoegd, dat de conventie goedgekeurd moest worden door de Congolese regering. U bent er inderdaad in geslaagd de 27e juni de uitvaardiging van een decreet van de minister voor Afrikaanse Zaken gedaan te krijgen, dat de conventie goedkeurt en u hebt verklaard dat deze instemming voldoende was om de conventie geldig te doen zijn.”
Nooit zijn deze veelzijdige zwendel en deze plundering zo helder en met zoveel kracht aan de kaak gesteld. Vervolgens, herinnerend aan de Congolese wetgeving, verklaart hij nog:
“Wat tot resultaat had dat de nieuwe staat Congo vanaf 30 juni 1960 in zijn arsenaal van bestaande wetten en reglementen het middel vond om het aandeel op onze winsten te heffen, dat zij eigenmachtig zou vaststellen en zonder dat de wereldopinie deze maatregel kon kritiseren, aangezien zij al bijna twintig jaar voor de onafhankelijkheid in gebruik was.
“Neen, heren, niet door daden van wantrouwen en een geest van niet-samenwerking met de nieuwe staat Congo kunt u tussen hen en u de onmisbare atmosfeer voor een goede markt en de bloei van onze onderneming scheppen. Door uw manier van doen, heeft u tegen de U.M. een verdenking geschapen, waarvan zij noodzakelijkerwijs de schadelijke gevolgen moet ondergaan. Ongetwijfeld, uw clubje is er in geslaagd, door de conventie te bedenken, tot aan vandaag toe de presidentszetel van de U.M. te bezetten, die anders aan een Congolees zou zijn gekomen. Maar hebben de aandeelhouders er enig voordeel bij gevonden? Ik voor mij antwoord: integendeel.
Wat u had moeten doen, heren, is de onvermijdelijke consequenties van Congo’s onafhankelijkheid te aanvaarden. In plaats van u te verschansen in een hooghartig conservatisme, had u uw opvattingen en methoden aan de nieuwe situatie moeten aanpassen. U had de rechten van de nieuwe staat moeten erkennen en trachten ze te verenigen met die van de aandeelhouders.
De onmetelijke investeringen in Congo kunt u slechts beschermen door een akkoord met de Congolezen. Om daarin te slagen had u zich het buitengewone kapitaal aan mensen ten nutte kunnen maken dat gevormd wordt door al uw technici uit Afrika en Europa, en die gehandhaafd ten dienste van de Congolese economie. Het is ook trouwens vooral aan deze schat van eminente technici te wijten, dat het akkoord tussen de Gécamines en de “Société Générale des Minerais” tot stand is gekomen.
“U had zodoende een heel andere sfeer tussen Congo en onze maatschappij kunnen scheppen dan die wij nu kennen, en de U.M. kunnen behoeden voor een ramp die een terugslag met een toenemende omvang heeft op dertien filialen. U had op een uitstekende wijze kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van goede politieke- en handelsbetrekkingen tussen België en Congo.”
Hij brengt, wederom met vuur, alle mogelijkheden naar voren die er hebben bestaan tijdens en na de Katangese afscheiding en tot vandaag toe om een betere verstandhouding te vinden, maar, zegt hij tot deze heren:
“U bent te zeer ingenomen geweest met het behaaglijke gevoel dat de U.M. zoals in het verleden een niet aan te vallen en onwrikbaar bezit vormde.”
En dan, om een intelligent college te geven over wat neokolonialisme is:
“In talrijke voormalige kolonies bevinden zich mensen, die, terwijl zij al hun bezittingen daar hadden geïnvesteerd, toch opmerkelijke voorbeelden hebben geleverd, hoe zich aan te passen aan de nieuwe situaties. Zij hebben niet alleen de onafhankelijkheid in naam geaccepteerd, maar ook de economische onafhankelijkheid. Die mensen hebben de noodzakelijkheid ingezien om hun opvattingen opnieuw onder ogen te zien en hun handelingen te regelen in afhankelijkheid van de gebeurtenissen. Zij zijn er in geslaagd opgenomen te worden in een nieuwe maatschappij. Dergelijke mensen bestaan bij duizenden in Congo, en zelfs in België, vooral onder het personeel van de U.M. Maar u, heren van de club, u hebt zich verzet tegen deze aanpassingspoging. U heeft zich opgesloten in het verleden en het heden heeft u begraven.
Misschien is de reden voor uw gedrag te vinden in het feit dat u bent wat een uitstekend medewerker van “Le Soir” heeft genoemd “kapitalisten zonder kapitaal”.
“Zeker, de grootste wereldondernemingen worden op dezelfde manier bestuurd, maar in ondernemingen die goed beheerd worden, plaatst men geen kortzichtige lieden aan de top, hoe hoog zij ook over zichzelf denken.
Laten degenen die nog niet overtuigd zijn door wat ik zojuist gezegd heb de situatie waarin u de U.M. hebt gebracht vergelijken met de resultaten die de bestuurders van maatschappijen als Huilever, Sibeka en andere financieringsgroepen bereikt hebben. Ook zij hebben hun deel van de moeilijkheden gehad. Maar zij hebben ze overwonnen, omdat zij de vereiste kwaliteiten hadden.”
En om te besluiten:
“Uw rapport vermeldt dat de netto balanswaarde van de bezittingen van de maatschappij buiten Congo 11,3 miljard BEF, bedraagt. Ik vraag u, voor de nabije toekomst de nodige stappen te doen voor een verlaging van het kapitaal van onze maatschappij door terugbetaling aan de aandeelhouders van een gedeelte van hun ingebracht kapitaal.
Ik voor mij verzet mij ertegen, na de rampzalige resultaten van het beheer van de laatste jaren, dat u zich stort in nieuwe ondernemingen d.m.v. het aanzienlijke bedrag aan gereed geld waarover u op het ogenblik beschikt; wij zullen er zekerder van zijn dat dit geld, dat aan ons, dat ons allen, aandeelhouders, toebehoort, gebruikt wordt als het ons weer ter hand gesteld wordt.”
Uit het voorafgaande blijkt dat Mobutu niet geslaagd is in de “congolisatie” die hij wenste: een nieuwe aandelenmaatschappij oprichten waarin de regering slechts 40 % van de aandelen gehad zou hebben om het staatsbudget te stijven, een maatschappij die alle kenmerken zou behouden van de kapitalistische “vrije onderneming”, waarin de gefortuneerde Congolezen sommige aandelen hadden kunnen verkrijgen. Want, het is voor niemand een geheim, dat Mobutu noch confiscatie en nog minder een nationalisatie wenste! Welnu, wat is er gebeurd?
De stijfkoppige eigenzinnigheid van het “privéclubje”, de oligarchie van de U.M., die alles op één kaart zette, alsmede het feit dat de financieringsconcerns zich op het laatste moment terugtrokken, hebben de machthebbers in Congo, waarvan Mobutu in naam het hoofd is, genoodzaakt de U.M. te onteigenen en zijn bezittingen te confisqueren.
Juridisch behoren de voornaamste ondernemingen van de U.M. op het ogenblik aan de staat en zijn het bezittingen van het Congolese volk. Mobutu wilde noch in staatsbeheer nemen, noch nationaliseren, maar de ontwikkeling der zaken heeft hem daarheen gebracht, waar hij niet naar toe wilde. Het is helemaal niet zoals J. Gordy met bijtende spot opmerkte in “Le Soir” tijdens het sluiten van het akkoord tussen de Gécamines en de S.G.M., dat dit akkoord, of, zo men wil, compromis, niets anders was dan “een gat maken om het andere te stoppen.”
Terwijl het “privéclubje” de aandeelhoudersvergadering evenwel de indruk liet dat het alleen langs “wettige” wegen en het “internationale recht” de actie om “zijn” goederen terug te krijgen, nastreefde, mobiliseerde de immense en machtige ondergrondse organisatie – die het in beweging had gezet op het moment dat Lumumba verscheen als de man die in staat was om een eind te maken aan de trusts in Congo – deze bende van huurlingen en verraders zich opnieuw, om de regering omver te werpen, die het gewaagd had de U.M. te “congoliseren”. Dat was ook geen geheim! Wij hoeven ons slechts te herinneren wat “La Libre Belgique” schreef op het moment van de vorming van de Gécamines: “Het is geen geheim meer dat er onderhandelingen aan de gang zijn; vooral in Brussel en in de VS om de westerse regeringen te trachten te overtuigen dat het moment gekomen is om het regime omver te werpen en aan het bewind in Congo mensen aan het hoofd te plaatsen als de heren Nendeka en Bomboko.”
Sindsdien zijn er tal van dingen gebeurd. Deze hebben zo duidelijk als men maar kan wensen het bestaan van de wil bevestigd om het bestuur van Congo in handen te geven van een groep die in staat is de installaties, die 40 miljard BEF. waard zijn weer aan de oligarchie terug te geven en wel tot aan de verval datum van de concessie en zo mogelijk voor nog langer. D.w.z. dat de oligarchie blijft handelen met het gevoel, dat haar altijd bezield heeft. Het gevoel, dat de U.M., zoals in het verleden, nog altijd haar onvervreemdbaar bezit vormt. Wat tenslotte zou moeten leiden, hetzij tot het naar voren brengen van Tshombe of een andere verrader, hetzij tot een verstrakking van de huidige politiek van Mobutu die, door zijn politiek van kapitalistische ontwikkeling na te streven, de principes van een nieuwe mijnwet publiceerde, die een einde maakte aan de politiek van beperkende bepalingen en besloten “jachtterrein”, waartoe enkele weken geleden nog de U.M. behoorde; en deze mijnwet luidde in:
“Een tijdperk van liberalisme en een open deur voor nationale en alle buitenlandse investeringen”, in feite de kolonialistische politiek van de open deur, die het Amerikaanse imperialisme zo dierbaar is.
Al sinds lang en in het bijzonder sinds de uitschakeling van Tshombe door Mobutu bleek duidelijk dat het door de U.M. gemobiliseerde en gefinancierde huurlingenleger, dat sinds 1960 een overheersende rol in de Congolese aangelegenheden speelde zijn samenhang had verloren. In februari van dit jaar maakte “Le Peuple” melding van de moeilijkheden, die nieuwe huurlingen ondervonden, de via Nederland – dat altijd erg behulpzaam is bij dergelijke zaakjes – naar Portugal en Angola gestuurd werden. Daar de gedane beloften niet werden gehouden, keerde een groot deel van de geronselde vrijwilligers terug naar hun land.
De arrestaties en de ontbinding van het huurlingenkamp in Frankrijk alsook een zekere perscampagne tegen de afgrijselijkheden – zonder aanhalingstekens – droeg er ook toe bij om deze “stoottroepen” tegen slecht bewapende negers te verzwakken.
Aan de andere kant bracht Mobutu al maar nieuwe voorbereidselen om de Congolese economie en het politieke raderwerk van het land nog meer te desorganiseren aan het licht, voorspellingen die juist bleken te zijn, wat ook bewijst dat zijn contraspionagedienst niet al te slecht functioneert.
Geholpen door zijn ondervindingen, en daar hij zich altijd gesteund voelde door de VS, nam Mobutu, de een na de ander, een hele reeks maatregelen om zijn militaire dictatuur te consolideren, zijn positie t.o.v. de U.M. te versterken en de Congolese economie in kapitalistische banen te stuwen. Om te trachten de snelle inflatie tegen te houden en de financiën van de staat te stabiliseren kwam het door de Amerikanen geleide Internationale Monetaire Fonds hem te hulp om een nieuwe munt – die, zoals tevoren de steden, de Franse benaming verloor – de Zaïre te creëren, die twee dollars waard is, verdeeld in honderd makuta (licuta is het enkelvoud), die zelf weer verdeeld is in honderd segi. De creatie van deze nieuwe munt brengt, al is het een nieuwe stap naar de “congolisatie”, een enorme devaluatie in het voordeel van de staat met zich mee, die vooral de grote massa van de bevolking zal treffen. Hoe het ook zij, tijdens deze ontwikkeling hing het nieuwe complot in de lucht. De pers ging in het algemeen maar door te verbreiden dat de gespannen toestand in Katanga bleef groeien ten gevolge van sabotagedaden, voornamelijk op de spoorbrug van de rivier de Lubudi, waarover de metalen van Zambia en van Katanga naar Angola en de Atlantische Oceaan gingen en van de arrestaties die erop volgden (het optreden van de politie werd buitengewoon overdreven weergegeven).
En de burgerlijke en reformistische pers ging steeds eensgezind door zoals dat bij elke crisis of voorbereiding van een gebeurtenis geschied is, zich ongerust te maken over de verslechtering van de economische toestand, over de anarchie in het land en in het regime, over het gevaar dat de blanken liepen, enz. Terwijl het steeds duidelijker zichtbaar was, dat het in functie zijnde regime steeds minder behoefte had aan blanke huurlingen om zijn “orde” te handhaven, dat het hen vertrouwde die in zijn eigen dienst waren en de voorbereidingen aan de kaak stelden van de blanke huurlingen van de U.M., van Tshombe om de regering omver te gooien om opnieuw Katanga, de provincie van het koper en het kobalt, af te scheiden.
Gedurende de weken, die aan de aanval van de huurlingen voorafgingen tot het moment dat hij op het punt stond te mislukken, hielpen slechts Nederland, Portugal en Spanje bij deze voorbereidingen. Het perfide Albion waarin veel trusts verbonden zijn met de U.M. en met andere ondernemingen in Congo, evenals België deden daarentegen alles om zich niet openlijk te compromitteren met de daden van deze huurlingen, terwijl zij ze in het geheim steunden.
Wie zou kunnen geloven dat de Belgische regering “trouw is gebleven aan zijn politiek van niet-inmenging in de zaken van Congo”, dat hij “niets uit te staan heeft, noch direct noch indirect met de gebeurtenissen, die zich in Congo afspelen” en dat hij “aan de Congolese regering op het gewenste moment alle inlichtingen gegeven heeft, die zijn diensten hadden kunnen verzamelen over oproerige bewegingen”??
Zeker niet “La Libre Belgique”, die maanden vooraf er op gewezen had dat er onderhandelingen hadden plaatsgehad in Brussel en in Washington om Mobutu te vervangen door Nendeka en Bomboko evenals hij vroeger de hemel had gesmeekt dat Lumumba fysiek geliquideerd werd.
Ondanks al deze nauwkeurige berekeningen, en het was te voorzien, mislukte de zaak op een manier waarvan de gevolgen moeilijk te berekenen zijn. Tshombe werd “gekidnapt” en op zijn kosten naar Algiers gebracht, waar – daar zijn we van overtuigd – hij zeker niet het heldhaftig gedrag van Lumumba toont, die bedrogen, schandelijk mishandeld en bewust van het lot dat hem wachtte, geen enkel teken van zwakte had en met zijn fiere en minachtende blik de cipiers vernietigde die zich op het “bagagebureau” bevonden.
De huurlingenactie heeft niet lang geduurd in Bukavu en Kindu. Katanga heeft tot het grote leedwezen van de oligarchie en de grote meerderheid van de aandeelhouders van de U.M. zich niet geroerd, terwijl men beweerde dat alle Katangezen pro-Tshombe waren. In Kisangani houden de huurlingen voet bij stuk door zich achter gijzelaars te verbergen. Dat zijn moordenaarsgewoonten. Hoe lang zal dit nog duren? In elk geval het spelletje wordt gespeeld, en slecht gespeeld!!
Deze ijzeren speer van de Belgisch-Congolese reactie was slechts sterk tegen de weinig en slecht bewapende “rebellen” en hun ontbrak de dekmantel van het Nationale Congolese Leger. Zelfs dit was niet voldoende om hun weerstand te breken. Zij moesten een beroep doen op Spaak en de para’s.
Nu is het onherstelbare tot stand gekomen. De oligarchie van de U.M. leed de zwaarste nederlaag in zijn geschiedenis, als mede al degenen die in België deze dwaze en misdadige politiek ondersteund hebben. Het “onaantastbare en onwrikbare” bezit is voorgoed te gronde gegaan. Tshombe, die een ramp was voor het Congolese volk, de gemeenste van de verantwoordelijken voor de moord op Lumumba en zijn metgezellen in het ongeluk – het “clubje”, Kasavubu, Mobutu, die hem “neutraliseerde” en hem weer pakte tijdens zijn vlucht naar Stanleystad [Kisangani], Munongo, “La Libre Belgique” en zijn welopgevoede professor Decorte – deze Tshombe, geminacht en vervloekt, is in handen van de Algerijnen. Hij heeft weinig kans levend uit dit avontuur te komen.
Op het eerste gezicht zal deze nederlaag van de huurlingen van de U.M. in feite de overwinning van de regering Mobutu, de macht van zijn militaire dictatuur en zijn persoonlijke invloed versterken. Maar, in dit land, waar de massa’s nog niet georganiseerd zijn en nog zekere etappes hebben door te lopen voordat zij zich bewust worden van de rol die hun toebedeeld is in dit land waar slechts zwakke leidende sociale lagen – bewerkt en beïnvloed door de verschillende imperialismen – aan het hoofd van het land staan en steunen op het leger, de enige deugdelijke organisatie naast de algemene veiligheidsdienst, ja, zal men in dit land de strijd om de macht welke op het ogenblik verborgen is achter een dictatoriale façade, maar die steeds verbitterder wordt, snel naar de oppervlakte van het politieke leven zien stijgen?? Deze vragen werpen zich op. Er juist op antwoorden is moeilijk.
Drie voorbeelden hebben we, en ze stellen ons in staat om zekere onthullingen te doen.
De eerste heeft betrekking op de strijd die ontstaan is in de top van de hiërarchie tijdens het ontstaan van de Verenigde Partij, de Volksbeweging van de Revolutie (een mooie naam, die eerder een antivolks en reactionaire beweging verbergt) en vooral tijdens de gebeurtenissen, die zich afgespeeld hebben tengevolge van het verschijnen van het boek Lumumba Patrice. De laatste dagen van zijn leven.
Laten we ons eerst herinneren dat in het belang van de militaire dictatuur niets nagelaten werd om ten voordele van Mobutu, de enorme invloed te kanaliseren die Lumumba, hoewel dood, altijd nog uitoefent en meer dan tijdens zijn leven op de arbeiders en de bevolking van Congo. Bij “toeval” ontdekte de Dienst van de President in november 1966 ?!, bij Elisabethstad [Lubumbashi] het huis, waar Lumumba, Okito en Mpolo afgemaakt waren. Na Lumumba “gerehabiliteerd” te hebben, bepaalde de president dat het huis in kwestie een herdenkingsplaats moest worden! Samenvallend of aangepast aan de propaganda voor Mobutu verscheen enkele weken daarna het boek in kwestie. Met toestemming van president Mobutu besloot de Hoge Commissaris voor de voorlichting door een nota nr. 041-010-60 van 28 december aan een Congolese boekhandel, de taak toe te bedelen dit werk te verspreiden, dat met ongeduld verwacht werd in alle Congolese kringen en in Afrika, hetgeen zeer veel zou bijdragen tot de verspreiding van de rehabilitatie van hem die als enige door de President van de Republiek uitgeroepen is tot “Nationale Held”.
Nu begint een zonderlinge komedie. Terwijl het bureau van de president woordelijk herhaalde malen verklaart dat de volmacht tot verspreiding van het boek geldig blijft, worden de leden van de beweging van Lumumba gearresteerd, moeten zij illegaal vechten of onderduiken, zoals Moelele en zijn metgezellen. Verder verzet de openbare veiligheidsdienst, geleid door Nendeka zich tegen de volmacht. De rechterhand van Nendeka, kolonel Singa, laat alle exemplaren in beslag nemen. In dit duel zijn Nendeka en Singa tenslotte de winnaars!
Tweede voorbeeld. Bij de plechtigheid van de aflegging van de eed van trouw aan de Revolutie op 26 april 1967 waren aanwezig: Mobutu, Moenkoel-Diaka, N’Sengi Biembe, Kabaydi, Mamve, Yoemboelemba, enz. Geen enkele van de tegenwoordige ministers zoals Bomboko, Nendeka, Mej. Jihaoe-Kana, Tsjisekedi, Nsinga namen aan deze aflegging deel. Wat hun niet verhinderde behalve Nendeka, lid te worden van het comité van de MRP. Zij verzetten zich ook tegen de oprichting van het monument voor Lumumba, en vanzelfsprekend tegen de verspreiding van het boek. Van Lierde vermeldt deze feiten na een reis in Congo waar hij sedert heel wat jaren relaties gekweekt had. Hij vermeldt zelfs dat een oude politicus hem toevertrouwde: “Nendeka heeft Patrice doen vallen, dan Cyrille, dan Mozes (Tshombe), hij zou ook Mobutu laten vallen. Alleen hij durft de beslissingen van de president te bestrijden en zijn vriend Singa voert slechts uit wat hij zegt, want beter dan wie ook sedert 1960 heeft hij de veiligheidsdienst bestuurd en hij houdt hem zelfs nu hij minister van vervoer is...”
Als wij ons nu herinneren dat Bomboko bij de“congolisatie” van de U.M. de indruk gaf dat de oprichting van de Gécamines en van de SGM in werkelijkheid slechts “een gat maken om een ander te stoppen” was, dat aan de andere kant “La Libre Belgique” op het zelfde moment verklaarde dat er onderhandelingen aan de gang waren in Brussel en Washington om Mobutu te verwijderen en hem te vervangen door de ploeg Nendeka-Bomboko, wordt dit bevestigd door de feiten die Van Lierde vermeldt.
Derde voorbeeld: Dadelijk bij het begin van de aanval van de huurlingen kondigt de president de organisatie van een grote stille manifestatie in Kinsjasa aan. Maar enkele uren later last de radio zonder de geringste uitlegging hem af. Zonder twijfel mocht de algemene veiligheidsdienst, veel beter ingelicht over de toestand en de gevoelens van het volk, deze volksverzameling niet lijden. Voor een politieke politie is in feite elke volksverzameling afkeurenswaardig. Geen risico!!
Dat verhindert niet dat Mobutu op het ogenblik ondanks alles zijn invloed zal versterken. Alleen zal het succes, daar hij egocentrisch is, hem naar het hoofd stijgen en geholpen door de demagogie wel het uitgangspunt kunnen zijn voor zijn ondergang. In Congo voltrekken de veranderingen zich snel.
Een strijd eindigt. Een andere begint. Uit de laatste gebeurtenissen blijkt vooral dat juist de Belgische en Europese technische kaders die de enorme ondernemingen in Katanga in beweging houden, nog de enige macht zijn waarop de conservatieveen neokolonialistische rovers steunen. Dat is de grote waarheid.
Wie zou eventueel de continuïteit van de loop van deze ondernemingen kunnen verzekeren, voor dat, de Congolezen zelf in staat zullen zijn de blanke kaders te vervangen of dat er een massale interventie van de massa’s plaatsvindt die Congo doet omslaan naar de arbeidersstaten? Ja, er zijn drie oplossingen:
Ten eerste. Dat de leiders van Congo er in slagen in functie zijnde kaders voor hen te winnen. Dat is niet uitgesloten. Laten we ons de woorden van de neokolonialist herinneren: “Dat mensen niet alleen de onafhankelijkheid in naam geaccepteerd hebben, maar ook de economische onafhankelijkheid”, dat zij de “noodzaak begrepen hebben hun opvattingen nog eens onder ogen te zien en hun daden te regelen, afhankelijk van de gebeurtenissen en zich in een nieuwe maatschappij in te passen” en dat “zulke mensen bij duizenden in Congo en zelfs in België zijn, vooral onder het personeel van de U.M.”
Dat wil zeggen, dat de verpletterende nederlaag van de oligarchie van de U.M. het uitgangspunt kan zijn voor een fundamentele verandering van de Belgische politiek in Congo, een verandering die ingeblazen zou worden door de door Martin Theves verdedigde opvattingen en die Mobutu wenst en zeker zou begunstigen.
Ten tweede. Als deze neokolonialistische politiek niet slaagt en de oorlog om de uitgestrekte ondernemingen doorgaat, brengt dit een verstrooiing van deze kaders met alle rampzalige gevolgen voor de beide partijen met zich mee.
Ten derde. De politiek van de open deur, wat de lievelingspolitiek van de VS is, overwint. Deze laatsten treden rechtstreeks bemiddelend op, zoals La Libre Belgique schreef ter gelegenheid van de crisis van januari-februari 1967 en zijn consequenties: “De VS beschouwen de ontwikkeling van het conflict inderdaad niet zonder ongerustheid. Zij willen aan de ene kant niet, dat Congo koper verkoopt aan de Oostelijke staten en andere kant niet, dat de Congolese economie ineen stort, omdat men in Washington denkt, dat het Amerikaanse budget ertoe gebracht zal worden te proberen de miljardenpoel te dempen die een Congo zou worden zonder koper, zonder diamant, zonder mineralen” en natuurlijk zonder kobalt!! Dat is duidelijk en logisch.
Als men daaraan toevoegt dat voor elke grote moeilijkheid in Congo de VS financieel of militair de werkelijke middelen hebben geleverd om ze te boven te komen dan wil men wel geloven, dat het uur van de VS en van zijn open deur-politiek heeft geslagen en dat het bezit van de oligarchie van de U.M. zou kunnen worden gedenationaliseerd en van eigenaar veranderd.
Wat zal de houding van Frankrijk zijn, die van alle daken van Europa blijft schreeuwen dat Europa de Amerikaanse macht en zijn economische expansie in de wereld moet intomen? Men kan de macht, de invloed en de belangen van Frankrijk in Afrika niet onderschatten!
Wat zal de houding zijn van de Congolese bevolking vooral van die van de reeds heel grote stad Kinsjasa?
Dat zijn vragen waarop niemand vandaag een antwoord geven kan.
Een ding is zeker, de strijd tussen de rovers van elke soort zal niet verhinderen dat het bewustzijn van het Congolese volk dat zich meer en meer er van rekenschap geeft dat het signaal van hun zelf moet uitgaan, zich ontwikkelt. Dus de nederlaag van de blanke huurlingen verslagen door de zwarten, zal zeker hun indrukken over de zg. superioriteit van het blanke ras gunstig beïnvloeden.
13 juli 1967
G. VEREEKEN