Rudolf Boehm
Aan het einde van een tijdperk
Hoofdstuk 32
Naar aanleiding van de bespreking van het energiedossier door de algemene raad van de SP stelde Piet de Buyser (in De Morgen van 12 juni 1982) opnieuw de eis van ‘structuurhervormingen die uiteindelijk moeten leiden tot de socialisatie van de energiesector’; dit ter wille van het feit dat ‘een sleutelsector zoals de energie... het hele economische leven beïnvloedt’ en zelfs ‘nauw verband houdt met onze overlevingskansen en onze veiligheid’. Socialiseren, mij goed. En dan? De energiesector is nu reeds volledig of grotendeels genationaliseerd in de Oostbloklanden, in Engeland, Frankrijk, Italië en Zweden. Beslissende sociaaleconomische resultaten van dat feit zijn niet zo goed zichtbaar.
De Buyser richt zijn aandacht voornamelijk op het feit dat de energiesector bij ons nagenoeg ‘volledig in de handen van machtige kapitalistische lobby’s’ is, ‘die, ondanks de crisis, miljarden winst blijven opstrijken’. Maar wat is men van plan met die enorme winsten ná de nationalisering?
Indien men niet over die winsten op andere manier zal beschikken, is het nogal duidelijk dat de nationalisering weinig effect zal sorteren dat afwijkt van de resultaten van het kapitalistische beheer.
Waar gaan die winsten tegenwoordig naar toe? Voor een deel belanden ze bij de aandeelhouders, dat wil zeggen particulieren, holdings en banken. De particulieren gebruiken ze gedeeltelijk voor hun persoonlijke bestedingen, voornamelijk echter voor nieuwe beleggingen. De holdings en de banken gebruiken hun winstaandelen eveneens voor nieuwe beleggingen, of de banken lenen het geld uit aan andere ondernemingen. Een zeer belangrijk, vermoedelijk zelfs het belangrijkste gedeelte van de winst die gemaakt wordt in de energiesector, dient voor nieuwe investeringen (voor rationalisering of expansie) in de energiesector zelf.
De nationalisering zal dus zeker zonder enig noemenswaardig effect blijven indien de nieuwe eigenaar, de staat, die winsten nog steeds op de eerste plaats zou besteden aan investeringen in de energiesector zelf. Om van die winsten enig nuttig gebruik te kunnen maken, moet de energiesector, ná zijn nationalisering, op de eerste plaats een investeringsstop opgelegd worden. Wat de algemene raad van de SP heeft besloten, namelijk op de eerste plaats aan te dringen op een vermindering van het energieverbruik met 20 procent tegen 1990, is een stap in de goede richting, ondanks het aanvaarden van een nieuwe kolencentrale in Limburg, wat eigenlijk strijdig is met de bezuinigingsvoorstellen.
Enerzijds zou een investeringsstop in de energiesector op zichzelf reeds een hele reeks voordelen bieden. Door minder grondstoffen en uitrustingen voor de expansie van de energiesector te moeten importeren zou onze handelsbalans verbeterd worden. Door de afremming van ‘rationaliserings’-investeringen zouden arbeidsplaatsen bewaard blijven. En een verder gaande belasting van ons leefmilieu door de energieproductie zou eveneens vermeden worden.
Anderzijds zouden op die manier de in de energiesector gemaakte winsten beschikbaar komen voor andere doeleinden. Maar indien men die winsten volledig onttrekt aan de persoonlijke bestedingen van de individuele kapitalisten, en deze blijft gebruiken om, in de vorm van staatsparticipaties of kredietverleningen, ‘zuurstof’ te pompen in andere sectoren van het kapitalistische bedrijfsleven, met andere woorden om hun winstmarges te verbreden, zou aan de bestaande situatie weinig veranderen. Die andere sectoren zouden enkel onder voordeliger voorwaarden aan financiële steun komen dan de banken ze plegen op te leggen. Ook de idee dat de staat met behulp van de winsten uit de genationaliseerde energiesector zijn schuldenlast iets kan verlagen, maakt weinig uit, voor zover dit enkel ertoe zou leiden de staat in de gelegenheid te stellen door te gaan met de bedoelde steun aan ondernemingen die al dan niet in moeilijkheden verkeren.
Men zou de winsten, afkomstig van de energiesector, gewoon kunnen gebruiken voor loonsverhogingen in die sector. Dat zou echter niet bepaald rechtvaardig zijn ten opzichte van de werklozen en de werknemers in andere sectoren.
Het enige nuttige en rechtvaardige gebruik dat de staat van zijn winsten, afkomstig uit de energiesector, zou kunnen maken blijft dan dit, er maatschappelijk zinvol werk mee te bekostigen, wat bijna identiek is met werk dat voor het kapitalistische bedrijfsleven onrendabel is, en op die manier zowel de werkgelegenheid te bevorderen als te beantwoorden aan werkelijke behoeften van de massa van de mensen.
Maar let wel, de middelen daarvoor komen slechts vrij op voorwaarde dat er een investeringsstop in de energiesector komt. En de bevordering van maatschappelijk zinvol werk zal ook moeilijk kunnen plaatsvinden zonder de kapitalistische ondernemingen schade te berokkenen; de uitbreiding en verbetering van het openbaar vervoer zou bijvoorbeeld onfeilbaar de automobielsector in het gedrang brengen.
Uiteindelijk zou men natuurlijk ook nog de winsten die de energiesector maakt, na zijn nationalisering gewoon kunnen afschaffen. Dit zou tot aanzienlijke prijsdalingen in de energiesector leiden, die de inflatie kunnen tegenwerken.
Die prijsverlagingen zouden ook de massa van de gewone verbruikers ten goede komen, voornamelijk echter de industriële energieverbruikers. Bovendien zou, zoals ook de algemene raad van de SP stelt, de met de prijsverlagingen verbonden aanmoediging tot méér energieverbruik zeker niet wenselijk zijn. (Wel zouden prijsverlagingen op basis van een investeringsstop in andere sectoren sociaal en economisch interessant kunnen zijn.)
Tot slot wil ik nog eens benadrukken waar het mij voornamelijk op aankomt. Men zal met nationalisering van de energiesector (en de moeilijke strijd om die door te zetten) maar weinig bereiken als men niet bereid is als doelstelling van zo’n nationalisering een investeringsstop voorop te stellen. En ook slechts op die manier kan men aan middelen komen om maatschappelijk zinvol werk te bekostigen en daarmee de werkgelegenheid bevorderen.