V.I. Lenin

Materialisme en empiriokriticisme

Kritische opmerkingen bij een reactionaire filosofie


Geschreven: 1908
Bron: Uitgeverij Progres — Moskou
Vertaling: Uitgeverij Progres
Deze versie: Spelling aangepast. De aantekeningen van de uitgeverij zijn niet overgenomen. Behoudens een uitzondering zijn dus alle voetnoten van Lenin zelf.


Meer: Anti-Dühring en Dietzgen
Deze tekst is ook als PDF beschikbaar.

Inhoudsopgave

Voorwoord bij de eerste uitgave
Voorwoord bij de tweede uitgave

Bij wijze van inleiding. Hoe bepaalde ‘marxisten’ in het jaar 1908 en bepaalde idealisten in het jaar 1710 het materialisme weerlegden

I. De kennistheorie van het empiriokriticisme en van het dialectische materialisme. I

1. Gevoelens en complexen van gevoelens
2. ‘De ontdekking van de wereldelementen’
3. Principiële coördinatie en ‘naïef realisme’
4. Heeft de natuur vóór de mens bestaan?
5. Denkt de mens met zijn hersenen?
6. Over het solipsisme van Mach en Avenarius

II. De kennistheorie van het empiriokriticisme en van het dialectische materialisme. II

1. Het ‘ding op zichzelf’ of V. Tsjernov weerlegt Fr. Engels
2. Over de ‘transcendentie’ of W. Bazarov ‘bewerkt’ Engels
3. L. Feuerbach en J. Dietzgen over het ding op zichzelf
4. Bestaat er een objectieve waarheid?
5. Absolute en relatieve waarheid of over het door A. Bogdanov bij Engels ontdekte eclecticisme
6. Het criterium van de praktijk in de kennistheorie

III. De kennistheorie van het dialectische materialisme en van het empiriokriticisme. III

1. Wat is materie? Wat is ervaring?
2. Plechanovs fout ten aanzien van het begrip ‘ervaring’
3. Over causaliteit en noodzakelijkheid in de natuur
4. Het ‘beginsel van de economie van het denken’ en het vraagstuk van ‘de eenheid van de wereld’
5. Ruimte en tijd
6. Vrijheid en noodzakelijkheid

IV. De filosofische idealisten als medestrijders en opvolgers van het empiriokriticisme

1. De kritiek op het kantianisme van links en van rechts
2. Hoe de ‘empiriosymbolist’ Joesjkevitsj zich vrolijk maakte over de ‘empiriocriticus’ Tsjernov
3. De immanentiefilosofen als medestrijders van Mach en Avenarius
4. Waarheen ontwikkelt zich het empiriokriticisme?
5. A. Bogdanovs ‘empiriomonisme’
6. De ‘theorie van de symbolen’ (of hiëroglyfen) en de kritiek op Helmholtz
7. Over tweeërlei kritiek op Dühring
8. Hoe kon J. Dietzgen bij de reactionaire filosofen in de smaak vallen?

V. De nieuwste revolutie in de natuurwetenschap en het filosofische idealisme

1. De crisis in de moderne fysica
2. ‘De materie is verdwenen’
3. Is beweging zonder materie denkbaar?
4. De twee richtingen in de moderne fysica en het Engelse spiritualisme
5. De twee richtingen in de moderne fysica en het Duitse idealisme
6. De twee richtingen in de moderne fysica en het Franse fideïsme
7. Een Russische ‘idealistische fysicus’
8. Het wezen en de betekenis van het ‘fysische’ idealisme

VI. Empiriokriticisme en historisch materialisme

1. Excursies van de Duitse empiriocritici op het gebied van de sociale wetenschappen
2. Hoe Bogdanov Marx verbetert en ‘verder ontwikkelt’
3. Over de ‘grondslagen van de sociale filosofie’ van Soevorov
4. Partijen in de filosofie en filosofische warhoofden
5. Ernst Haeckel en Ernst Mach

Besluit

Aanvulling op § 1 van hoofdstuk IV. Van welke kant kritiseerde N.G. Tsjernysjevski het kantianisme?

Voorwoord bij de eerste uitgave

Een hele reeks van schrijvers die marxisten willen heten heeft bij ons in de loop van dit jaar een ware veldtocht tegen de filosofie van het marxisme ondernomen. In minder dan een half jaar zijn er vier boeken verschenen, die in hoofdzaak en bijna geheel uit aanvallen op het dialectische materialisme bestaan. Hiertoe behoren in de eerste plaats de ‘Bijdragen tot (? men had moeten zeggen ‘tegen’) de filosofie van het marxisme’, Sint-Petersburg 1908, een bundel artikelen van Bazarov, Bogdanov, Loenatsjarski, Berman, Gelfond, Joesjkevitsj en Soevorov. Verder de boeken Materialisme en kritisch realisme van Joesjkevitsj, De dialectiek in het licht van de moderne kennistheorie van Berman en De filosofische constructies van het marxisme van Valentinov.

Al deze mensen moeten wel weten dat Marx en Engels hun filosofische opvattingen tientallen malen ‘dialectisch materialisme’ hebben genoemd. En toch pretenderen al deze mensen, die ondanks de scherpe verschillen in hun politieke opvattingen verenigd zijn in hun vijandschap tegen het dialectische materialisme, tegelijkertijd in de filosofie marxisten te zijn! De dialectiek van Engels is ‘mystiek’, zegt Berman. De opvattingen van Engels zijn ‘verouderd’, laat Bazarov zich als iets dat vanzelf spreekt terloops ontvallen. Het materialisme blijkt dus te zijn weerlegd door onze dappere strijders, die zich vol trots beroepen op de ‘moderne kennistheorie’, op de ‘nieuwste filosofie’ (of het ‘nieuwste positivisme’), op de ‘filosofie van de moderne natuurwetenschap’ of zelfs op de ‘filosofie der natuurwetenschap van de 20ste eeuw’. Steunend op al deze zogenaamde nieuwste doctrines draven onze vernietigers van het dialectisch materialisme onbevreesd door naar een onvervalst fideïsme[1] (in het geval van Loenatsjarski het duidelijkst, maar volstrekt niet bij hem alleen!). Als het er echter om gaat rechtstreeks hun betrekkingen tot Marx en Engels te bepalen, dan verliezen zij allemaal plotseling de moed en de achting voor hun eigen overtuigingen. In feite doen zij volledig afstand van het dialectisch materialisme, d.w.z. van het marxisme. In hun woorden vindt men eindeloze uitvluchten, pogingen om het wezen van het vraagstuk te omzeilen, om hun aftocht te verhullen, om in de plaats van het materialisme in het algemeen de een of andere materialist te stellen, en de categorische weigering de talloze materialistische verklaringen van Marx en Engels rechtstreeks te analyseren. Het is een ware ‘muiterij op de knieën’, zoals een marxist het terecht heeft uitgedrukt. Het is typisch filosofisch revisionisme, want alleen de revisionisten hebben een treurige roem verworven door hun afvalligheid van de fundamentele opvattingen van het marxisme en door hun vrees of hun onbekwaamheid om openlijk, direct, beslist en duidelijk met de door hen opgegeven opvattingen ‘af te rekenen’. Wanneer het echter voorkwam dat orthodoxe marxisten tegen verouderde opvattingen van Marx optraden (zoals Mehring tegen enkele historische stellingen), dan werd dat steeds zo gericht en uitvoerig gedaan dat niemand in zulke literaire uitspraken ooit iets dubbelzinnig heeft gevonden.

Overigens is er in de Bijdragen “tot” de filosofie van het marxisme toch één zin te vinden die op de waarheid lijkt. Dat is Loenatsjarski’s frase: ‘Misschien vergissen wij ons’ (dat zijn blijkbaar alle medewerkers aan de Bijdragen), ‘maar wij zoeken’ (blz. 161). Ik zal proberen in dit boek zo uitvoerig mogelijk aan te tonen dat de eerste helft van deze zin een absolute en de tweede helft een relatieve waarheid bevat. Nu zou ik alleen willen opmerken dat onze filosofen meer achting voor zichzelf en voor het marxisme aan de dag zouden hebben gelegd als zij niet uit naam van het marxisme, maar uit naam van een paar ‘zoekende’ marxisten hadden gesproken.

Wat mij zelf betreft: ook ik ben een ‘zoekende’ in de filosofie. Ik heb mij namelijk in deze notities tot taak gesteld te ontdekken waarover de mensen gestruikeld zijn die ons onder het mom van marxisme iets voorzetten dat ongelofelijk verward, misleidend en reactionair is.

September 1908
De schrijver

Voorwoord bij de tweede uitgave

Buiten verschillende verbeteringen in de tekst verschilt deze uitgave niet van de vorige. Ik hoop dat zij, onafhankelijk van de polemiek tegen de Russische ‘machisten’, nuttig zal zijn als hulpmiddel bij de kennismaking met de filosofie van het marxisme, het dialectische materialisme, en ook met de filosofische gevolgtrekkingen uit de nieuwste ontdekkingen van de natuurwetenschap. Wat de laatste werken van A.A. Bogdanov, waarvan ik geen kennis heb kunnen nemen, aangaat, worden er in het hieronder opgenomen artikel van kameraad W.I. Nevski de nodige aanwijzingen gegeven. Kameraad W.I. Nevski was niet alleen als propagandist in het algemeen, maar ook in het bijzonder als leraar aan de partijschool ten volle in de gelegenheid er zich van te overtuigen dat A.A. Bogdanov onder het mom van de ‘proletarische cultuur’ burgerlijke en reactionaire opvattingen ten beste geeft.

2 september 1920
N. Lenin

_______________
[1] Fideïsme is een leer die het geloof in de plaats stelt van de kennis, of in het algemeen aan het geloof een zekere betekenis toekent.